| |
| |
| |
VIII
De kranten hadden zich al meester gemaakt van Rossy's verleden: op alle voorpagina's had vermeld gestaan hoe zij als baby voor haar kleine leven had gevochten; hoe duizenden burgers langs haar wieg waren getrokken en niet hadden kunnen geloven dat dit wichtje kracht genoeg zou opbrengen om het te winnen op de dood.
Nu maakten ze zich ook meester van haar toekomst. Het was uitgelekt dat zij misschien een of twee handen zou moeten missen tengevolge van haar heldhaftig optreden. De kranten maakten er een sensatie van en een golf van medelijden sloeg door het hele land.
Toen er nu ook nog foto's werden gepubliceerd van alle Carlotto-kinderen om Rossy's ledikant, vol ontzag starend naar de zwaar verbonden figuur in bed, en daarnaast van de deerniswekkende ruïne van het verbrande huisje, waren de gevolgen overweldigend.
Als bij toverslag stonden er overal in de stad collectebusjes, op toonbanken in winkels, op lessenaars en bij loketten van kantoren en bankinstellingen. Er stond duidelijk op te lezen ‘Voor Roswita’ en ieder werd hartelijk uitgenodigd er een kleinigheid in te storten. Soms bleef het niet bij kleinigheden, want niet alleen wekte het geval ieders hartelijk medegevoel op, maar het werd ook een punt van eer voor de stad, die nu voortdurend op de voorpagina's van de grootste bladen paradeerde, om haar heldhaftige kleine burgeres zo goed mogelijk schadeloos te stellen.
Het bleef echter niet bij de eigen stad. In het veel grotere Chicago werd iets opgericht dat het ‘Roswita Fonds’ heette. Er kwamen voor Rossy in het ziekenhuis gekrabbelde brieven van kleine kinderen met hun weekgeld er in, kwartjes en halve dollars. Er kwamen couverts met bankjes van tien en honderd, er kwamen cheques. Een kleine jongen stuurde een vijf dollar billet, waarbij hij had geschreven: ‘Ik hoop dat het goed met jou gaat en pas op dat niemand deze vijf dollars steelt.’
| |
| |
Mom Carlotto werd zo verlegen door al die giften aan haar dochter, dat zij zich geen raad meer wist; Pop daarentegen leefde in de wolken en bijna wilde hij zijn baantje er aan geven. Maar daar stak Mom een stokje voor.
‘Je moet goed begrijpen,’ zei hij, ‘dat dit allemaal Rossy's geld is. Het is voor haar genezing en haar opvoeding, voor alles wat zij wil leren of worden of wat ze nodig heeft, en niemand van ons gaat er een cent van gebruiken zolang ik leef. Knoop dat in je oren.’
Pop Carlotto gaf haar groot gelijk. ‘Het is alleen dat een man hier een beetje dronken van wordt, Mary. Het is net alsof ik te veel op heb. Je moet het me vergeven.’
‘Natuurlijk vergeef ik het je. Als jij maar niet vergeet wat ik je gezegd heb.’
Ze konden voor zichzelf trouwens ook blij zijn. Pop had opslag gekregen van zijn baas en Mary Carlotto was drie dagen na het ongeluk door de Max Brothers weer achter de vleeswaren gezet, net zoals in haar jonge tijd.
‘Ze verwachten dat je veel bekijks zult hebben, als Rossy's Mom,’ had Pop dadelijk gezegd.
En zo zal het wel geweest zijn. Want Mary, of liever gezegd de Max Brothers, verkochten nu per dag meer vleeswaren dan anders in een hele week. Mom Carlotto was haar groter salaris waard. En in de nieuwe Spaarpot rammelde weer iets.
Maar nog steeds hing het bestaan van Rossy's door verbranding verminkte handen aan een zijden draadje. Nog was er geen fatale beslissing genomen. En zolang de spanning duurde, stroomden de giften maar door. Er kwam niet alleen geld.
Op een avond kwamen Mom en Carlo samen naar het ziekenhuis.
