| |
| |
| |
V
De grote teil met dampend warm water stond al uitnodigend klaar. Twee handdoeken er naast en een geweldig stuk rose zeep.
‘Echte badzeep van de Max Brothers,’ zei Rossy om de kinderen lekker te maken. ‘Als je je daarmee hebt gewassen, blijf je de hele nacht lekker ruiken.’
‘En tóch wil ik niet het eerst,’ zei Maria kattig. ‘Waarom moet ik nou áltijd het eerst?! Ik doe het niet.’ Zij had haar kousen al uit en voelde met een vuile blote teen in het warme water. ‘Het is trouwens véél te warm.’
‘Dat duurt maar even,’ zei Rossy. Zij roerde met haar hand in het water en zei overtuigend: ‘Het is nu juist op z'n lekkerst.’
‘Och kind,’ zei Maria.
Maria was tenslotte al tien en vond het bespottelijk dat zij nog haar Vrijdagse Zaterdagavondbad moest hebben onder toezicht van haar oudere zusje. Net alsof zij ook nog bij die troep kleine meisjes hoorde die half uitgekleed en giechelend of kibbelend de keuken vulden.
Nu vluchtten Sylvia en Angiolina naar de donkere woonkamer en renden daar om de tafel heen op vlugge kousevoeten. Rossy sprong door de deuropening. Zo helder verlicht als de keuken was, zo geheimzinnig duister was de kleine woonkamer, waar de winternacht zwart achter de spiegelende ruiten stond. In de keuken waren de gestreepte katoenen gordijntjes zorgvuldig dicht getrokken, maar de ramen van de kamer leken wel zwart ijs. Rossy rilde. Je zag er aan hoe koud het buiten was. Maar de kamer zelf was lekker warm, de oliekachel loeide, eigenlijk brandde hij te hard.
In één van de twee zwarte ramen zag zij een stuk van de lichte keuken weerspiegeld. Zij zag het fornuis en de dampende teil en Maria die nog steeds met één teen in het water roerde, terwijl zij langzaam en met tegenzin haar jurk losknoopte.
‘Vooruit jullie,’ zei Rossy, terwijl zij als een verkeersagent de twee kleinste meisjes naar de keuken dirigeerde. ‘Jij komt
| |
| |
straks aan de beurt,’ zei ze het donker in. Vaag onderscheidde ze de box, waarin de kleine Johnny in slaap was gevallen. Johnny viel nog niet in de termen om de Zaterdagse Zaterdagavondbeurt met de jongens mee te maken.
‘Wanneer mogen wíj nou eens op Zaterdag en de jongens op Vrijdag?’ klaagde Angiolina.
‘Mom heeft het zo ingericht omdat jullie er knapper in zijn een dag langer schoon te blijven,’ zei Rossy. ‘Het is dus net zo iets als dat je een mooiere hoed krijgt omdat je er netter op bent en de jongens alleen maar een pet.’
‘Een hoed!’ smaalde Maria. ‘We hebben nog nooit een van allen een hoed gehad.’
‘Nu ja, maar bij wijze van spreken,’ zei Rossy beslist.
‘Ik kan me wel zo schoon houden dat ik alleen maar om de veertien dagen in bad hoef,’ bedacht Angiolina en een zalige glimlach verscheen op haar aardig rond gezichtje. Zij bloosde van plezier.
‘Dan krijg jij twee hoeden,’ zei Maria.
‘Van wie?’
‘Van Rossy natuurlijk.’
‘Hoe kan dat nou?’
‘Als ze achttien is, kind, en bij de Spaarbank kan. Rossy is de enige van ons die rijk is. Dat weet je toch wel. Massa's dollars en er komen steeds kleine dollartjes bij.’ Maria snoof bij de gedachte, alsof zij nu al kon ruiken wat voor heerlijkheden er allemaal over ruim drie jaar van Rossy's geld gekocht konden worden.
‘Tracteer je, als je er bij kan?’ vroeg zij begerig.
‘Natuurlijk tracteer ik,’ zei Rossy grif. ‘Stel je voor, dat ik niet zou tracteren. Maar dan moet je nu zonder zeuren in de teil gaan.’
Maria besloot haar verzet op te geven. Zij vond dat zij nu voldoende had aangetoond dat ze een eigen wil had.
‘Als het er op aankomt, kan ik natuurlijk in bad gaan wanneer ik wil,’ zei ze, terwijl zij in het warme water stapte en voorzichtig ging zitten om de teil niet te laten overlopen.
‘Zeker,’ zei Rossy, terwijl zij de smalle rug van haar zusje
| |
| |
begon te boenen. ‘Doe je gezicht en je oren vast zelf, wil je?’ vroeg ze.
