| |
| |
| |
XI
Op de ochtend van de 14de Maart reed er een vuurrode truck met een handige, maar overmoedige zwaai uit de garage van de Coöperatie van Fruitkwekers. Pop Carlotto zat achter het stuur, zijn pet stond scheef en een sigaret stak schuin omhoog achter zijn rechteroor. Hij zong luid boven het geronk van de motor uit, alle brokstukken van aria's uit Italiaanse opera's die hij kende. Dat wil zeggen de wijsjes, want de woorden koos hij zelf, en dikwijls vergenoegde hij zich met een schallend trallala. Hij reed de kortste weg naar de Supermarket van de Max Brothers, en daar drukte hij drie keer op de claxon voordat hij uit de wagen sprong en het portier achter zich dicht klapte.
Mary Carlotto achter de toonbank met de vleeswaren kreeg een kleur en de personeelschef van Max Brothers keerde zich discreet om en zag niets. Want het was tegen het reglement dat iemand van het winkelpersoneel familiebezoek kreeg tij- | |
| |
dens de werkuren. Maar Mary Carlotto kon een potje breken - er was nog nooit zo veel ham en leverkaas verkocht als de laatste tijd.
Pop stevende al even achteloos en overmoedig de grote glazen winkel binnen als hij met zijn truck de straat was opgedraaid. Hij zeilde voorbij de vakken met kleurige wintergroenten, en langs de aardappelen, de oranje penen, de ramenassen en de zakken sinaasappels, hij schoot rakelings langs de stapels verse, in cellofaan verpakte broden en met zijn elleboog scheerde hij juist voorbij een hoge toren van blikken zalm, om tenslotte een smal opgevouwen krant vlak onder de neus van zijn vrouw te houden.
‘Lees, Mary!’ zei hij. ‘Lees eens hoe onze jongens 'm dat geflikt hebben!’
Maar meteen trok hij de krant weer onder haar neus vandaan en begon zelf voor te lezen, met een luide fluisterstem en telkens met de vrije hand op zijn stevige, opgevouwen krant slaande.
‘Hoor:
ROSWITA'S DROOMHUIS ONDER DE KAP.
‘Geef me drie weken tijd,’ zei Albert Quinny, ‘en ik lever het werk kant en klaar op. De handen van onze mannen jeuken. Geef ons de kans, geef ons materiaal, geef ons vertrouwen!’
De Bouwvakarbeiders kunnen trots zijn dat ze een man als Albert Quinny in hun eerste gelederen tellen. Maar ook wij kunnen trots zijn op deze stadgenoot, zoals we ook trots zijn op al die warm kloppende harten van talloze andere stadgenoten, die gehoor gaven aan zijn oproep. Immers, zij gaven hem de kans, zij gaven het materiaal en zij gaven hun vertrouwen. Velen van onze beste burgers gaven bovendien bun eigen krachten. Staken de directeuren en commissarissen van de N.V. Samson & Sons, van het Bouwbedrijf Wilbury & Co en van Burgess & Jollyan zich niet in overalls en hielpen zij niet mee de door hen geschonken materialen ter bestemder plaatse te
| |
| |
ontladen? Hanteerde met Albert Quinny zelf de zaag en de hamer, als in de dagen toen hij nog een jong timmermansmaatje was?
Het resultaat bleef niet uit. Het DROOMHUIS van onze kleine heldin staat onder de kap. Ter ere van deze gelegenheid was er gisteren een kleine plechtigheid. Onder de ogen van een talrijk publiek klommen de beide oudste broers van Roswita naar de nok en staken daar de vlag uit. Terwijl de vlag zich ontplooide, jubelde het publiek: Leve Roswita! De twee jongens, Carlo en Seppo geheten en respectievelijk 13 en 11 jaren oud, klauterden vervolgens lenig en driest onder het gejuich van de menigte tot op de nok en wuifden het publiek hartelijk toe.