De keukenzuster kwam hun in de gang al tegemoet hollen:
‘Mrs. Carlotto, wie heeft toch gezegd dat Rossy dol op kip was? Nu heb ik vier gebraden kippen in de koelkast hier boven en beneden in de grote keuken staan er drie en twintig in de koelcel. Wilt U er zo veel mogelijk mee naar huis nemen en vindt U goed, dat we de rest over andere patiënten verdelen?’
| |
| |
Mom Carlotto knikte. Carlo voelde het water in zijn mond lopen bij de gedachte aan gebraden kip.
‘En bevroren appelmoes krijgen we bij tientallen kilo's. Kisten met de fijnste appelen komen elke dag - het hele ziekenhuis eet appelmoes en appeltaart.’
‘Dat is prachtig,’ zei Mom zacht. Als altijd voelde zij zich wanhopig verlegen onder zo veel goedheid.
‘Het poesje hebben we voorlopig ergens kunnen plaatsen,’ zei de zuster, ‘maar vandaag is er weer een jong hondje gekomen.’
‘Geeft U dat maar aan mij mee, zuster,’ zei Carlo gretig.
‘Wat er verder is bezorgd, zult U wel weer van Rossy's eigen zuster horen,’ zei het meisje, ‘maar als ik U was, huurde ik maar vast een pakhuis.’
Mom glimlachte verdrietig. Ze hadden juist vandaag een woning gehuurd, dezelfde waar Pop en zij al met Rossy over gesproken hadden, een kamer en een keuken in hun oude blok. Gelukkig hadden buren aan het eind van de gang nog een kamertje willen afstaan voor de jongens. Maar het zou moeilijker dan ooit zijn er te wennen. Het was er bedompt, vuil en armoedig. Maar Rossy's geld zouden ze niet aanraken; dat zou maar al te bitter nodig zijn voor het geval dat ze - dat ze haar handen zou moeten missen ...
Mom klemde haar lippen op elkaar.
‘Een hondje, Mom,’ fluisterde Carlo opgewonden. ‘Zullen we hem “Zeventien” noemen, naar onze straat?’
‘Dat is onze straat niet meer, Carlo.’
De jongen zweeg. Hij voelde dat hij een kleur kreeg.
Ze stonden voor Rossy's deur. Carlo trok aan zijn trui en Mom duwde een krul onder haar hoed. Sinds zij weer achter de vleeswaren stond, droeg zij een keurige kleine hoed met een paars fluwelen strik. Dat was ook prettiger bij al haar bezoeken in het ziekenhuis en voor als zij weer gefotografeerd werd. Ze waren nauwelijks over de drempel of de zuster begon alweer op te sommen:
‘Er zijn vandaag drie radiotoestellen gekomen’ - gisteren waren het er twee, dat maakte samen vijf - ‘twee armband- | |
| |
horloges, een poppenkamer voor Rossy's zusjes, 3 dozijn zakdoeken, ondergoed, kauwgum, truien en sjawls. Vijf legkaarten en drie abonnementen op tijdschriften.’ Zij haalde een lijstje uit de zak van haar schort en raadpleegde dat. ‘Verder hebben de Veteranen van de Wereldoorlog haar een oorkonde wegens buitengewone verdienste gestuurd met een chèque van 100 dollar te gebruiken voor haar opvoeding. En de afdeling Vancouver van het Amerikaanse Legioen heeft een médaille gezonden en een horloge met inscriptie.’ Zij zweeg en keek over het papier heen Mom en Carlo stralend aan.
Maar Mom straalde niet terug. Iedereen scheen de Roswitakoorts te hebben, behalve Mom en Rossy zelf.
Carlo stond van het ene been op het andere te hangen en keek verlegen van de een naar de ander. Eerlijk gezegd vond hij het allemaal reusachtig; hij begreep niet dat Mom zo effen deed.
Maar zijn zusje in bed begreep er tenminste een beetje van.
‘Trek je er maar niets van aan, Mom, ik blijf toch gewoon Rossy, dat zul je zien.’
‘Een hond, die te veel worst eet, wordt wild en ieder paard slaat wel eens op hol,’ zei Mom, bijna streng.
‘Ik kan immers niet op hol slaan,’ zei Rossy met een poging tot een grapje. Zij keek naar haar beide hulpeloze armen op het dek. Ook haar hals, haar schouders en een deel van haar hoofd zaten nog in verband.
‘Om op hol te slaan heb je vier benen nodig,’ zei ze zacht zonder haar moeder aan te kijken.