Maria begon proestend haar gezicht te wassen. De kleinere meisjes stonden te kijken alsof ze dit schouwspel nog nooit hadden gezien.
‘Blaas nog eens belletjes,’ stelde Angiolina voor.
‘Dan moeten jullie tellen. Doen we wie het 't langste kan,’ antwoordde Maria met dichte ogen, bang dat zij er zeep in zou krijgen.
‘Geef je rechterbeen,’ beval Rossy. ‘Nee, sufferd, je réchter.’ Daar viel heel wat aan te boenen. Ondertussen kronkelde Maria zich in een houding, waarin het haar toch nog mogelijk zou zijn belletjes te blazen. Zij stopte haar gezicht onder water en Angiolina begon te tellen.
‘Een, twee, drie, vier -’
‘Zes, acht,’ zei Sylvia.
‘Je maakt me helemaal in de war,’ en Angiolina stampte even met haar kleine zachte voet op de vloer. ‘Vijf, zes -’
Proestend hief Maria haar gezicht uit het water op. Een gordijn van water droop uit haar haren, terwijl ze zei: ‘Jullie doen vals. 't Is al acht, 't was nou al negen geweest.’
‘Over doen!’ besliste Rossy.
Maria boog weer voorover.
‘Een, twee, drie, vier -’
‘Wat zijn dat voor bobbeltjes?’ vroeg Sylvia, en zij wees met haar klein rood vingertje op de ruggegraat van haar oudere zusje.
‘Wervels, allemaal wervels,’ zei Rossy, die nu de linkervoet van Maria schrobde. ‘Je moet straks je nagels knippen, Maria,’ zei ze kort.
‘Zeven, acht, negen -,’ prevelde Angiolina met dichte ogen om zich niet te laten afleiden.
‘Gekke dingen,’ mompelde Sylvia en zij liet langzaam haar vingertjes over Maria's ruggestreng glijden. ‘Wervels, allemaal wervels,’ zei ze zachtjes.
‘Ga weg!’ Maria schoot uit het water op. Het golfde over de rand van de teil en op de vloer. ‘Wat doe je, ga weg, het krie- | |
| |
belt,’ zei Maria en zij wreef over haar magere rug. ‘Hoe verwas je?’ vroeg zij daarop aan Angiolina.
‘Weet ik niet meer,’ zei Angiolina beteuterd. ‘Maar het borrelde leuk,’ voegde zij er aan toe om haar zusje te troosten.
‘Nog één keer,’ zei Rossy, ‘en dan moet Angiolina in de teil. Vooruit!’
Maria boog zich voor de laatste keer voorover en Angiolina begon weer te tellen, vastbesloten zich nu door niets van de wijs te laten brengen: ‘Een, twee, drie, vier, vijf -’
Op dat ogenblik klonk er een oorverdovende knal in de woonkamer en een vlam schoot met schel licht door de donkerte daar. Maria begon te gillen. Zij sprong uit het water en griste haar kleren bij elkaar. De twee kleinere meisjes stonden verbijsterd, met grote schrik-ogen, en zagen nog juist hoe het vuur in de kamer zich verspreidde voordat Rossy de half open deur dicht smakte.
‘D'r uit,’ hoorden ze de gesmoorde stem van hun oudste zusje zeggen en ze voelden zich geduwd en getrokken naar de buitendeur. Rossy graaide aan kleren, handdoeken en bedekking bij elkaar wat zij pakken kon. Het leek alsof zij een dozijn armen had.
‘D'r uit!’ zei ze nog eens, hees van angst, en zij duwde haar zusjes, rillend en half aangekleed, Maria alleen met een oude mantel omgeslagen, de bijtende kou in.
De kinderen klappertandden van angst en kou.
‘Wat gebeurde er?’ vroeg Maria, die op het ogenblik van de knal met haar hoofd onder water zat en minder duidelijk dan de anderen had gezien wat er gebeurde.
‘De oliekachel, ontploft,’ hijgde Rossy.
‘Waar moeten we naar toe?’ vroeg Angiolina.
Sylvia stond bibberend te huilen. En al gauw begon Angiolina ook.
Ze stonden in de duisternis. Er viel wat zwak licht door het keukenraam waar de gordijnen waren voorgetrokken. Om de hoek van het huisje zagen ze het licht van de vlammen spelen op het bosje kale vlierstruiken recht tegenover de ramen van de woonkamer.
| |
| |
Rossy trok haar zusjes de andere kant op. ‘Vooruit, jullie gaan naar nummer 401. Juffrouw Pipper zal jullie wel helpen.’
‘Dat mens?’ protesteerde Maria zwakjes.
‘Ze heeft een Rode-Kruisbordje op haar deur,’ zei Rossy nog.