De dames Maggy en Emily Brocker, die zich deze weken bijzonder verdienstelijk hebben gemaakt door het bereiden van 263 warme maaltijden voor de bouwende vrijwilligers, gingen rond met bladen dampende koffie en eigen gebakken suikerbollen. Men liet zich zeer prijzend over het gebak uit. Een speciale bode werd naar het hospitaal gestuurd met een proeve van het baksel voor Roswita. Hoe gelukkig moeten de ernstige grijze ogen van ons kleine meisje hebben gekeken bij de ontvangst van dit zoveelste blijk van hartelijkheid in deze grootscheepse hulpactie. Een hulpactie, die weer eens prachtig demonstreert - de woorden zijn van onze energieke stadgenoot Albert Quinny - de gulheid, de kameraadschap en de burgerzin van onze Amerikaanse natie.
‘Nou, hoe vind je 'm?’ vroeg Pop stralend. Zijn stem was tijdens het lezen hoe langer hoe luider geworden.
Mom knikte. Zij wriemelde van achter aan haar schortje.
‘Je zegt niks! Hoe vind je onze jongens? Die Carlo en die Sep, daar boven op de kap én maar wuiven!’
‘Ik zou mijn hart hebben vastgehouden, als ik het had gezien,’ zei Mom.
‘Kameraadschap en burgerzin,’ zei Pop, ‘dat zijn nou net de juiste woorden. Die Albert Quinny is niet alleen een man van
| |
| |
daden, maar ook van woorden, en van goede woorden. Hij weet zijn lui mee te krijgen. Ik zeg je, Mary, ik weet heel best op wie ik mijn stem zal uitbrengen bij de aanstaande verkiezingen. Zo'n flinke, rondborstige, eenvoudige kerel, die zijn schouders ergens onder weet te zetten en die zichzelf niet te goed acht weer gereedschap in zijn handen te nemen, die hebben wij juist nodig. Ik zeg je ...’
‘Daar komt een klant,’ fluisterde Mom en zij trok de strik van haar schortje nog eens aan. Pop maakte haar in publiek altijd wat zenuwachtig.
‘Ik zal wel gaan,’ zei Pop. ‘'t Is maar dat je weet hoe die jongens van ons in de krant staan. En ik heb iets voor je meegenomen, voor de gelegenheid, omdat ons huis onder de kap staat,’
‘Rossy's huis,’ zei Mom.
Hij reikte haar met zijn grote grove hand een klein pakje toe, in een kleurig zijden papier en met een zilveren lintje er om gestrikt. Mom bloosde.
Toen stond de klant, een mager dametje met een bril op en een bontjas aan, naast Pop. Zij reikte maar net tot zijn elleboog en vroeg: ‘Hebt U vandaag goede ham? Niet te vet en lekker mals?’
Pop gaf zijn vrouw een reus van een knipoog en draaide zich op zijn hielen om. Even later denderde de motor van zijn truck en hij reed weg met veel kabaal.
Terwijl Mom de ham afwoog, zei de klant: ‘U hebt een knappe grote man, Mrs. Carlotto.’
‘Drie ons,’ zei Mom.
‘Hoe is het met Roswita?’ vroeg het dametje.
‘Zij maakt het goed,’ antwoordde Mom.
‘Ik heb in de krant gelezen dat zij vanmiddag haar eerste officiële bezoek mag ontvangen,’ zei het kleine mensje, overwegend of ze niet ook maar wat cervelaatworst zou kopen om een beetje langer met Mrs. Carlotto te kunnen praten. ‘Dat zal een heel ding voor haar zijn. Wordt het niet te druk voor haar?’
‘De dokter heeft alles streng geregeld,’ zei Mom werktuige- | |
| |
lijk, want zij had dit de laatste dagen al zo vaak moeten zeggen.
‘Geeft U ook nog maar twee ons cervelaatworst,’ zei de klant.
‘Dat dappere, dappere kind! Als ik er aan denk hoe ...’
‘Twee ons cervelaat,’ zei Mom met die glimlach, waarvan zij aan het eind van de dag altijd pijn in haar wangen had.
‘Wat kost het ontbijtspek op 't ogenblik?’ Er stond een modieuze, omvangrijke dame voor de toonbank. Mom glimlachte nog vriendelijker en zei dat het ontbijtspek twee cent was afgeslagen.
