| |
| |
| |
VII
Carlo en Seppo brachten nu samen de kranten rond. Carlo, dertien jaar oud en met het begin van een baard in de keel, droeg de verantwoordelijkheid, maar Seppo spande zich het meest in. Hij rende de tuintrapjes tegen de steile bermen op, hij draafde de tuinpaden op en af en hij besprong de veranda's als was hij een ijlbode van de president der Verenigde Staten. Carlo daarentegen mikte zijn exemplaren, als het even mogelijk was, met een meesterlijke zwaai en een uiterst krachtige polsbeweging op de terreinen van zijn klanten en nam daarbij nauwelijks de moeite uit de hoeken van zijn ogen te controleren of zijn worp wel doei had getroffen. Zó zeker was hij van zichzelf. Hij bewoog zich door de villabuurt als een overwinnaar tussen zijn verslagen vijanden op het slagveld.
En waarom niet? Waren de Pippers, de Duncans en de Brockers niet in het niet verzonken? Waren de Carlotto's niet de helden van de dag? Weliswaar waren Carlo en Seppo afwezig geweest toen de brand uitbrak, maar de glorie van het gebeuren en Rossy's roem straalden ook op hen af. En hier - hier in deze kranten kon iedereen dat lezen.
Weliswaar stond er ook iets in over een dreigende oorlog in Europa, maar dat kon geen reden zijn waarom Carlo en Seppo zich zulke belangrijke personnages vonden. Iets anders was dat hun zuster Roswita met dikke, zwarte letters op de voorpagina stond. Jammer dat er geen portret bij afgedrukt was. Maar ‘DAPPER MEISJE SNELT DOOR VUURZEE OM BROERTJE TE REDDEN’ klonk reusachtig en tenslotte kon ieder zich daarbij een meisje voorstellen zo mooi als hij wilde - dat had ook wel wat vóór, want volgens haar broers was Rossy nu niet bepaald - nou ja, ze lag nu in het ziekenhuis ...
‘Ik vind het lam dat ik haar altijd voor een ondermaats sardientje heb uitgescholden,’ zei Carlo.
Hij keek daarbij als een man die zich heeft voorgenomen een nieuw leven te beginnen.
| |
| |
‘En voor spinnekop en mager konijn,’ somde Seppo op. Hij scheen er minder berouw van te hebben dan zijn oudere broer.
‘Per slot van rekening is ze een mager konijn,’ zei hij.
Carlo mikte met merkwaardige trefzekerheid weer een krant op een tuinpad en keek somber. Hij wist niet hoe je anders moest kijken, als je je nobel en verheven voelde.
Seppo holde weer naar de overkant met een exemplaar.
Ze naderden de 17de Straat waar ze werden opgewacht door Huck, Finn en Tom Duncan met Benito.
‘Ha, die Sep!’ gilde Huck, toen Seppo op een sukkeldraf en buiten adem de hoek omsloeg.
‘Rossy staat in de krant,’ hijgde Seppo. ‘We staan er trouwens allemaal in. Vet gedrukt.’
‘Laat kijken!’
| |
| |
Zes jongenshoofden boven een krant - zo blank en blond en glad als de Duncanhoofden waren, zo rood en zwart en krullig waren de Carlotto-hoofden. Seppo wees met een vuile vinger. Niet dat het nodig was, want het stond er duidelijk genoeg:
DAPPER MEISJE SNELT DOOR VUURZEE OM BROERTJE TE REDDEN.
