| |
| |
| |
IX
Sammy slenterde langzaam naar het ziekenhuis. Hij liep er om heen, twee keer, drie keer. Toen was er weer een uur om. Hij wilde wachten tot Rossy's moeder naar buiten kwam. Kon hij vragen hoe het met haar ging.
Bij de hoofduitgang moest hij niet zijn. Dáár, waar die kranlui stonden, daar moest hij wachten. Het zouden tenminste wel krantenlui zijn, voor een deel tenminste, die kerels met die fototoestellen in elk geval. Wat los publiek bleef er om heen hangen, het wisselde geregeld, want niet iedereen had zo veel tijd. Enkelen bleven koppig staan. Nadat Sammy drie maal om het blok was gelopen, bleef hij ook staan en hij schaarde zich bij de getrouwen.
Een dikke vrouw in een versleten zwart zijden mantel, veel te koud in Februari, nam hem wantrouwig op. Hij schoof een eindje verder. Een arbeider ging een stap voor hem opzij.
‘'t Kan niet zo lang meer duren,’ zei de man.
‘Mm - mmm,’ zei Sammy.
‘Ken je d'r ook?’ vroeg de man.
‘Mm - mmm,’ knikte Sammy.
‘Zij heeft in ons blok gewoond, voordat ze dat huisje van hun gingen bouwen,’ zei de man weer. ‘Altijd een kranige meid geweest.’
‘Mm - mmm,’ zei Sammy. Hij wilde niet praten. Of misschien wilde hij eigenlijk wel, maar kon hij niet.
‘Ze komt hier ook wel weer doorheen,’ zei de man. ‘Vechten voor d'r leven, dat kan ze. We zijn lang d'r buren geweest. Toen m'n vrouw in het ziekenhuis lag voor de bevalling van onze derde, kregen de twee anderen mazelen. Of het uitgerekend was! Rossy had mazelen gehad en kwam ons helpen. Hoe we het zonder haar hadden moeten redden, weet ik niet. Maar kreeg ze me daar een week of wat later de mazelen voor de tweede keer! En lelijk ook. Maanden lang heeft ze nog wat aan haar ogen overgehouden en in het ziekenhuis is ze toen ook geweest. Maar ze heeft er zich niet laten onder krijgen.
| |
| |
Ze is er maar weer fijn doorheen gekomen.’
‘Op school kon ze niet goed zien,’ zei Sammy opeens. ‘Ze moest vooraan zitten.’
‘Is 't waar?’ vroeg de man geschrokken.
‘Mm - mmm,’ zei Sammy weer.
‘Dus je bent een schoolkameraad van 'r?’ informeerde de man.
‘Voorzover een neger ooit kameraad genoemd kan worden,’ zei Sammy opeens fel.
‘Tut tut, vrindje, ik doe je niks,’ zei de man.
Sammy zweeg.
‘Dus ze heeft toch iets overgehouden van die mazelen van ons,’ zei de man even later langzaam.
‘'s Niet gezegd, dat het dáár van kwam,’ zei Sammy.
‘Hm,’ zei de man.
‘Ze had er niet veel last van,’ zei Sammy.
‘Waar de een veel last van heeft, daar heeft de ander weinig last van,’ zei de man weer. ‘'t Hangt af van de lui hun karakter. Van Rossy Carlotto zullen we straks nog beleven dat ze weinig last heeft van het gemis van 'n hand!’
‘Dat bestaat niet,’ zei Sammy kort.
‘Wedden dat Rossy ons dat nummertje gaat vertonen?’ zei de man. ‘Wedden dat ze er minder drukte van maakt dan m'n zuster van 'r eksterogen?’
‘Ik ken Uw zuster niet,’ zei Sammy.
‘Bof je even,’ antwoordde de man.
Sammy grinnikte voor het eerst op deze middag van akelige spanning.
‘'k Wou dat ze weer een behoorlijk dak boven haar hoofd kreeg,’ zei hij opeens tamelijk luid. ‘Voor als ze weer thuis mag komen.’
‘Een huis? 't Mag waar zijn,’ beaamde de man en hij krabde achter zijn oor. ‘'t Zou wel kunnen dat we een pakje sneeuw krijgen vannacht,’ voegde hij er aan toe, wijzend op de grauwe avondlucht. Sammy zag de oude vrouw in de armelijke zijden mantel naar hen kijken.