Maar de eerste klant liet zich niet zo gemakkelijk wegwerken. ‘Straks komt zij in haar eigen huis - haar droompaleisje - waar zij weer gelukkig zal worden na alles wat zij heeft doorgemaakt. Uw Roswita, Mrs. Carlotto, is wel -’
‘Bént U werkelijk Mrs. Carlotto?’ viel de tweede klant haar gretig in de rede. ‘Ik had het al zó gehoopt! Ik had er iets van gehoord dat U hier werkte. Ja, weet U, ik ben de beste vriendin van de vrouw van de procuratiehouder van Cannon & Milcamp, Ltd. U weet wel, die aangeboden hebben de centrale verwarming te leveren, en mijn vriendin zei juist gisteren: die mensen wéten nog niet hoe gelukkig ze zijn, met dié verwarming! Het modernste systeem van automatische regeling dat er bestaat! Een millionnair kan het niet beter krijgen. En dan zulke -’
‘Hoe veel ontbijtspek wilde U hebben?’ vroeg Mom zacht.
‘Ach, geef maar wat, het doet er niet toe. We zijn met ons tweetjes. Ja, en mijn vriendin kent weer heel goed de dochter van de oude Watson, van Parker's Electric, die de keukenuitrusting cadeau geven. Ik heb mijn leven lang verlangd naar een electrische deegklutser en gehaktmolen, Mrs. Carlotto, maar zelfs al brandt ons hele huis af, dan zal ik hem nog wel nooit krijgen. De een heeft geluk en de ander niet.’
‘Ik heb drie ons voor U ingepakt,’ zei Mom geduldig.
‘Ja, dat is goed, geeft U ook nog maar een blikje kalfsgehakt. En Uw dochtertje, maakt zij het goed? Geniet zij van alles? Ja? En twee blikjes kalfstong in gelei. Als U tenminste een goed merk hebt.’
| |
| |
‘Ja zeker,’ zei Mom. En zij bukte zich een beetje stijf en moe naar de onderste plank.
De twee dames raakten met elkaar in gesprek.
Eindelijk bleef Mom alleen en kreeg zij tijd Pops pakje uit te pakken. Voorzichtig strikte zij het zilveren lintje los, legde het opzij, behoedzaam vouwde ze het zijden papier open. Toen kreeg zij een kleur van plezier. Want wat zij had gekregen was een kanten zakdoekje, zoals zij altijd had verlangd. ‘Die Ricky toch,’ fluisterde zij voor zichzelf, ‘die Pop toch! Hij denkt dat hij het nu kan doen. De lieverd!’
En even later bedacht zij: ik zal een mooie das voor hem kopen. Voor de Zondag en voor Rossy's thuiskomst.
En nog weer even later: wat is het lang geleden dat we voor elkaar verrassingen kochten. Dat was nog voor Rossy, en zij lachte zacht.
Pop kon niet laten voor de zoveelste keer met een omweg langs het ‘Droomhuis’ te rijden. Waarachtig, daar stond het nog, net als gisterenavond. De vlag wapperde in een fikse wind, en om en in het huis was werkvolk bedrijvig in de weer. Pop grinnikte, hij reed heel langzaam, toen stopte hij. Hij stak zijn sigaret op en ging met een elleboog gemakkelijk uit het
| |
| |
raampje leunen. Verliefd keek hij naar het huis.
‘Niks droom,’ prevelde hij tevreden, ‘helemaal geen droom. Het is een huis, een goed huis, een flink huis, een fijn huis en daarmee basta! Het staat er en het zal er blijven staan. We gaan er in wonen en we gaan er fijn in wonen ook. Kijk me nou dat geheister van die kerels eens aan. Dat zijn de radiatoren van de centrale verwarming die daar naar binnen gaan. De leidingen hebben ze al gelegd. De ketel staat al in de kelder, en wát voor een ketel, van zilver lijkt hij wel. Dat is nou een ding dat nooit uit elkaar zal ploffen. Nee, veilig en goed gaan we daar wonen. Een bliksemafleider bouw ik zelf op het dak. Als zij het tenminste niet doen. Maar laten ze nou es één ding vergeten! Dat zou ik machtig aardig van ze vinden. Heb ik ook nog iets te doen.’