Gisterenavond sloeg door het ontploffen van een oliekachel een noodlottige brand uit in het kleine, door de vrachtrijder Carlotto bewoonde perceel no. 403 in de 17de Straat alhier. Het bescheiden huisje stond binnen enkele minuten in lichterlaaie. Ternauwernood hebben vier kleine meisjes zich uit de vlammen kunnen redden. Maar nauwelijks bevonden ze zich in de kille avondlucht of de oudste, Roswita, besefte dat een kleine jongen in de woonkamer was achtergebleven. Zonder zich een ogenblik te bedenken vloog zij terug, de vlammenzee in. Deerlijk gehavend, maar levend, en met het kleine broertje ongedeerd in haar armen, bereikte zij uitgeput de woning van een der buren. De moed en geestkracht van dit meisje mogen ons allen tot voorbeeld strekken. Voor verdere bijzonderheden zie pag. 9, 1ste kolom.
Helaas bereikte ons zojuist het bericht dat voor haar leven ernstig gevreesd moet worden.
‘Dat laatste zetten ze er maar in om morgen weer een berichtje te kunnen schrijven,’ zei Carlo bedaard.
‘Ze hadden nog wel wat dikker gekund,’ zei Seppo.
‘Wat?’
‘De letters.’
‘Ik wil de bijzonderheden lezen,’ zei Huck Duncan.
‘Kalm aan,’ zei Carlo, die liever mondjesmaat uitdeelde om de spanning op te voeren. ‘We werken eerst de wijk af.’
De Duncans trokken met de Carlotto's mee. Als schietspoelen schoten de jongens om beurten de weg over om kranten te bezorgen. Carlo echter schreed voort en Seppo deed het nu ook wat kalmer aan. Achteraan sukkelde Benny met zijn onooglijk
| |
| |
autopedje, het enige aan de brand ontkomen stuk bezit van de familie Carlotto.
Toen het laatste adres was afgewerkt, trokken de jongens zich terug naar hun eigen terrein: de garage van dokter Duncan. In de bijkeuken daarnaast stonden twee veldbedden opgeslagen, een voor Carlo en een voor Seppo en Benny. Er was een douchegelegenheid met een zilverkleurig gordijn er omheen en er lagen rose spreien op de bedden - alles bij elkaar zo mooi, dat de jongens Carlotto vonden dat ze er niet op achteruit waren gegaan.
Op de treeplank van de auto van mevrouw Duncan en op drie oude benzineblikken schoven de jongens bij elkaar, de koppen weer boven de nu opengeslagen krant. Benny liep als een ongelukkig hondje om hen heen, zonder dat hij ergens een gaatje kon vinden.
‘Tjeeeeee!’ hoorde hij Tom zeggen. ‘Speelde ze piano?’
Carlo grinnikte en Seppo zei: ‘Au! Waarom stomp je me?’
‘Haar lievelingsgerecht is kip met appelmoes,’ las Finn. ‘Ik ga moeder vragen haar dat te sturen.’
‘Een couveuse-kind. Wat is een couveuse-kind?’
‘Te vroeg geboren,’ las Seppo. ‘Klein, maar dapper. Dat zal waar wezen! O, toen óók al. 'k Vind het maar gek dat ze dat er bij halen.’
‘Och man, dat vinden al die grote mensen interessant.’
‘Maar het heeft er niks mee te maken.’
‘Nee, natuurlijk niet. Maar die krantenvent heeft weer wat te schrijven en er zijn bendes mensen die er om gaan huilen, zó mooi vinden ze het,’ zei Carlo.
‘Misschien weten ze het nog van die tentoonstelling,’ opperde Finn. ‘Misschien hebben ze 'r toen gezien en dan is het toch wel leuk.’
‘Och, wat je maar leuk vindt,’ deed Carlo onverschillig, maar zijn stem trilde van trots.
‘Het gezin Carlotto staat na de brand volkomen berooid,’ las Seppo weer. ‘Wat is berooid?’
Niemand gaf hem antwoord.
‘Moet je horen: hun kleine droomhuis met eigen handen ge- | |
| |
bouwd na jarenlange opofferingen,’ las hij verder. ‘Is 't waar? Wat hebben we dan opgeofferd?’
‘Och stommerd, jij niet!’ zei Carlo en hij nam zijn wollen muts af, krabde zijn hoofd en zette hem weer op.