‘Daar hè'je d'r!’ klonk plotseling een kreet.
| |
| |
Mom Carlotto kwam uit de poort. De mensen drongen op. Lampen flitsten, camera's klikten. Zij hield een arm voor haar ogen en weerde met de andere arm de opdringende journalisten af, die haar in een oogwenk hadden omsingeld. Toen zij haar arm liet zakken, zag Sammy dat haar oogleden rood en gezwollen waren en dat haar gezicht vlekkerig was.
Klik - ging er weer een camera. De man, die de foto had genomen, brak zich een weg door de kleine drom van mensen en sprong in een gereedstaande auto.
Toen Sammy weer naar Mrs. Carlotto keek, stond haar zwarte hoed scheef en een paar grijsblonde uitgezakte krullen hingen
| |
| |
er onder uit. Zij bette haar gezicht met een zakdoek en probeerde haar ondervragers te weren. Sammy hoorde niets van wat ze zei, maar hij zag haar tranen. Hij hoorde de arbeider naast zich vloeken.
‘Geef het mens liever een huis dan al die kouwe drukte,’ gilde plotseling de zware, oude vrouw in de versleten zwartzijden mantel.
‘Geef Rossy weer een eigen dak boven 'r hoofd voor als ze thuiskomt!’ schreeuwde pal daarop de man naast Sammy.
De kleine menigte werd ogenblikkelijk aangestoken. De mensen riepen en schreeuwden om het hardst. De krantenlui keerden zich naar het publiek.
‘Geef 'r een dak! Geef 'r een dak boven d'r hoofd!’ gilde de oude vrouw snerpend door het gejoel heen. ‘Laat es zien wat jullie kunt, pennelikkers!’
‘Ha!’ brulde een van de krantenkerels haar tegemoet, als nam hij de uitdaging aan. ‘Ha!’ en hij zwaaide met zo'n vaart zijn hoofddeksel in de lucht, dat hij Mrs. Carlotto daarmee de hoed van het hoofd sloeg. En toen stond zij daar zo ongelukkig en verdwaasd te kijken, dat Sammy het niet langer kon aanzien. Hij keerde zich op zijn hielen om, elleboogde zich door de inmiddels aangegroeide menigte heen en rende weg. Zijn bruine huid was grauw bleek.
In de Portland Daily Mirror stond de volgende morgen op de voorpagina met dubbele spatiëring gedrukt:
NU HET MACHTIGE HART VAN VRIJWEL DE GEHELE NATIE IN DIEPE BEWOGENHEID MEELEEFT MET ONZE HELDHAFTIGE ROSWITA, MOET HET MOGELIJK ZIJN HAAR DATGENE TE VERSCHAFFEN WAT HAAR HART HET VURIGST ZAL WENSEN. NIET IETS DAT GEHEEL VOOR HAARZELF IS, ZOALS DE VELE GELDGAVEN. NIET IETS DAT HAAR EERZUCHT OF IJDELHEID ZAL STRELEN, WANT DIE KENT ZIJ IMMERS NAUWELIJKS! MAAR IETS DAT SIMPEL, HUISELIJK GELUK VOOR HAAR ZAL MOGELIJK MAKEN!
| |
| |
LEZERS! GE WEET HET AL! EEN NIEUW KLEIN DROOMHUIS! EEN EIGEN DAK VOOR HET ZWAAR GETROFFEN GEZIN! EEN WARM KLEIN HOME VOOR ONZE ROSWITA!
BOUWVAKARBEIDERS! VAKVERENIGINGEN! LIGT HIER NIET EEN TAAK VOOR KERELS DIE HIER HUN BREDE SCHOUDERS ONDER WILLEN ZETTEN? OF VERGISSEN WE ONS?
De uitdaging was doorgegeven.
En Sammy, die het las voor een krantenstalletje op weg naar school, trok zijn wenkbrauwen op en glimlachte breed. Hij stak zijn linkerduim door het knoopsgat van zijn revers en wipte er mee heen en weer. Toen gooide hij zijn bundeltje boeken, gegespt in een leren riem, met een zwaai op zijn rug en beende verder naar school.
Nog voordat het avondblad ter perse ging, kwam het volgende bericht binnen van de voorzitter van de plaatselijke afdeling van het vakverbond der timmerlieden, Albert Quinny, die
| |
| |
overleg had gepleegd met de overige leden van zijn bestuur: ‘Geef ons het materiaal en we zullen binnen drie weken een compleet huis afleveren.’
Die avond kon iedereen in de krant lezen:
ER ZIJN WARMHARTIGE KERELS IN ONZE STAD DIE HUN BREDE SCHOUDERS ONDER ONS PLAN HEBBEN GEZET. WE HEBBEN ONS NIET VERGIST!