‘Waarom ga je zelf niet mee?’ klonk klagelijk Angiolina's stem door het donker. Ze waren al een eind op weg.
‘Ik - ik - ik weet het zelf niet,’ zei Rossy verward. Zij greep naar haar hoofd. Zij had het gevoel dat zij iets heel belangrijks
had vergeten. Iets geweldig belangrijks. Maar wat? Wat was het? Er moest nog iets -
Opeens wist zij het. Zij gilde van angst. Rukte de buitendeur van de keuken weer open en stortte naar binnen.
| |
| |
‘John, Johnny!’ In twee sprongen was zij bij de deur van de kamer, die zij had dichtgegooid. Daarachter hoorde zij een ruisen en knetteren. De kruk van de deur voelde gloeiend. Zij trok haar hand terug. Zij greep naar haar keel, had het gevoel dat zij zou stikken van angst en ellende en wankelde een paar passen achteruit. Bijna viel zij over de teil water die daar nog stond.
Toen, zonder zich verder te bedenken, sprong zij in het water, dompelde zich helemaal onder, zodat zij er met druipende kleren en druipende haren weer uitkwam. Weer greep zij de deurkruk. Zij rukte de deur open en meteen loeide het vuur haar tegemoet, aangewakkerd door de tocht uit de keuken. De koude luchtstroom van buiten verdubbelde de kracht van de razende vlammen. Toch stond nog niet de hele kamer in brand. Een verstikkende rook deed haar naar adem happen.
‘Eerst de keukendeur sluiten,’ prevelde zij hees.
Zij sprong terug, sloot de buitendeur, die door de trek dichtsmakte. Het geloei verminderde meteen.
‘Zie je wel,’ zei ze zachtjes, als om zichzelf moed in te spreken. Maar zij voelde zich wanhopig.
Zij griste het kleedje van de keukentafel en dompelde ook dat onder water. Het was alles het werk van enkele seconden geweest en toen was er geen ontkomen meer aan, zij moest de brandende kamer in.
Een stap, twee stappen, de hitte was ondragelijk, het vuur schroeide haar gezicht, zij bukte zich, zij ging op haar knieën liggen, zij kroop vooruit. Zo was het beter, dichter bij de vloer was het niet zó erg, de rook was er minder verstikkend. En zij kon vooruit komen. Hoe, dat wist zij zelf nauwelijks.
Het ene ogenblik voelde zij brandende pijn, het andere ogenblik weer niets, haar ogen prikten en staken, zij huilde en hijgde, maar zij was nu al bij de box. Nu moest zij opstaan. De vlammen sloegen om haar heen.
‘Johnny!’ Zij wist dat zij het probeerde te zeggen, maar er kwam geen geluid over haar lipen, die droog waren als gebarsten leer. ‘Johnny,’ probeerde ze nog eens. Zij hoorde een schorre klank en was verbaasd over haar eigen stem. Nu deden
| |
| |
haar gezicht, haar schouders en haar rechterarm onduldbare pijn. Zij graaide in het wilde, zij kon niets zien.
Daar was hij. Zij had hem. Samen met de kleine jongen, die geen teken van leven gaf, liet zij zich op de grond vallen en langzaam kroop zij terug. Te langzaam, maar zij kon niet gauwer. Zij wist nauwelijks meer wat zij deed. Zij besefte niet eens dat zij het kind onder het natte tafelkleedje en onder haar eigen geschroeide lichaam tegen de vlammen beschermde.
Zij bereikte de deur. Zij kwam in de keuken. Achter haar stond nu het hele huisje in vlam. De deur van de keuken begon ook te branden. De acetyleenlamp op de keukenkast gaf nog steeds zijn helder licht, alsof er niets aan de hand was.
Rossy richtte zich op. Zij hield het vochtige, roerloze bundeltje met Johnny in haar linkerarm, waarvan de mouw was weggebrand en die er zo afschuwelijk uitzag dat zij er niet naar durfde kijken. Maar haar rechterarm deed nog meer pijn, toch kon zij haar handen nog gebruiken. Zij wilde de keukendeur openen om naar buiten te vluchten. Zij had geen kracht meer en de trek van het vuur hield de deur dicht. De kruk draaide gewillig, maar zij kreeg geen beweging in de deur zelf. De rook werd steeds vreselijker, zij had het gevoel niet meer te kunnen ademen. Achter haar drong de verschroeiende hitte weer op.
Zij legde Johnny op het deurmatje neer en sprong naar het raam, met haar verbrande handen en armen sloeg zij wild de vensters in. De scherven rinkelden buiten op de grond. De koude lucht stroomde als fris water naar binnen, maar als op commando loeide gierend het vuur weer hoger op. Zij kon echter weer ademhalen.