Peinzend keek hij naar het huis. Toen mompelde hij langzaam: ‘'k Heb 't Mary nog niet eens verteld. Nou hebben ze me gevráágd voor de vrijwillige brandweer, en eerst wilden ze me niet eens hebben. 't Kan verkeren. Maar ik vraag me af: zou het ook zo gelopen zijn, als al die heisa er niet was geweest? Ze zeggen dat we zo'n democratisch land zijn.’
Pop schoof zijn pet wat naar achteren en grinnikte een beetje. ‘Daar heb je waarachtig Pipper,’ zei hij tegen zichzelf. ‘Zij gaat uit wandelen. Dat gebeurt niet vaak.’
Juffrouw Pipper bleef met de rug naar hem toe voor het ‘Droomhuis’ staan en riep: ‘Oehoe!’
Pop kletste op zijn knie van plezier.
Er kwam een man aanlopen, die luisterde naar wat juffrouw Pipper zei. Hij liep weg en ging een ander halen. Samen met die ander liep juffrouw Pipper weer naar huis.
Pop krabde achter zijn oor. Na enig nadenken maakte hij de enig juiste gevolgtrekking: meneer Macarthy had zijn telefoon beschikbaar gesteld voor de bouwarbeiders en juffrouw Pipper liep met de boodschapjes.
‘En ze keek niet eens zuur,’ prevelde Pop Carlotto.
Het was waar: juffrouw Pipper van nummer 405 was ontdooid, dankzij de brand en dankzij Rossy. Ze had zelfs van de suikerbollen van de dames Brocker geproefd en de volgen- | |
| |
de dag had zij zichzelf overwonnen en was zij naar het recept gaan vragen. Niet dat zij niet lekkerder suikerbollen kon bakken, maar het was zo'n onverdachte aanleiding om er eens even aan te gaan en terrein te verkennen. De dames Brocker hadden ook voor een verzoening gevoeld, ze waren tenminste poeslief geweest. Juffrouw Pipper was ze daarna het recept van haar rozijnencake gaan brengen en daarna was alles koek en ei geweest. Niemand had meer gerept van de tijd dat de vriendelijkheden van de dames Brocker aan het adres van meneer Macarthy beslist te veel waren geweest voor juffrouw Pipper. Het was ook gemakkelijk onder deze omstandigheden, want nu kon iedereen steeds maar over de brand, het droomhuis en Roswita praten.
En omdat iedereen in de 17de Straat werkelijk begaan was met Rossy, vergaten ze zo nu en dan een beetje zichzelf. Toch was juffrouw Pipper misschien de enige van wie je zeggen kon dat zij echt wat was veranderd; en dat Pop Carlotto dat zo maar aan haar manier van lopen kon zien, pleitte voor zijn mensenkennis, die anders niet erg groot was.
‘Er is iets met die Pipper,’ zei hij ongelovig, terwijl hij haar nakeek. ‘Maar ik mag hangen als ik weet wat het is.’
Als hij meneer Macarthy had gesproken, dan zou die hem misschien hebben toevertrouwd, dat de schommelstoel van juffrouw Pipper minder hard kraakte, dat ze de kussens minder hard sloeg en dat zij de biefstuk malser bakte. Samen hadden ze dan misschien kunnen besluiten, dat er in juffrouw Pippers leven een lichtje was opgegaan en dat Rossy daar niet onschuldig aan was.
Maar zoals de zaken nu stonden, mompelde Pop alleen nog maar eens verbaasd: ‘Ik mag hangen ...’
En toen: ‘'k Mag wel opschieten, als ik nog op tijd aan de haven wil zijn.’
Hij begon te draaien, maar juist toen hij dat had gedaan en nu werkelijk wilde maken dat hij wegkwam, draaide een andere truck de hoek van de Washington Avenue om. Daarachter nog een en nog een en nóg een, totdat er tenslotte tien trucks in aantocht waren, die als een begrafenisstoet reden en halt hiel- | |
| |
den voor Roswita's Droomhuis. De voorste bokste tegen de berm op, reed voorzichtig een eindje door en kieperde zijn laadbak om. Een macht pikzwarte aarde gleed op de grond. De auto sukkelde weer naar beneden en reed weg. De volgende haalde dezelfde toer uit, nummer drie ook en zo deden ze allemaal, totdat heel het terreintje bedolven was onder een prachtlaag zwarte teelaarde en Pop's mond al verder en verder was opengezakt totdat hij niet verder kon.