GEEF ONS HET MATERIAAL EN WE ZULLEN BINNEN EEN EN TWINTIG DAGEN EEN COMPLEET DROOMHUIS GEBOUWD HEBBEN! ZEGT ALBERT QUINNY.
Het was de eerste keer dat Albert Quinny in de krant stond met dikke letters. Hij vond het prettig. Hij wilde dat het nog wel meer gebeuren zou.
Brede schouders had hij en voortvarend was hij ook. Dat bewees hij wel toen hij aan de telefoon hing bij de voorzitter van de plaatselijke afdeling van het vakverbond der metselaars, die niet zo toeschietelijk was als Quinny had gehoopt. ‘Burgerzin en kameraadschap,’ zei Quinny, ‘dat zijn de eigenschappen waardoor onze natie groot is geworden. Onthoud dat, Bradley, let op wat ik zeg. Burgerzin en kameraadschap, zeg ik. Laten we de wereld tonen dat we die eigenschappen nog bezitten. Laten onze vakverbonden dat tonen! Bij de aanstaande verkiezingen -’
‘Burgerzin en kameraadschap zei je toch, hè Quinny?’ vroeg Bradley aan de andere kant van de lijn.
‘Ja zeker, burgerzin en kameraadschap. Bestaat er iets mooiers?’ brulde voorzitter Quinny door de telefoon.
‘All right,’ blaatte Bradley. ‘All right.’
Zo kwam het, dat de vakbond van de metselaars zich in deze aansloot bij de vakbond van de timmerlieden.
Voorzitter Quinny werkte verder met zijn brede schouders. Hij belde de voorzitter van de vakbond der betonwerkers op. En toen deze was gezwicht voor Quinny's aandrang tot kameraadschap en burgerzin en samenwerking had beloofd, kwam de beurt aan de voorzitter van de vakbond der stucadoors.
| |
| |
Deze man was een tweede Quinny. Hij had ook brede schouders en een warm hart en een politieke loopbaan op het oog. Hij sprak over burgerzin en kameraadschap nog voordat Quinny de woorden in de mond had genomen. Hij voelde zo veel voor het plan, dat hij bij wijze van spreken door de telefoonlijn naar Quinny toevloog. De voorzitter van de vakbond der timmerlieden had nog niet tot drie kunnen tellen na het neerleggen van de hoorn of de voorzitter van de vakbond der stucadoors zat al bij hem.
‘Kameraadschap en burgerzin,’ zei Leviathan.
‘Burgerzin en kameraadschap,’ verbeterde Albert Quinny.
‘We behoeven het niet in alle bijzonderheden eens te zijn om tot een nauwe samenwerking te komen,’ zei Leviathan edelmoedig. ‘Een goede samenwerking, een nobel doel, een zwaar getroffen gezin, de bouwvakarbeiders reiken de helpende hand, wat een propa -’
Albert Quinny onderbrak hem. Hij hief de hand op. ‘Daar behoeven we niet aan te denken, vriend. Waar het op aan komt is dit,’ en hij klopte met zijn rechterhand dreunend op zijn borstkas. ‘Waar het op aan komt is dit: of hier een warm hart klopt!’
Voorzitter Leviathan's hart klopte ook warm, dus dat kwam goed uit. Nu zetten ze er verder samen hun brede schouders onder. Albert Quinny zocht contact met de voorzitter van de vakbond van gasfitters en met de voorzitter van de vakbond der electrische installateurs, terwijl Manuel Leviathan de loodgieters, glazenmakers en huisschilders voor zijn rekening nam. Door de voorzitter van de vakbond van huisschilders werd het plan allerhartelijkst ontvangen.
‘Och man, klets niet,’ kreeg Mr. Leviathan te horen. ‘Klets niet over burgerzin en kameraadschap. Dat kind heeft toch ook niet zitten dubben over zulke gewichtige dingen toen ze het vuur in rende om haar broertje er uit te halen? Het spreekt eenvoudig vanzelf. Ik vind het prachtig. Je kunt rekenen op mijn volle steun, ik zal m'n mannetjes wel weten te vinden die hiervoor hun vrije tijd willen geven!’
‘Dat mag ik horen,’ zei voorzitter Leviathan, die niets beters
| |
| |
wist te antwoorden.