Mom gaf geen antwoord. Zij had liever haar tong afgebeten dan dat Rossy iets had gemerkt van het brok in haar keel.
‘Waar is je médaille, Rossy?’ vroeg Carlo.
‘Alles is hier in de kast,’ zei de zuster. ‘Je zusje wil niets bij zich hebben behalve wat brieven.’
‘Er ligt een brief onder mijn hoofdkussen,’ zei Rossy. ‘Haal die er maar onder uit en lees die nog eens voor. Carlo, lees jij hem maar voor. Hij is geschreven door een jongen, die ... Lees maar, dan zul je het wel zien.’
En terwijl Carlo begon te lezen, keek Rossy haar moeder aan,
| |
| |
die daar zat met de beide handen in haar tamelijk brede schoot en met haar nieuwe hoed op die voor Rossy nog helemaal niet bij haar gezicht paste. Toch was ze helemaal Mom zoals ze daar zat, met haar lief, vermoeid gezicht en wat strakke mond. ‘Beste Roswita,’ las Carlo langzaam, ‘ik heb natuurlijk alles over jou in de krant gelezen, het is allemaal erg naar voor je wat er gebeurd is, maar ik wil je troosten, want met mij is net zo iets gebeurd. Het lijkt er niet helemaal op, want ik heb niemand gered, ik ben alleen gered, ze hebben me onder een huis vandaan gehaald dat in puin viel en toen ze me eindelijk hadden was ik niet veel meer. Maar ik leef toch nog. Ik heb geen handen meer en moeder heeft me gezegd dat ik dat aan jou moet schrijven want dat je er misschien door geholpen kunt worden. We hebben eerst erg veel gehuild, moeder en ik allebei, erg veel en ook tamelijk lang. Het duurde een hele tijd voordat het over was. Maar nu ben ik er aan gewend ik heb weer plezier in allerlei dingen en deze brief schrijf ik helemaal zelf want ze hebben mij erg goeie kunsthanden gegeven en daar kan ik van alles mee doen, schrijven en me postzegels sorteren en opplakken en ik heb een herbarium als je weet wat dat is en ze hebben me een prachtige grammofoon gegeven zodat ik altijd alle platen kan opzetten die ik wil en nu leer ik Spaans en dat zou ik anders ook nooit hebben geleerd. En jij kunt ook al die dingen gaan doen. Moeder zegt dat ik je moet zeggen dat als je je handen of iets anders moet missen er toch zo veel voor in de plaats kan komen en het is wel waar wat ze zegt, ik vind het ook. Ik kan niet meer ballen maar vroeger had ik geen postzegels en geen grammofoon en je leert van andere dingen houden als je iets anders niet meer doen kan, als je begrijpt wat ik bedoel. Moeder zegt dat ik nou wel genoeg heb geschreven ik hoop dat je het allemaal hebt begrepen want ik heb het niet alleen geschreven omdat moeder het zei. Dag, Helmy (dat komt van Helmuth en ik ben 13 jaar, al bijna 14).’
Carlo zweeg.
De zuster was op haar tenen de kamer uitgegaan.
Mom bleef stil zitten, haar houding was losser geworden en
| |
| |
er biggelden twee tranen langs haar wangen. Maar zij scheen het nu niet zo erg te vinden.
Rossy's ogen in haar nog gevlekt gezichtje met de vurige littekens stonden groot en vochtig.
‘Hij heeft me een postzegelalbum gestuurd met zijn eigen dubbelen er in,’ zei ze zacht. ‘En hij heeft er in geschreven: je moet er écht mee verder gaan want je zult het best leuk gaan vinden. Ik zal je nog wel meer dubbelen van mij sturen.’
‘Een reúze knul,’ zei Carlo met zijn overslaande stem.
‘Ik wil zo graag dat jij een brief voor mij aan hem schrijft,’ zei Rossy. ‘Er moet in staan dat ik erg blij ben met zijn brief en dat het goed met me gaat en dat ik vast postzegels zal gaan verzamelen, maar dat ik niet weet wat een herbarium is -’
‘Dat weet ik wel,’ zei Carlo. ‘Een herbarium is -’
‘Ik wil het niet van jou weten,’ zei z'n zusje. ‘Ik wil zo graag dat hij me nog eens schrijft. Ik - ik wil zo graag weten,’ zij aarzelde, maar ging toen toch door: ‘ik wil zo graag weten of hij - of iets - of er iets was wat hij ontzettend graag had willen worden vóórdat hij zijn ongeluk kreeg. Of er daarvoor nu ook iets in de plaats is gekomen, iets wat hij nu graag wil worden, bedoel ik.’