Seppo keek verongelijkt. ‘Het arme gezin,’ ging hij voort en hij krabde zich nu ook het hoofd, niet omdat hij jeuk had, maar omdat hij verlegen werd, ‘het arme gezin heeft zich jarenlang alles ontzegd om deze droom in vervulling te doen gaan’ - welke droom?’
‘Jullie eigen huis, sufferd,’ zei Huck.
‘Au,’ gilde Tom. Benito had er genoeg van gekregen en vond het ogenblik gekomen de kleinste Duncan aan te vallen om zich een plaats in de kring te veroveren. ‘Au,’ zei Tom nog eens, ‘ben je helemaal gek geworden?’ Hij lag op zijn rug en Benny schopte wat hij kon om zich zo snel mogelijk naar binnen te dringen. Maar Finn gaf hem een zet, zodat hij over Tom heen viel. Benito vond het tijd worden dat hij ging schreeuwen. Het hielp, want Carlo sprong op en riep verontwaardigd: ‘Wie z'n huis is er nou verbrand? En wie z'n zuster ligt bijna dood in het ziekenhuis? Van Tom of van Benny? Dat wou ik wel es weten!’
Benito, die inmiddels was opgekrabbeld, maakte van de gelegenheid gebruik en drong zich met zijn zitvlak als een wig tussen Carlo en Finn in. Hij zat en was tevreden.
‘... de arme kinderen zijn voorlopig ondergebracht bij enkele buren, maar zelfs de liefderijkste zorgen zullen hen de eigen haard niet kunnen doen vergeten - het was geen haard, het was een oliekachel,’ zei Seppo, ‘en het was een rotding.’
‘Je moet geen oliekachel, maar oliestóók hebben,’ zei Huck, dat is veel beter.’
‘Idioot, dat is veel duurder,’ zei Carlo.
‘Gek eigenlijk, de schoorsteen is blijven staan, net als toen dat negerhuis verbrandde,’ zei Finn.
‘Nogal wiedes, de schoorsteen was van steen, de rest van hout. We hebben zelf alle oude stenen afgebikt, Seppo en ik, en Benny heeft ze gestoft.’ Carlo grinnikte een beetje zuur bij de herinnering.
| |
| |
‘Moet je horen,’ kwam Seppo weer, die het ernstigst las van allemaal. Zijn oren gloeiden donkerrood en zijn kleine karbonkelogen schitterden. ‘Ze willen ons misschien allerlei dingen gaan geven. Om te helpen. Hoor maar: wie geld of meubelen ter beschikking wil stellen, kan zich richten tot Mrs. Oliver Smithy, Anderson Avenue 805, Alhier.’
‘Wat bedoelen ze toch met alhier. Jullie waren ook al alhier?’ vroeg Tom, die het tijd vond worden ook eens een duitje in het zakje te doen.
‘Ik vraag een nieuwe autoped,’ zei Benny, slim voor zijn jaren.
‘Dat is nou net het enige wat we niét nodig hebben,’ zei Carlo.
‘En toch vraag ik het - met luchtbanden,’ hield Benny vol.
‘Je bent altijd een beroerd jongetje geweest,’ zei Seppo vol minachting. ‘Mom altijd maar kauwgum afbedelen en lollies en weet-ik-niet-al-meer.’
Benny haalde de schouders op en stak zijn onderlip naar voren. Hij probeerde zich groot te houden, maar zijn lip begon opeens vervaarlijk te trillen. ‘Waar is Mom toch al die tijd?’ huilde hij. ‘Waar is ze toch aldoor?’
‘In het ziekenhuis bij Rossy en bij de Max Brothers om te werken en misschien zoeken ze een nieuw huis om in te wonen, weet ik het!’ Carlo's stem schoot veel harder uit dan hij zelf bedoelde. Als hij goed nadacht vond hij het ook allemaal zo lollig niet. Maar je moest niet nadenken. Ze hadden het hier fijn en daarmee afgelopen.