Maar toen de weg vrij was, klapte Pop zijn kaken weer dicht, schakelde in de eerste versnelling en boven het geraas van de motor uit brulde hij: ‘Aarde, vette zwarte aarde! Boontjes, sla en broccoli, rozen, lelies en seringen!’ Hij schakelde over in de tweede en zong: ‘Geef Ricco Carlotto regen, zon en een beetje goede grond en hij is een gelukkig man!’ Tenslotte schoot hij voort in de derde versnelling en neuriede alleen nog maar. Hij neuriede iets over kippen houden en mais planten, maar tenslotte wist hij het zelf niet meer en toen begon hij maar weer aan zijn aria's. Maar midden in ‘Cara mia’ hield hij op en bedacht:
‘Nou heeft dat kind vanmiddag die deftigdoenerij waar ze zo tegenop ziet. Als zij maar goed heeft geslapen vannacht. Geen pijn heeft gehad. 't Zal me wat worden, die ontvangst. Ik moet er op tijd zijn, met m'n zwarte pak aan. Ben benieuwd wat ze d'r nu weer komen aanbieden, want zonder ditten en datten schijnt het niet meer te kunnen. De een wil al meer geven dan de ander. 't Is toch wel machtig mooi van al die lui. Albert Quinny komt ook, ik zal 'm eens flink op zijn schouder kloppen, ja, dat zal ik doen.’ En toen ging hij weer door met ‘Cara mia’ waar hij was gebleven.
Och lieve hemeltje, wat zag Rossy er aardig uit, vonden Pop en Mom beiden. Zij zat rechtop in bed met een rose bedjasje aan en een lichtblauwe sjaal om haar hoofd en hals waar de littekens nog duidelijk zichtbaar waren. Haar gezichtje, waarin de vurigheid van de littekens langzamerhand was weggetrokken, had een kleur van opwinding en op haar hoofd groeide een soort van springerig dons dat haar heel aardig stond. Haar
| |
| |
ogen leken groter en donkerder dan ze vroeger ooit waren geweest en de zuster had haar bleke lippen een heel klein beetje rood gemaakt.
Maar haar lippen trilden, toen zij vroeg:
‘Zie ik er zo goed uit?’
Mom knikte en Pop zei: ‘Je ziet er knap uit! Je begint op je Mom te lijken zoals die vroeger was!’
Rossy glimlachte en keek naar haar moeder.
‘Hoe laat is het nu?’ vroeg zij.
Aan Mom en Pop, aan Carlo en Seppo, aan Angiolina, Maria en zelfs de kleine Sylvia had zij polshorloges uitgedeeld, maar zelf kon zij er nog geen dragen.
‘Ze komen dadelijk,’ zei Mom.
‘Wat moet ik zeggen?’ vroeg zij.
‘Je moet ze bedanken,’ zei Mom.
‘Komt Carlo nog? Hij moet aan Helmy schrijven.’
‘Carlo komt straks. Hij neemt Sammy mee.’
‘Sammy?’ riep Rossy. ‘Komt Sammy?’ Zij kreeg een kleur van plezier. ‘Ik heb hem in zo lang niet gezien.’
Er werd geklopt. Achter de zuster aan kwamen twee heren in geruite pakken. De voorste droeg een kleine doos in zijn handen en hij keek daarbij als iemand die op een kinderpartij het blad met limonadeglaasjes naar binnen brengt. Hij begroette Rossy met een glimlach, waarbij zij alle gouden puntjes van zijn tanden zag, gaf de doos in handen van de tweede heer, die een beetje wazig keek, lichtte het deksel op en haalde er een corsage van witte orchideeën uit, zó mooi als Rossy nog nooit bloemen had gezien. Hij keek naar het kleine meisje in het grote bed en toen, als voerde hij een dansje met haar uit, tripte hij naderbij en spelde haar de orchideeën elegant op haar bedjasje.