De zuster kwam binnen en zei: ‘Het is Uw tijd, Mrs. Carlotto.’
Mom stond op en snoot haar neus.
‘Ik zal hem zo goed mogelijk schrijven,’ beloofde Carlo, terwijl hij opstaand zijn eeuwig korte trui weer naar beneden trok.
‘Ik moet U van de keukenzuster zeggen dat er zes koude kippen beneden bij de portier liggen. Of U die mee wilt nemen,’ zei de zuster. ‘En nu gaan we Rossy lekker voor de nacht klaar maken.’
Lekker voor de nacht klaar maken ...
Rossy zag elke avond weer op tegen de nacht. De nacht was zo lang, zo donker, zo pijnlijk en zo eenzaam. Zij was bang voor alle gedachten die haar besprongen, alle tranen die wilden komen en dikwijls ook kwamen, alle angsten die haar benauwden en beklemd hielden - in zo'n wilde vrees, dat zij
| |
| |
soms alleen al haar handen vrij zou willen hebben om ze voor haar mond te kunnen slaan om die schreeuw tegen te houden die daar steeds op de loer lag en bedwongen moest worden.
Lekker voor de nacht klaar maken ...
Mom en Carlo gingen weg, de bloemen gingen weg, zelfs de orchideeën die toch niet geurden; de mooie sprei werd opgevouwen en weggelegd, de lamp ging uit en tenslotte ging de zuster weg. Zij bleef alleen in haar hoge witte bed met alle schaduwen, schimmen en angsten in haar kale kamertje. Ja, zij behield de bel en die brief van die jongen die zij helemaal niet kende, Helmy ... Maar op de bel kon zij niet drukken en de brief kon zij niet pakken.
De nachtzuster kwam haar een spuitje met een pijnstillend middel geven, zij kreeg pillen en een glas warme melk. Maar er bleef nog pijn en er bleven nog angsten en opwindende gedachten, ook in haar verwarde slaap. En heel vroeg was zij weer wakker en lag zij te staren in de stille, beklemmende duisternis, wachtend op een streepje grijs ochtendlicht onder het rolgordijn door. Wachtend op geluiden, snelle zachte stappen in de gang, geluiden van buiten op de straat, een enkele vogel, een auto, de eerste trolleybus een eind verderop ...
Ook die vroege ochtenduren duurden zo lang, maar ze waren minder vervuld van angst dan de avonduren. De straatgeluiden, die behoorden bij het begin van elke nieuwe dag, hielpen haar, gaven een klein beetje moed en kracht. Ze waren voor haar werkelijker en van meer steun dan de zich steeds hoger optorenende stapels geschenken die elke dag werden bezorgd. Daar kwam de melkauto, die altijd zo rammelde - net alsof hij even over het trottoir ging wanneer hij de poort van het ziekenhuis binnenreed. Er kwam een stel arbeiders langs in de schemering, op weg naar de trolleybus - één maakte een grap en ze lachten. Zij hoorde hun harde stappen en hun stemmen nog lang in de stille straat. De vogels werden wakker - o, het was niet veel bijzonders, een stel kwetterende mussen en misschien wat spreeuwen en zo vroeg op de ochtend hadden ze ook nog niet zo erg veel praatjes, maar hun kleine geluiden vielen op in de stilte. Er kwamen meer auto's langs en pratende
| |
| |
mensen, soms alleen een haastige, hard klinkende stap. En telkens weer hoorde zij de trolleybus die stopte en weer doorreed om mensen naar hun werk te brengen, vrouwen zoals Mom, die er in het donker op uittrokken om kantoren en winkels te gaan schoonmaken voordat de eigenlijke werkdag begon, en arbeiders, die in vroege ploegen in de fabrieken werkten.