‘Ga mee nog eens kijken? We vinden vast nog wel wat in de as,’ stelde Huck voor.
‘Nee,’ beet Carlo hem toe.
‘Waarom niet, jô?’
‘'t Is me te koud!’
‘Dat zal je menen!’
‘Ik wil niet in die zwarte hoop rommel ploeteren, nou goed?’ beet Carlo hem toe. Het huilen stond hem nader dan het lachen, maar dat zou hij voor geen goud van de wereld hebben toegegeven, ‘'k Ga lezen,’ zei hij nors.
‘Lezen!’
| |
| |
‘Waarom niet?’
‘Heb je daar nou aan?’
‘Meer dan je denkt.’ Carlo stond gemelijk op, stak zijn handen in zijn zakken en wilde weg slenteren.
‘Kijk uit waar je loopt,’ gilde Finn. ‘Je hebt op mijn tenen getrapt.’
‘Zal mij een zorg wezen,’ antwoordde Carlo.
‘Wat mankeert die vent opeens?’ vroeg Huck verbaasd.
Seppo keek zijn broer ernstig na. ‘Hij heeft er de p ... in,’ zei hij triest. Ook bij hem zelf was dat heerlijke gevoel van opwinding een beetje weggezakt.
‘Ik wil luchtbanden,’ zei Benito.
‘Och jong, klets niet!’ schoot nu ook Seppo uit, maar hij had er dadelijk spijt van, toen hij het betraande, vuile gezichtje van zijn broertje zag pruilen. ‘Je bent veel te groot voor een autoped, Benny!’
‘Wat zal ik dán vragen?’ zei het hardnekkige broertje.
‘Een huis, nou goed?’ zei Seppo fel. ‘Een huis, precies zoals we er een hadden, het hoeft niet zo groot te zijn als dit huis hier, en het hoeft geen oliestook te hebben, maar wel een krib voor ons allemaal en een tafel om omheen te zitten en een fornuis om op te koken. En verder - nou ja, verder hoeft er eigenlijk niet veel.’
‘Ik wil tóch liever een nieuwe autoped,’ zei Benito.
Maar Seppo hoorde hem niet eens. Hij staarde hard naar de betonnen wand van de garage en zei: ‘Maar dat krijgen we nooit meer terug, nooit meer ... En we hadden het deze zomer willen schilderen ...’
Huck stootte Finn aan en zei zacht tegen Seppo:
‘Zeg jô, ga mee pingpongen.’
‘Vooruit dan maar weer,’ zei Seppo. Hij stond op, schopte tegen de krant, trok zijn trui omlaag en zei: ‘Kom op, ik zal je wel weer es even verslaan!’ En hij stak zijn armen uit zijn te korte mouwen.
De jongens Duncan grinnikten. Die Sep - hij kon niets van pingpongen, maar toch speelden ze graag met hem.
| |
| |
Enkele avonden later fluisterde de hoofdzuster op de gang tegen Pop en Mom Carlotto:
‘U mag vanavond vijf minuten bij haar zitten. Het gaat al veel beter. De koorts is wat gezakt. Zij is rustig, heeft geslapen en haar ogen zijn zo dat ze U nu kan zien. Zij wachtte even, keek de beide ouders glimlachend aan en zei toen:
‘We hebben haar naar een aardig klein kamertje verhuisd waar zij alleen ligt. Dat is prettiger.’
‘Maar hoe kan dat?’ riep Pop. ‘Dat is veel te duur, dat kan nooit!’
‘Er zijn mensen die het willen betalen,’ zei de zuster. ‘Er is via de Portland Daily Mirror opdracht toe gegeven. Een soort comité heeft zich gevormd. En als U haar kamer binnenkomt, moet U niet omvallen. Zij heeft nogal veel bloemen gekregen.’
‘Als je me nou,’ zei Pop.