Daarna zei hij opgewekt: ‘Miss Roswita, het is ons een eer en een genoegen U namens Stetson & Doll's Verzekeringmaatschappij niet alleen deze kleine bloemenhulde te mogen aanbieden, maar tevens een brand-assurantiepolis, waardoor Uw huis en Uw inboedel zijn verzekerd voor een bedrag van 10.000 dollar voor de tijd van vijf jaar. Stetson & Dolls Ver- | |
| |
zekeringmaatschappij wenst U van harte toe dat U lang en gelukkig moge wonen in Uw nieuwe Droomhuis en dat ge er volledig herstel moge vinden. Tevens hoopt Stetson & Dolls Verzekeringmaatschappij dat zij zich tot Uw vrienden zal mogen rekenen.’
De tweede heer maakte een lichte buiging en reikte Rossy een enorm lang, voornaam krakend papier toe. De zuster boog zich naar voren en nam het voor haar aan.
‘Dank U wel, meneer,’ zei Rossy. Zij wist niet wat een polis was, maar brand en verzekering begreep zij en daarom raadde zij wel zowat wat het allemaal betekende. Maar van 10.000 dollar werd zij duizelig, al was zij de laatste tijd wel wat gewend.
‘Dank U wel,’ zei ze nog eens zacht. ‘Ik ben er erg blij mee.’
‘'t Is prachtig,’ zei Pop. ‘Die bloemen voor m'n dochter zijn prachtig en die verzekering voor het huis is nog prachtiger. Maar laat ik je wel even geruststellen, meneer, ons huis gaat niet weer in de brand. We stoken centraal, automatisch, we koken electrisch, we wassen electrisch en ik bouw zelf een bliksemafleider op het dak. Die 10.000 dollar zul je wel nooit hoeven uitbetalen. Je zult geen dure klant aan ons hebben, haha!’
Hij lachte opgewekt en schudde beide heren hartelijk de hand. Rossy keek verlegen naar de witte orchideeën op haar bedjasje en hoopte dat Pop niet ál te lang handen zou schudden. Toen ze weer opkeek, bracht Pop de beide heren schouderkloppend naar de deur.
Nauwelijks waren deze twee bezoekers verdwenen of er kwam een andere heer die zo ernstig en gewichtig deed dat zelfs Pop er stil van werd. Hij vertegenwoordigde de burgemeester en overhandigde aan Roswita Carlotto - hij las haar naam van een papier, alsof hij er nog nooit van had gehoord - een médaille voor betoonde moed, beleid en trouw, waarbij hij tevens de felicitaties van de gehele gemeenteraad overbracht. En hemzelf was het een genoegen een zo dapper meisje de hand te mogen drukken.
Rossy kreeg een kleur als vuur en keek naar haar nog steeds
| |
| |
verbonden rechterhand. Daarna langzaam naar haar linker.
De vertegenwoordiger van de burgemeester bleef plotseling steken en iedereen hoorde Pops voeten schuifelen.
‘Bij wijze van spreken natuurlijk,’ redde hij zich er uit. ‘Handen schudden bij wijze van spreken. Iedereen weet dat Miss Roswita nog invalide is. Maar later, als ik haar eens tegenkom en zij wil nog wat van me weten, dan zal het me een genoegen zijn. Een waar genoegen.’
Hij glimlachte met een mond vol grauwe, ongelijke tanden en nam afscheid. Pop klopte hem niet op de schouder.
Hij maakte plaats voor twee oudere dames, waarvan de voorste even bleef staan en haar handen in elkaar sloeg alsof Roswita een verrassing voor haar was. De achterste, veel kleiner en magerder, keek eerst links en daarna rechts om de voorste heen en glimlachte Rossy stralend toe, met een hartelijk knikje en twee bengelende krulletjes onder haar hoed uit.
| |
| |
‘Wat heerlijk jou zo te zien, kindlief,’ riep de eerste uit. ‘Wat zie je er goed uit! Wat een echt gelukkig meisje ben je! Met zo veel mensen die van je houden en die je bewonderen! Kindje, kindje, word niet hoovaardig. Maar nee, daar ziet ze niet naar uit, is 't niet Clara?’ en zij wendde zich tot het kleine dametje dat nog steeds achter haar stond en nu hevig nee begon te schudden. ‘Nee, daar ziet ze niet naar uit. Ze ziet er naar uit dat zij nog steeds datzelfde lieve en eenvoudige meisje is dat voor haar ouders zo veel betekent. Is het niet zo?’ En zij keek Rossy en Mom om beurten aan.