De stad had in deze dagen Rossy ontdekt, maar Rossy in haar stille ziekenkamer ontdekte ook de stad, en misschien niet alleen de stad, maar het leven, een veel grotere wereld dan zij tot nog toe had gekend. Een wereld vol hard werkende mensen, die allemaal hun vreugden en hun verdriet hadden, kiespijn en kleine babies en zorgen en misschien een kale lunchboterham in hun zak naar het werk. Ze hadden een abonnement op de trolleybus om naar hun werk te gaan, maar ze spaarden misschien het geld voor de kapper zo lang mogelijk uit en onder hun schoenen sloegen ze ijzeren zoolbeslag. Er waren erg veel schoenen met beslag, dat kon ze horen.
Een ontzettend verlangen om van dit alles weer deel uit te maken beving haar.
‘Ik wil de kinderen weer naar school zien gaan,’ zei ze zachtjes, ‘en ik wil de straatstenen weer onder m'n voeten voelen en ik wil mensen zien zoals Pop en Mom, die gelukkig en ongelukkig tegelijk zijn en die helemaal echt leven. Ik hoef niet meer alles te hebben wat ik had.’
Maar dan dacht zij weer aan haar handen en begreep helemaal niet hoe zij ooit een beetje gelukkig zou kunnen zijn zonder.
‘En toch moet het, toch móét het,’ fluisterde ze in de steeds lichter wordende ochtendschemering. ‘En Helmy zegt dat het kan. Hij heeft zelf geen handen. Hij zegt: je krijgt er zoveel dingen voor in de plaats. Hij bedoelt natuurlijk niet zulke dingen als horloges en médailles en radiotoestellen, maar zoiets als zijn postzegels of andere mooie dingen waar je een heleboel bij dénken kan. Want wat je denkt, daar komt het op aan. Als je denkt: ik kan niet dansen, dan ben je ongelukkig. Maar als je denkt: ik kan fijn zingen of zo iets, dan ben je gelukkig.’ Zij zuchtte diep. En toen probeerde ze zachtjes te lachen, maar dat lukte niet zo best.
| |
| |
‘Je bent een sufferd,’ zei ze tegen zichzelf, ‘een echte sufferd, want dat verzin je nu wel allemaal zo mooi, maar je doet net andersom. Je denkt juist steeds aan alles wat je niet meer zal kunnen. Dansen bijvoorbeeld. Je denkt steeds aan dansen. Alsof een mens op z'n handen danst!’
‘Maar als je écht wilt dansen,’ zei een andere Rossy, die in datzelfde bed lag, ‘als je helemaal echt wilt dansen, dan heb je ook je armen nodig en je handen en je vingers. Die heb je geweldig nodig, want daar dóe je zo veel mee. Een danseres zonder handen bestaat niet. Hoe kun je nu ooit blijdschap of verdriet of onverschilligheid zonder handen dansen?’
‘Dan moet je iets anders kiezen om te worden,’ zei de verstandige Rossy weer. ‘Je moet niet zo suf doen. Er zijn massa's dingen die je kunt kiezen. Je hebt nu geld om allerlei te gaan leren, wat je maar wilt. En je kunt Mom geld geven, dat ze niet hoeft te gaan werken en dan zal zij jouw hulp niet nodig hebben. Dan kun je bijvoorbeeld onderwijzeres worden -’
‘Zonder handen? Onderwijzeres zonder handen? Hoe kan dat nou met al die kinderen? En je moet toch kunnen schrijven.’
‘Helmy zegt dat je heel goed kunt leren schrijven met een kunsthand. Daar zijn ze tegenwoordig geweldig knap in.’
‘Maar als er dan een kind lastig is?’
‘Dan pak je hem alleen met je ogen. En je stem. En alles wat je verder nog hebt. Een kind aanraken mag toch niet van de wet.’
‘En als de kinderen gaan spelen?’
‘Dan ga je aan de kant staan kijken. Moeders kijken ook altijd.’
‘Maar vóórdat ik onderwijzeres ben dan?! Ik wil zo graag nog spelen.’
‘Rossy!’ zei de wijze Rossy streng. ‘Al had je vier handen, dan was je nu langzamerhand toch te oud om te spelen. Je bent zo goed als vijftien jaar.’