Toen ze de deur openden kwam de geur van een bloemenwinkel hun tegemoet; ook enkele manden met vruchten stonden er en een klein aquarium.
‘'t Is nog erger dan het circus,’ zei Pop en hij draaide zich van links naar rechts en van rechts naar links.
‘'t Is veel te veel,’ zei Mom zacht, stil met de handen over elkaar.
Het was mogelijk dat Rossy hen kon zien, maar zij konden van haar niets zien. Zij lag vrij hoog tegen de kussens opgetrokken en het verband voor haar gezicht zat anders dan eerst. Er was nu niet alleen een opening voor de mond, maar ook twee voor de ogen. Het bleven echter kleine zwarte gaten waardoorheen zij niets konden onderscheiden.
Toen ze aan het voeteneinde van het bed stonden, fluisterde Rossy's stem: ‘Hallo, Mom - Pop.’
Het was nauwelijks verstaanbaar, maar het was haar stem.
‘Hoe is het er mee, kind?’
Het hoofd knikte zachtjes. ‘Goed,’ fluisterde de stem.
‘Geen pijn meer?’
Er kwam geen antwoord.
‘Je staat in alle kranten,’ zei Pop, harder dan hij wilde. ‘In alle kranten sta je, alles van je hebben ze opgeschreven en in
| |
| |
de ene krant hebben ze het zus en in de andere krant hebben ze het zo verteld, maar mooi is het allemaal.’
‘Toen ze verbonden moest worden, heb ik haar de krant al laten zien,’ kwam de zuster tussenbeide. ‘En er zijn al fotografen geweest, maar die hebben we de toegang geweigerd. Dat moet nog maar even worden uitgesteld.’
‘Fotografen, hier?’ vroeg Mom geschrokken.
‘Rossy begint een bekendheid te worden, Mrs. Carlotto. Daar moet U niet gering over denken.’
‘Zo maar opeens ...’ zei Mom langzaam.
‘Hoe is het met Johnny?’ fluisterde Rossy's stem. ‘En waar wonen jullie nu?’
‘Alles is in orde, kind. We worden fijn geholpen,’ zei Pop.
‘En misschien komt er een woning in ons oude blok vrij, dan kunnen we weer allemaal bij elkaar zijn.’
‘In het oude blok,’ fluisterde Rossy's stem.
‘Een kamer en een flinke keuken,’ zei Pop. Hij deed enorm opgewekt. ‘Een erg flinke keuken en eigen waslijnen op de binnenplaats.’
Mom stootte Pop aan en schudde heftig met haar hoofd.
‘O ja,’ fluisterde Rossy.
‘Johnny heeft van de dames Brocker een prachtig winterpak gekregen,’ vertelde Mom, ‘van blauw ripsfluweel met een witte bontrand.’
‘Zal niet makkelijk schoon te maken zijn,’ fluisterde de stem achter het verband.
‘Mr. en Mrs. Carlotto, het is Uw tijd,’ kwam de hoofdzuster zeggen. Zij stak haar hoofd om de hoek van de deur en glimlachte vriendelijk. ‘Zij gaat reusachtig vooruit, vindt U niet? We zijn erg tevreden,’ voegde zij er aan toe.
‘Ja, zuster,’ zei Mom, terwijl ze zich omdraaide. Bij de deur keek zij om: ‘Dag, m'n kind, tot morgenavond.’
‘Zet 'm op, Ross,’ fluisterde Pop en toen sloot de deur zich zacht achter hen.
‘Niet huilen, Rossy,’ zei de zuster.
‘Ik huil niet, zuster,’ klonk een geknepen, hoge fluisterstem achter het verband. En nog hoger: ‘Ik kan het niet eens.’
| |
| |
‘'t Is tijd voor je spuitje,’ zei de zuster. ‘Fijn, dat ze allemaal zo goed bezorgd zijn, hè?’
‘O ja, fijn,’ kwam het bijna onverstaanbaar. ‘Fijn.’