Mom knikte en Pop schraapte zijn keel om duidelijk te maken dat hij er ook nog was, maar de bezoekster ging al weer door: ‘Zullen we onze kleine Roswita nu maar meteen vertellen wat we hier komen doen? Ja-a, mijn kind, we komen hier uit naam van de verenigde vrouwenclubs van Portland, je bent ons aller lieveling geworden en nu bieden we je ons erelidmaatschap aan. Maar aan een erelidmaatschap alléén heb je niet zo veel. Daarom hebben we allemaal iets voor je geborduurd, iedereen heeft er een steekje aan gewerkt, ja, ja, nietwaar Clara?’ Het hoofdje met de bengelende krulletjes knikte gewillig. ‘En nu komen we het werk, dat we met zo innig veel liefde voor jou hebben gemaakt, hier aan je bed brengen. We vinden het heerlijk hier ook je moeder te zien, want goede dochters hebben gewoonlijk goede moeders, nietwaar Clara?’ Knik, knik van Clara, een effen gezicht van Mom en een verongelijkt gezicht van Pop. ‘We zullen het eens even voor je uitpakken, want dat kun je nu nog niet zelf, kindlief, maar gauw genoeg zul je weer handig genoeg zijn, hoor, daar ben ik zeker van. Ja, ja, Clara, zullen we het maar eens even voor haar uitpakken? Kijk eens hoe gespannen haar lieve gezichtje staat.’
De beide dames openden een tamelijk grote kartonnen doos, sloegen vele vellen wit vloeipapier open en toen hield Clara een klein servetje en haar vriendin aan twee punten een groot tafelkleed omhoog. Er waren talloze kleurtjes geborduurd met talloze steekjes en de beide dames keken Rossy zo stralend van verrukking en vol verwachting aan, dat zij een ge- | |
| |
baar maakte om haar beide handen in elkaar te slaan en een langgerekte uitroep van bewondering slaakte.
‘Prachtig,’ zei ze, ‘práchtig! Dánk U wel. Wat enig dat U dat allemaal zelf hebt geborduurd.’
Mom deed drie passen dichterbij en bekeek het werk in gebogen houding.
‘Dat U dat allemaal voor Rossy hebt gedaan,’ zei ze zacht.
‘Dat zo veel dames in de stad daaraan hebben gewerkt. Het is te veel, het is veel te veel. Ik weet nooit hoe we ...’
Maar zij werd in de rede gevallen, gelukkig maar, want zij wist niet hoe zij verder moest gaan. Het was voor Mom nog steeds allemaal erg verwarrend.
‘Te veel?’ vroeg de voorste dame. ‘Te veel waarvoor? Voor wie? Voor Roswita? Voor de heldenmoed die zij heeft opgebracht? Voor het voorbeeld dat zij ons allen heeft gegeven? O moeder Carlotto, als alle moeders ter wereld hun kinderen grootbrachten zoals u dat hebt gedaan, als alle vrouwen hun verantwoordelijkheid voelden, dan zouden er geen oorlogen meer zijn, we zouden eeuwige vrede hebben en de mensheid zou een heerlijke aarde bewonen.’ Bij deze woorden keek de dame voor de allereerste keer even naar Pop, niet alleen alsof zij hem nu pas ontdekte, maar ook alsof hij een stukje vuil was, iets waarmee zij in haar hoedanigheid van presidente van de Vereniging van Vrouwenclubs niets te maken wilde hebben - een mán, een van al die mannen die de wereldvrede bedreigden en het geluk, dat de vrouwen de mensheid zouden kunnen bereiden, in de weg stond. Als de vrouwen het maar voor het zeggen hadden ...
Dit alles lag in die éne korte blik. Pop keek strak en klemde zijn lippen op elkaar; uit wraak keek hij niet naar het borduurwerk. Pop keek langs de dames heen strak naar de deur, en dat scheen tenslotte ook wel uitwerking te hebben, want nadat er nog enige bewonderende uitroepen waren geslaakt, zowel van de kant van de gevende als van de ontvangende partij, vertrok het paar.