‘Maar wassen dan? Ik heb het nooit zo prettig gevonden, maar om helemáál niet meer met mijn handen in lekker warm sop te kunnen ploeteren. Er zijn toch ook gezellige kleine wasjes ...’
| |
| |
‘Dan betaal je de wasman maar, rijkaard! En zelf ga je een mooie plaat op de grammofoon draaien en je zegt tegen Angiolina: haal eens even ijsjes met room, voor iedereen, en daarna ga je wandelen in de zon, en je ziet alles en je hoort alles en je kunt zingen en danspassen maken zo veel als je wilt, en je kunt een jurk voor Mom kopen en een trekharmonika voor Carlo, en de volgende dag kun je iets anders kopen voor de anderen en zo gaat dat maar door en je kunt zo veel danspassen maken als je wilt - nou, en als je dan nog ontevreden bent en zegt dat je niet gelukkig kunt zijn, dan ben je een sufferd, een sufferd!’
Het bleef een tijdje stil.
Maar toen zei de onwijze Rossy toch nog: ‘Maar als je nu iets wilt dóen? Naaien of breien of koken en aardappels schillen?’
‘Dat kan allemaal heel goed met kunsthanden. Je moet je natuurlijk wel oefenen en het zal wel een tijdje duren, maar als je oud bent, dan weet je niet beter meer en dan doe je alles net zo goed als anderen.’
‘Zou ik oud worden? Zonder handen?’
‘Waarom niet?’
‘Misschien wil ik het niet.’
‘O jawel, schrijf maar aan Helmy en vraag maar of hij je terugschrijft, dan zul je zien van wel.’
‘Maar Helmy is misschien een heel bijzondere jongen.’
‘Dan moet jij ook maar je best doen bijzonder te worden. Ik denk dat Helmy vroeger een heel gewone jongen was en het ook heel gewoon vond dat hij gewoon was en dat hij gewoon nergens over nadacht, ik bedoel dat hij alles had en gezond was en zo. Maar als zo iets vreselijks je overkomt, zo iets wat geweldig moeilijk is, dan wórd je misschien een beetje bijzonder, ik bedoel niet écht bijzonder, maar wel anders dan anderen, omdat je over een heleboel dingen anders gaat denken, en ook anders dan je vroeger zelf was. Helmy verlangde vroeger naar voetballen, maar nu niet meer, omdat hij een massa dingen heeft leren kennen waar een gewone jongen gewoon niet aan toe komt. Daarom is hij bijzonder gewórden. Zie je?’
| |
| |
‘Maar ik blijf vast altijd verlangen naar dansen,’ held de oude Rossy koppig vol. ‘Vast en vast en vast. Ik ben niet bijzonder en ik wil geens Spaans leren. Ik wil dansen en de kleren van de kinderen wassen en met Johnny spelen ...’
De andere Rossy zweeg tenslotte maar, ze schudde niet eens meer haar hoofd over zoveel onverstand.
Toen eindelijk om zeven uur de zuster kwam om Rossy te wekken en haar de wasbeurt te geven, vond zij haar kleine patiënt met betraande wangen en hikkend van verdriet.
‘Wat is dat nu?’ deed ze verbaasd. ‘Hebben we niet lekker geslapen vannacht?’
‘Ik wil geen Spaans leren,’ zei Rossy.
‘Maar wie zegt dat dat moet?’ zei de zuster. ‘Kom, hier is je glas melk en nu zullen we je eens lekker gaan verzorgen. We trekken het gordijn op, kijk, de zon schijnt vandaag alweer, en je krijgt de lekkerste zoetste sinaasappels uitgeperst voor je ontbijt en roerei met ham en toast. En als je dat allemaal netjes hebt opgegeten, dan komt de dokter je vandaag een vroege visite brengen.’
Rossy zweeg, zij was bang. De zuster praatte zo veel.
Er kwam niet één, maar er kwamen drie doktoren. En Rossy werd op een brancard naar een grote behandelkamer gereden en daar onder een schelle lamp gelegd. Ze zetten een schermpje over haar heen, zodat zij zelf niets kon zien van haar armen.
Zij hoorde de dokters spreken, maar er waren veel vreemde woorden bij en zij begreep er niets van. Misschien kwam dat ook wel omdat zij zo bang was; het was alsof haar hart in haar keel hamerde.
Toen werd ze teruggereden en ze kreeg een spuitje.