‘Ik geef U een kwartier,’ zei de hoofdzuster een volgende keer.
Pop knikte minzaam: ‘Het is goed, zuster.’
Hij droeg een heel pak kranten onder de arm. En het was alsof hij op wolken liep. Maar dat alles leek alleen maar zo, want soms viel hij er opeens met een harde plof doorheen en op de grond. Zoals nu:
‘Na Uw bezoek wil de dokter U weer even spreken.’
‘Ja, zuster.’ Nu antwoordde hij als een schooljongen.
‘Is 't - is 't over haar - handen?’ vroeg Mom zacht.
| |
| |
‘Dat weet ik niet,’ ontweek de zuster. ‘De dokter verwacht U dus over een kwartier.’ Zij liep haastig weg.
Rossy lag, net als de vorige keer, hoog tegen de kussens op. Maar haar houding leek zo onnatuurlijk met die stijf verbonden armen. Op het tafeltje naast haar bed stonden nu witte rozen en waar je ook maar keek in de kamer waren vazen en manden met bloemen opgesteld. Er stonden ook dozen en pakken, op tafel lagen stapels brieven.
‘Drie peignoirs en zes paar pantoffels’ zei het jonge zustertje dat bij de kast bezig was. ‘Nog een aquarium, een polshorloge en een jong poesje dat we zolang in de keuken houden. Verder orchideeën en 4 koude kippen in de ijskast.’
‘Rossy, Rossy,’ zei Mom bezorgd en zij sloeg haar handen in elkaar. ‘Kind, dat je dat allemaal krijgt. Zo maar, van vreemden ...’
‘Niks zo maar,’ zei Pop. ‘Zij heeft de wereld een voorbeeld gegeven. Lees zelf maar,’ en hij sloeg op zijn pak kranten. ‘Geen woorden genoeg hebben ze er voor. En 't staat niet alleen in de plaatselijke bladen, zuster, maar ook in de grote kranten die helemaal uit New York komen, dwars door de States. Hier, met letters als breekijzers,’ hij sloeg met de rug van zijn hand op een artikel en las: ‘GEEN SCHIJN VAN KANS DAT DIT ZWAKKE KINDJE DE DAG VAN MORGEN ZAL HALEN, ZEGT DOKTER IN 1924 VAN DE DRIE FONDS BABY ELEONORA ROSWITA ALBERTA. MAAR VEERTIEN JAAR LATER IS E.R.A. DAPPER ZORGENDE OUDSTE DOCHTER VAN GROOT GEZIN. EN ALS OP KOUDE WINTERNACHT BRAND UITBREEKT IN EINDELIJK VEROVERD DROOMHUISJE, REDT ZIJ MET HELDENMOED JONGSTE BROERTJE UIT HET VUUR. DE VLAMMEN TROTSEREND -’
‘Zij heeft vandaag zó flink gegeten,’ onderbrak de zuster hem. ‘Als het aan haar lag, zou ze over een week weer op de been zijn. Maar dat vinden we een beetje te vroeg. En prachtig dat zij zich laat helpen! Ik heb aan die krantenmensen verteld dat zij niet alleen dapper was, toen zij haar broertje redde.’
‘Zijn ze ook bij U geweest?’ vroeg Pop. ‘Geweldig, geweldig.
| |
| |
We worden zo trots dat we barsten.’
‘Maar waarom zou U barsten?’ vroeg de zuster onschuldig. Pop begon te lachen.
‘Hè ja, Pop,’ fluisterde Rossy. ‘Hè toe, lach nog eens zo.’ Pop daverde.
‘Het is toch anders dan anders,’ fluisterde Rossy's stem weifelend.
‘Ben je mal, kind,’ zei Pop en hij lachte nog een beetje na.
‘Vertel eens iets, Mom,’ fluisterde Rossy.
‘Carlo en Seppo doen nu samen de krantenwijk,’ zei Mom.