‘Het wordt wérkelijk tijd dat we gaan, kindlief, we hebben je al te lang opgehouden en er staan nog meer liefhebbers te
| |
| |
wachten die je graag een ogenblikje willen spreken. Kom, we gaan maar, het wordt heus tijd. Lieve Clara, vind je ook niet dat we maar moeten gaan?’
Clara knikte. Zij keek Rossy allerliefst aan met haar scheef gehouden hoofdje en zei: ‘Kindlief, dag kindlief. We zijn heel, héél blij dat we even bij je hebben mogen zijn.’
Rossy die op deze middag beurtelings rood en wit werd, bloosde nu weer hevig en glimlachte met trillende lippen. Het was zo vreemd allemaal en het leek haar zo overdreven. Maar lief was het wel. Toch begreep zij het niet, want vóór de brand had nooit iemand op haar gelet en toch was zij precies dezelfde geweest die zij nu was. Dat laatste wist zij heel zeker. En dikwijls had het haar nog meer moeite gekost de vloer te gaan schrobben na afloop van een grote wasdag dan het haar nu had gekost te besluiten het brandende huisje weer in te gaan om Johnny te halen. Stel je voor dat zij het niét had gedaan. En de vloer kon je desnoods wél ongeschrobd laten. En hoe was het dan met al die andere mensen die stilletjes óók vloeren schrobden als hun rug gebroken leek en hun ogen prikten? Kregen die soms ook geborduurde tafelkleden en médailles en nog zo veel meer?
De middag ging voorbij. Het was eigenlijk niet te zeggen of hij kort of lang had geduurd. Maar vreemd was hij zeker geweest en van een beklemmende hevigheid. Na afloop was Rossy bezweet van vermoeidheid, terwijl Mom na al die onderdrukte opwinding stond te knikken op haar knieën. Maar Pop had een beste middag gehad, uitgezonderd het bezoek van die beide dames, en somde met smaak de oogst van de laatste uren op:
‘Een brandverzekeringpolis, een gouden médaille, een salonameublement, een eetkamer-ameublement, een bon ter waarde van 1000 dollar voor woning-stoffering, voor 300 dollar planten en zaaigoed voor de tuin, net op tijd, want de boel moet de grond in, een electrische koelkast, maar die hebben we al, en een pianola. Vooral dat laatste,’ en hij knikte Rossy zo hartelijk toe, dat zij het niet erg vond wat hij ging zeggen, ‘vooral dat laatste vind ik machtig aardig van ze, want ze denken dat
| |
| |
je piano is verbrand en dat je op een nieuwe nooit meer zult kunnen spelen, en dat vinden ze beroerd voor je, kind.’ Zijn stem klonk diep van bewogenheid, want hij zag op dit ogenblik zijn oude Rossy met twee handen voor de piano zitten die zij nooit had bezeten en hij hóórde haar muziek maken, terwijl hij zelf achterover in een leunstoel zat te genieten en Mom in de keuken verse koffie zette ... Rossy zag het allemaal in zijn ogen en zij vergaf hem zo gemakkelijk wat zij van een ander niet zou hebben kunnen verdragen. Pop was zo best, ook al was er wel eens een kleinigheid ... Zij lachte naar hem.
‘Fijn, Pop, die pianola,’ zei ze.
‘Gaan we echt van genieten, kind,’ zei Pop.
‘En we hebben nu een electrische koffiemolen,’ zei Mom, die Pops gedachtengang na al die jaren wel zowat kende. ‘Voor op Zaterdagavond.’
‘Zou het nu niet een tikje vaker kunnen?’ vroeg Pop.
‘We zullen zien,’ zei Mom droog. ‘We moeten ons niet het hoofd op hol laten brengen.’
Zij dacht aan die dames, die haar zulke complimenten hadden gemaakt, en alsof Pop het rook, zei hij: ‘Wat een onzin kunnen die vrouwen toch praten.’
‘Ik begrijp niet wat je bedoelt,’ zei Mary Carlotto.
‘Pop, je moet vannacht in bed eens liggen bedenken wat voor stuk je het allerliefst op de pianola wilt hebben, want dat wil ik kopen,’ zei Rossy. ‘En dan gaan we dat elke Zaterdagavond spelen, terwijl Mom koffie zet. Ja? Als ik thuis ben ...’
|
|