's Middags werd zij wakker en haar moeder en de dokter en de zuster waren bij haar. De dokter zei:
‘Rossy, we kunnen je rechterhand redden, maar je linker niet meer. We zullen je vanmiddag gaan opereren en daarna zul je zien dat je heel gauw beter wordt. Het is het beste zo. Wil je dat van mij geloven?’
| |
| |
Het was net alsof het niet waar was wat hij zei. Het was ook net alsof het niet echt Mom was, die daar stond. Zij was zo vreemd soezig in haar hoofd, dat zou wel van het spuitje komen. Of weer van een ander spuitje, er waren zo veel spuitjes. ‘Met mijn rechterhand kan ik wel wassen,’ prevelde ze, ‘en een beetje dansen ook wel. Dan hoef ik dus geen Spaans te leren of erg bijzonder te worden.’
‘Je bent al tamelijk bijzonder, Rossy,’ zei de dokter.
‘Ze hebben tegen me gezegd dat ik een sufferd was,’ zei Rossy.
‘Nu zal de zuster je verder helpen,’ zei de dokter. ‘En je moeder is hier weer als je over een paar uur wakker zult worden.’
Terwijl het gebeurde, vloog het nieuws al door het land. Terwijl Rossy nog onder narcose lag en haar moeder bij haar zat, wachtend tot zij zou wakker worden, slenterde Sammy door het park, niet ver van het hospitaal. Het was het beroemde park waar de honderden soorten rozenstruiken stonden waarnaar de vreemdelingen kwamen kijken. Hier en daar zat er een bevroren donkere knop tussen de gesnoeide takken. Het gras was gelig, er hipten wat mussen op en neer, het was niet erg koud, maar er waren weinig mensen. Het was al betrekkelijk laat.
Sammy hield een vroeg avondblad stijf onder zijn arm geklemd. Verder beet hij op zijn nagels. Hij had het al in geen jaren gedaan, maar als hij iets heel beroerds had, betrapte hij er zichzelf weer op.
Hij stopte zijn handen in zijn zakken en klemde de krant nog harder tussen zijn bovenarm en zijn ribben. Hij schopte tegen kiezelsteentjes, hij hield zijn lippen naar binnen geklemd en je kon van buitenaf zien hoe zijn handen in zijn zakken vuisten waren.
Maar het hielp allemaal niets.
Hij kon zijn vriendin Rossy toch niet helpen.
Een eindje verder op een bank zaten twee kleine meisjes. Sammy fronste zijn donker voorhoofd toen hij Maria en Angiolina Carlotto herkende. Hij begreep het wel, ze wachtten hier op
| |
| |
hun moeder, die nu wel in het ziekenhuis bij Rossy zou zijn.
Hij deed alsof hij hen niet zag.
‘Hee, Sammy!’ riep Maria zacht. Het klonk helder in het stille park.
‘Hee,’ zei Sammy.
‘Wat doe je hier?’ vroeg Maria.
‘Niks. Ik loop zo maar wat.’
‘Kom bij ons zitten,’ nodigde Maria uit.
‘Ben je niet bang dat je getreiterd zult worden omdat je met een negerjongen zit?’ vroeg Sammy kwaad.
| |
| |
‘Als Rossy daar tegen kon, kan ik het ook,’ zei Maria. ‘Je bent trouwens altijd de aardigste jongen uit Rossy's klas geweest. Dat zei ze altijd zelf.’
‘Wat zou dat?’ vroeg Sammy.
‘Niks. Zo maar,’ zei Maria.
‘We hebben bubbelgum,’ zei Angiolina. En zij blies een grote taaie bel.
‘Ik wil later dokter worden,’ zei Sammy, zonder acht te slaan op de bel. ‘Chirurg.’
‘Wat is dat?’ vroeg Maria.
‘Kijk nou es!’ riep Angiolina ongeduldig.
‘Een chirurg is iemand die zieke delen uit iemands lichaam snijdt en er dan weer iets goeds van maakt.’
‘O,’ zei Maria.
‘Bij Rossy,’ Sammy kneep de krant tussen zijn bruine vingers, ‘bij Rossy nemen ze nu de linkerhand weg, omdat het beter is voor de arm, en van de rechterhand kunnen ze nog iets goeds maken.’
‘Hoe weet je dat?’ vroeg Maria.