‘Ze hebben hem gedeeld de laatste dagen, want anders komen ze niet klaar. Ze worden overal aan de praat gehouden en ze krijgen koppen koffie en flesjes coca-cola en borden warm eten. En dan moeten ze allerlei dingen over jou vertellen, en gisteren hebben ze ruzie gekregen, want Seppo heeft verteld dat je zo mooi piano speelt en tegen de buren van die mensen heeft Carlo gezegd dat hij van niets weet. En nu heb je de poppen aan het dansen.’
‘Ik heb tegen Seppo gezegd dat hij maar moest vertellen dat Carlo jaloers was op Rossy's piano,’ lachte Pop en hij sloeg zich op de knie.
‘Mijn piano?’ fluisterde Rossy verwonderd.
‘Ik vind het niets aardig,’ zei Mom. ‘Dat komt allemaal door die malle kranten, ze maken een mens gek. Eerst leek het wel aardig, maar ze overdrijven het zo. En als ze met leugens beginnen ...’ Zij keek verwijtend naar Pop.
‘'t Zijn geen leugens, 't zijn aardigheidjes,’ zei Pop.
‘Niks geen aardigheidjes,’ zei Mom. ‘We hebben nooit een piano gehad.’
‘We hadden er toch altijd een willen hebben. Voor Rossy. Toen ze nog maar pas geboren was al,’ protesteerde Pop.
‘Maar hebben en willen hebben is twee,’ zei Mom.
‘We hebben toch ook steeds een huisje willen hebben en dat hebben we óók gekregen; waarom zouden we die piano dan niet gekregen hebben en dan zou ...’ Hij zweeg plotseling. Mom zweeg ook.
Rossy in bed bleef doodstil.
| |
| |
‘U mag zich niet zo opwinden,’ zei de zuster, terwijl zij zonder dat Rossy het zien kon op haar patiënt wees en haar hoofd schudde.
‘Het wordt onze tijd,’ zei Pop, terwijl hij opstond. ‘Ik laat deze kranten hier, zuster, dan kan zij die eens bekijken als dat mag. Kan ze zien wat ze allemaal voor moois over haar schrijven.’
‘Je loopt de verkeerde kant op,’ zei Mom tegen Pop op de gang. ‘We moeten naar de dokter.’
Pop keerde zich om, hij zei niets. Hij liep als een hond die bang is geslagen te worden.
‘Als het haar handen zijn,’ zei Mom, ‘als het haar handen zijn, moeten we ons er bij neerleggen, Ricky. We kunnen haar beter helpen, als we er eerst zelf vrede mee hebben.’
Pop bromde iets.
Mom beet op haar lippen. Zij liep achter Pop, dat hij niet zien zou hoe bang zij zelf was.
‘Binnen!’ riep de dokter op hun kloppen.
Hij stuurde de zuster, die in de kamer bezig was, weg.
‘Ja, ik heb U hier laten roepen om U te vertellen dat het zo niet langer gaat,’ zei hij, bijna boos. ‘We worden hier eenvoudig belegerd door journalisten en fotografen die bij Uw dochter willen worden toegelaten. Dat is natuurlijk onmogelijk. Terwille van de publiciteit, die Uw zaak en de hare vermoedelijk niet schaden zal, ben ik nu bereid tot één concessie: morgenmiddag mag één maal de gehele familie om haar bed gefotografeerd worden. Dat was namelijk het verlangen van die heren. Eén keer dus en daarmee uit! Vervolgens zal ik in de dagbladen doen bekend maken dat de eerste vereiste voor de patiënte RUST is. Rust, rust en nog eens rust! Morgenmiddag om drie uur worden dus haar broertjes en zusjes met U beiden hier verwacht voor de eerste en laatste opname die ik hier in het ziekenhuis zal toestaan. Ik hoop dat U het er mee eens bent.’ Hij keek hen aan.