‘We moeten allemaal onze lui warm maken hun vrije tijd er voor te geven. Het wordt een feest dat huis te bouwen. Het wordt een genot. Er is alleen maar één ding dat ik niet snap: dat we er niet eerder aan hebben gedacht. Mijn vrouw heeft drie nachten gebreid aan een bedjasje voor dat kind en ik lig wakker in mijn bed en kom nog niet eens op het idee van een huis!’
‘Ik merk dat U een warm hart hebt,’ zei Manuel Leviathan aan de andere kant van de lijn.
‘Een warm hart? Klets toch niet, Johnny! Een warm hart! Wie van ons loopt er met een ijsklomp achter z'n ribben? We zijn immers allen mensen?’
‘En broeders,’ zei Mr. Leviathan.
Hij hoorde even niets aan de andere kant van de lijn. Toen kwam er een droog: ‘Je weet het dus. Mijn volle steun. Goeiendag.’
Wat er allemaal in de kranten kwam over de wilskracht en de warmhartigheid van Albert Quinny en Manuel Leviathan was te mooi om waar te zijn. Toch moest het waar zijn, want de steen rolde harder en harder. Zó hard dat er op een goede dag in de krant stond dat een grote bouwmaatschappij gratis materiaal had aangeboden.
WILBURY & MASON'S BOUWBEDRIJF N.V. ZAL BOUWMATERIALEN VOOR DROOMHUISJE GRATIS VERSTREKKEN. DE TOMELOZE ENERGIE DER BOUWVAKARBEIDERS EN HET GROOTSE GEBAAR VAN WILBURY & MASON'S BOUWBEDRIJF N.V. SCHENKEN ROSWITA NIEUW LEVENSGELUK.
Een grote architectenfirma bood kosteloos ontwerptekeningen aan. Ze zond per vliegtuig een van haar medewerkers van het Oosten naar het Westen, naar Albert Quinny.
‘Het spijt me dat ik U heb moeten laten wachten,’ zei Quinny. ‘Maar ik had zo juist bij me een vertegenwoordiger van General Hardware die opdracht had ons een complete sanitaire installatie aan te bieden. De modernste badkamer met
| |
| |
automatische boiler, afgescheiden douche-gelegenheid en blauw marmeren bad.’
Toen de jonge architect zweeg, herhaalde Quinny nadrukkelijk: ‘Een blauw marmeren bad! Een droombad!’
De zwijgende jonge man zag een klein mager meisje voor zich met één hand en een blauw marmeren bad.
‘Wordt het niet een beetje overdreven?’ vroeg hij aarzelend. ‘Overdreven?’ spoot Quinny op. ‘Overdreven? Kan er iets overdreven zijn? Heeft zij niet bijna het hoogste goed gegeven dat een mens bezit? Heeft zij niet bijna haar jonge leven geofferd? En U spreekt van OVERDREVEN, als haar een bad wordt aangeboden?’
‘Een blauw marmeren bad,’ zei de jonge architect bescheiden. ‘Juist, een blauw marmeren bad. Niets is te goed voor Roswita. Niets is te goed voor iemand die zichzelf zo kan vergeten. Het gaat er niet om dat zij een eenvoudig klein meisje is. Het gaat om wat er hier zit!’ En weer sloeg hij zichzelf dreunend voor de borst.
‘Zou zij klein en eenvoudig blijven als zij een blauw marmeren bad bezit en een droomhuis en nog zo veel meer?’ zei de jongere man ernstig.
‘Waar eenmaal een warm hart klopt,’ zei Albert Quinny, terwijl hij zichzelf weer voor de ribben sloeg, ‘daar blijft een warm hart kloppen.’ - Ik heb zelf nu al een dozijn malen in de krant gestaan, dacht hij, ik heb voorname contacten opgenomen, ik heb de aangenaamste relaties aangeknoopt en nog ben ik steeds eenvoudig. O, wat ben ik eenvoudig.
‘Neem een stoel, jonge vriend,’ schreeuwde hij opeens joviaal, ‘ga zitten, ouwe jongen. Je firma heeft me al geschreven. Ja, we moesten samen dat ontwerp maar eens gaan bekijken!’
En ze bogen hun hoofden boven blauwdrukken.
De glazenmakers waren ook niet voor de poes. Ze adverteerden dat ze in Roswita's droomhuis de modernste ‘perspectiefen zonneramen’ zouden aanbrengen. En hun bekendmaking werd de volgende dag gevolgd door een opvallende adverten- | |
| |
tie van een grote bloemist, die aankondigde voor de tijd van tien jaar Roswita's zonneramen van bloeiende planten te zullen voorzien.