‘'t Staat in de krant. Zo ongeveer tenminste.’ Tegen zo'n kind als Maria moet je zoiets een beetje populair zeggen, dacht Sammy. Sammy zat nu in de vierde klas van de H.B.S. en wist al heel wat. Sammy was knap en als het hem op school door deze en gene niet zo duidelijk zou worden gemaakt dat hij maar een neger was, zou hij het er heerlijk vinden.
‘Hoe heet het ook weer?’ vroeg Maria.
‘Wat?’ vroeg Sammy.
‘Zo'n man.’
‘Chirurg,’ zei Sammy.
‘Hoe moet je chirurg worden?’ vroeg Maria.
‘Studeren aan een universiteit - als je er toegelaten wordt tenminste,’ zei Sammy somber.
‘Waarom niet?’ zei Maria.
‘Heb je er wel eens van gehoord dat blanken en kleurlingen niet gelijk worden gesteld?’ blafte Sammy opeens.
Maria haalde haar schouders op. Die toon vond zij niet te pas komen. Maar zij wilde wel de wijste zijn.
| |
| |
‘Wil je bubbelgum?’ vroeg ze.
‘Waarom niet?’ zei Sammy en hij stak zijn hand uit.
‘Van binnen is jouw hand rose,’ zei Angiolina.
Sammy trok zijn hand terug alsof hij zich had gebrand.
‘Net als de mijne, kijk maar,’ en zij stak haar kleine groezelige kleefhand uit.
‘Mooi zo,’ zei Sammy die zich groot wilde houden.
‘Ik kan de grootste bel van jullie allemaal blazen,’ zei Angiolina.
Sammy kauwde.
‘Ik moet een beurs hebben om te kunnen studeren,’ zei hij, achteloos een bel blazend. ‘M'n cijfers zijn er goed genoeg voor, maar zie maar dat je 'm krijgt.’ Hij blies een grotere bel.
‘De mijne is mooier,’ zei Maria.
‘In het Zuiden is wel een enkele neger-universiteit en dan kom je uitsluitend in neger-hospitaals te werken.’
‘Wil je dat dan niet?’ vroeg Maria.
‘Als het moet wel,’ zei Sammy langzaam. ‘Maar er zijn weinig plaatsen en massa's anderen die ook graag een beurs willen hebben. Trouwens -’
‘Ja?’ zei Maria, maar toen knapte haar bel.
‘Ik wil ook graag werken voor mijn brood en studeren tegelijk,’ zei Sammy, ‘maar dan moeten ze je een kans geven. En dat krijg je hier in het Noorden misschien eerder gedaan. Ofschoon ze van bijna alle universiteiten negers weren. Maar in het Zuiden -’ hij zweeg.
‘Wat in het Zuiden?’ vroeg Maria.
‘Daar maken ze nóg meer onderscheid tussen blanken en mensen zoals wij.’
De beide meisjes kauwden en bliezen om het hardst.
‘Rossy maakte nooit onderscheid,’ zei Sammy dromerig.
‘Rossy maakte wel onderscheid,’ zei Maria. ‘Zij vond jou de aardigste.’
Sammy zweeg. Toen zei hij: ‘Wacht maar es tot we groot zijn.’
Maria trok haar schouders op. ‘Als ze jou het aardigst vindt, vindt ze jou het aardigst.’
| |
| |
‘Je bent nog een klein kind, Maria,’ zei Sammy wijs. ‘Je weet nog niet veel van de mensen en de wereld.’
Ze bleven twijgen, Maria tamelijk verontwaardigd. Toen zei Sammy opeens met een vreemde, bijna hese stem en net alsof hij net niet ging huilen:
‘Als je Rossy spreekt, zeg dan dat je mij hebt gezien en dat het me niks kan schelen dat zij een hand minder heeft - ik bedoel, het kan me verschrikkelijk veel schelen om háár, maar - zeg maar, dat het voor mij geen verschil maakt. Ik blijf haar het aardigste meisje vinden dat ik weet. Nou aju!’ Hij stond op en liep hard weg zonder nog een keer om te kijken.
‘Jongens zijn gek,’ zei Maria.
Pang - Angiolina's fantastisch grote bel knapte. ‘Ik heb van jullie gewonnen,’ zei ze. ‘Mákkelijk.’
|
|