‘Ja, dokter,’ zeiden ze tegelijk.
‘Zij heeft koorts, het gevaar is nog niet geweken, hier en daar zijn infecties opgetreden, van geringe omvang weliswaar, maar
| |
| |
we moeten nog uiterst voorzichtig zijn. Overigens laat het zich gunstiger aanzien dan enkele dagen geleden. Zij is inderdaad van taai hout gesneden.’ Hij glimlachte even.
‘En haar handen, dokter?’ vroeg Mom zacht.
Hij trok even zijn schouders op in een gebaar van niet-weten. ‘Ik heb op 't ogenblik hoop dat ze gered kunnen worden, hóóp, niet de verwachting. Maar dat is al meer dan ik U eerder kon zeggen.’
Hij stond op. Het was de bedoeling dat ze afscheid namen.
‘God, wat zou ik dankbaar zijn,’ zei Mom, toen ze op straat liepen. Er biggelden langzaam een paar tranen over haar wangen.
‘En als het niet goed gaat,’ gromde Pop met een prop in zijn keel, ‘als het niet goed gaat, dan bouwen we een nieuw huis voor haar en dragen haar op ónze handen.’
Zijn vrouw glimlachte verdrietig in het donker. In z'n hart gelooft hij alweer dat het goed zal gaan, wist ze. Maar dat is niet de manier om het gevaar onder ogen te zien.
‘Heb jij geld voor de bus?’ vroeg ze. En ze reden naar hun oude blok.
Terwijl zijn vader en moeder in de bus zaten, sloop Carlo het huis van de Duncans uit. Hij stak de weg over en sprong tegen de berm aan de overkant op.
Het was koud, helder weer, het vroor en de sterren konden het best zonder de maan af. De kale bomen en de geblakerde struiken stonden spookachtig op het kleine terreintje.
Carlo zag alles: het uitgelopen paadje, de waslijnen, de verkoolde resten van de hoekbalken, de scherven, het misvormde fornuis, en de brokkelige schoorsteen. Hij stak zijn handen diep in zijn zakken en zette zijn kraag op. Eerst stond hij alleen maar te kijken. Toen liep hij er langzaam op af en stapte midden in de as en de rommel. Hij liep er dwars doorheen en weer terug, hij schopte de as omhoog en vernielde de neuzen van zijn laarzen. Harder en harder schopte hij, steeds driftiger heen en weer lopend door de verkoolde resten van hun huisje. De as wolkte omhoog en hij rook de bittere geur. Hij schopte zo
| |
| |
kwaad, dat de as om hem heen regende, en hij klemde zijn lippen op elkaar.
Maar opeens liep hij naar de eenzaam staande schoorsteen en sloeg er zijn armen omheen. En met zijn gezicht tegen de ruwe steen snikte hij het uit. Radeloos en fel.
‘Wat moeten we nou?’ beet hij tussen zijn tanden door. ‘Wat moéten we nou?’
Hij zakte door zijn knieën, schepte met zijn handen de as op, liet haar weer vallen en snikte: ‘Ik weet het niet.’ Hij drukte zijn voorhoofd weer tegen de schoorsteen en prevelde zachtjes: ‘Weet jij het?’
Maar wie hij bedoelde - de schoorsteen of Mom of God of wie dan ook - hij zou het niet kunnen zeggen.
Hij bleef lang zo liggen. Tenslotte kwam de maan toch nog even naar de jongen kijken. Maar toen was hij koud tot in het gebeente en hij strompelde met moeite naar dokter Dun- | |
| |
cans huis terug. In bed vouwde hij zijn voeten tot onder zijn zitvlak, een kunst die hem in al zijn droefheid een zoete voldoening schonk.
‘Dat die Seppo elke nacht maar slaapt en slaapt alsof er niets is gebeurd,’ mompelde hij in het schemerduister van de kamer. Maar zelf sliep hij ook binnen tien minuten.
|
|