Quinny ging er een beetje onderdoor. Hij behield wel de leiding van de gehele onderneming in handen, maar steeds meer namen en firma's drongen zich naar voren en boden hun goede diensten aan.
De Portland Daily Mirror schreef:
NOG NOOIT IS EEN ZO EENDRACHTIGE SAMENWERKING VAN ALLE AUTORITEITEN EN INSTANTIES IN HET BOUWVAK TOT STAND GEKOMEN ALS NU, TERWILLE VAN EEN INVALIDE KLEIN MEISJE AAN WIE NIEUWE LEVENSVREUGDE MOET WORDEN GESCHONKEN.
Sammy beet op zijn nagels toen hij dit las. ‘Invalide klein meisje,’ gromde hij met zijn overslaande stem. ‘Wat kunnen die kerels grof zijn met al hun gezwets over warmhartigheid. Als Rossy dit leest ...’
Rossy las het natuurlijk. Zij las alles. Zij las het meeste merkwaardig rustig, bijna koel. Maar bij dit berichtje kreeg zij een kleur. Tranen sprongen in haar ogen.
‘Ze doen alsof ik zelf niks meer kan,’ zei ze.
‘Hoe bedoel je?’ vroeg Mom Carlotto die bij haar voeteneinde zat. Zij hield de nieuwe hoed op haar brede knieën omdat zij Rossy haar permanent had laten zien. ‘Hoe bedoel je?’ vroeg ze nog eens.
Rossy zweeg. Het was zo moeilijk te zeggen wat zij voelde. Zij hief haar hoofd even op uit het kussen en zei:
‘Ze moeten niet denken dat ik ondankbaar ben. Dat ben ik helemaal niet. Maar - ze kunnen me niet alles geven, dat moeten ze niet denken -,’ zij aarzelde en zei toen zacht: ‘er moeten toch ook dingen voor mij overblijven, ik bedoel: dingen waarvoor ik zélf wil vechten.
Mom Carlotto knikte goedig. Zij begreep het wel niet helemaal, maar zij knikte.
‘Je Pop heeft van zijn opslag een nieuw pak kunnen kopen,’ zei ze. ‘We willen er voor jou graag netjes uitzien.’
| |
| |
‘De 17de Straat heeft jullie nooit zo netjes gezien,’ lachte Rossy door haar tranen heen. ‘En ze hebben het toch zo graag gewild.’
‘Toch waren ze op den duur niet kwaad,’ zei Mom peinzend.
‘Omdat jij zo lief bent, Mom, en om Pops hartelijkheid - en misschien dat wij ons ook niet al te erg misdragen hebben, hoewel -.’ En zij dacht aan die keer dat Carlo Tom Duncan had afgeranseld, omdat die wurmen in hun emmers water had gedaan.
‘Ik ben blij dat we er weer komen te wonen,’ zei ze.
‘Morgen beginnen ze,’ zei Mom. ‘Morgen beginnen ze met bouwen. Vandaag is de boel al geruimd. Ze zeggen dat ze het in drie weken klaar zullen hebben. Jouw huis ...’
‘Ons huis,’ zei Rossy.
‘Jouw huis,’ zei Mom.
‘Ons huis.’
‘Jouw huis,’
‘Ons huis.’
‘Rossy, we kunnen hier geen ruzie maken. Wacht maar tot je thuis komt.’
‘Thuis,’ fluisterde Rossy. ‘Ik kan het nog niet geloven. Thuis.’ Zij glimlachte met dichte ogen. Toen hief zij een van haar verbonden armen op, de kortste, en zei pijnlijk: ‘En dan?’
Mom antwoordde niet dadelijk. Toen zei ze stil:
‘Johnny verlangt zo naar je. En wij allemaal ...’
‘Mm - mmm,’ zei Rossy zacht en weer gleed een glimlach over haar mager gezichtje met de littekens. ‘Dat verlangen van jullie, dat is eigenlijk thuis,’ zei ze bijna onverstaanbaar.
‘Dat kunnen alleen jullie mij geven.’
Mom Carlotto kreeg een rode kleur die zich uitbreidde en dieper werd, terwijl zij haar hart opeens voelde bonzen. ‘Ik ben zó blij, dat je dat zegt,’ fluisterde ze.
Maar Rossy verstond haar niet, want ze spraken allebei tegelijk en allebei even zacht. Rossy zei: ‘En daarom is het óns huis,’ maar dat verstond Mom weer niet. Dus daarbij bleef het.
|
|