Ze sprong terug en probeerde de deur nu nog eens. Ditmaal lukte het. Zij sleurde het bundeltje met Johnny naar buiten en vluchtte met hem in haar armen de duisternis in, het huisje - hun kleine droomhuis - brandend achterlatend.
Hoe zij tenslotte zorgende mensenhanden bereikte, wist zij niet meer.
In de hal van nummer 401 zaten drie zusjes Carlotto op een rijtje. Ze leken als drie druppels water op elkaar, met hun
| |
| |
sprietige haren, hun dodelijk bleke, starre gezichtjes en de grote, donkere ogen. Hun ronde kinderkinnen trilden en hun lippen stonden bevend half open.
Ze hadden de wonderlijkste kledingstukken aan: een kamerjas van mijnheer Macarthy, grote pantoffels, waarin als stokjes hun magere benen staken, warme sjaals en een oude bontjas van juffrouw Pipper.
Juffrouw Pipper zelf was in de keuken bezig melk voor hen te warmen en mijnheer Macarthy wandelde met zijn handen op zijn rug en bijtend op zijn snor als een schildwacht voor hen op en neer.
Sylvia volgde hem met haar ogen - heen en weer, heen en weer - Juffrouw Pipper kwam met dampende glazen melk. Haar lorgnet bengelde aan een kettinkje voor haar borst en de melkglazen die ze moesten beetpakken waren veel te warm.
‘Ik kan niet,’ zei Angiolina zachtjes en toen begon ze opeens weer verschrikkelijk te huilen.
Juffrouw Pipper zette het blad met glazen zenuwachtig op het haltafeltje neer en keek naar de voordeur.
‘Ik begrijp niet waar jullie zusje blijft,’ zei ze, ‘het kind had al lang hier moeten zijn.’
‘Met Johnny,’ zei Maria. De zusjes hadden inmiddels ook be- | |
| |
dacht wat Rossy had doen achterblijven.
‘Ik heb jullie moeder opgebeld bij de Max Brothers,’ zei juffrouw Pipper.
‘O nee,’ zeiden Maria en Angiolina tegelijk. Ze zouden wel tot in eeuwigheid hier willen blijven zitten als ze maar niet aan Mom hoefden vertellen dat hun huisje was verbrand en dat misschien Johnny ... en wie weet Rossy ...
Waarom kwam ze nu niet?
Niemand zou kunnen zeggen wat voor geluid hij had gehoord, maar opeens liepen juffrouw Pipper en mijnheer Macarthy tegelijk naar de voordeur en de kleine meisjes keken met grote ogen de donkere nacht in en zagen eerst niets.
Maar juffrouw Pipper bukte zich en toen mijnheer Macarthy ook, iets langzamer, en toen droegen ze samen iets naar binnen dat Rossy moest voorstellen. Ze legden haar midden in de hal neer en toen ging mijnheer Macarthy terug en droeg nog een vodderig pakje naar binnen dat hij op een stoel legde en voorzichtig opensloeg.
De kinderen letten meer op Rossy en toen mijnheer Macarthy Johnny bij Maria op schoot legde en geruststellend zei: ‘Hij leeft en hij mankeert niets,’ keken de meisjes nauwelijks op.
‘Wanneer komt dokter Duncan nu?’ vroeg juffrouw Pipper radeloos.
‘Hij kan elk ogenblik hier zijn,’ antwoordde mijnheer Macarthy.
Juffrouw Pipper had een deken over Rossy gelegd en een kussen onder haar hoofd. Maar op het kussen had zij eerst een krant gelegd, want Rossy's haar was voor het grootste deel van haar hoofd geschroeid en de verbrande eindjes vielen er zomaar af.
Eigenlijk konden de kleine meisjes helemaal niet zeggen waarom ze nu wisten dat dit Rossy was, want herkennen konden ze hun zusje helemaal niet. Haar gezicht was rood gezwollen en van haar ogen was niets te zien.
Ze konden alleen maar staren, huilen was zelfs onmogelijk en ze wisten niet hoe lang dit geduurd had tot de oude mijnheer Macarthy naar hen toekwam en ze stuk voor stuk mee- | |
| |
nam en ergens in een andere kamer zette, op een canapee naast elkaar.
‘Alles komt in orde,’ zei hij. ‘De hoofdzaak is dat ze allebei nog leven, die narigheid zit alleen maar aan de buitenkant, moet je denken.’
Even later kwam hij met een gekleurde sprei die hij over hen heen legde en nog weer later bracht hij hun de lauw geworden glazen melk.
‘Nu drink jullie deze glazen leeg, met kleine slokjes, maar aan één stuk door. En als je netjes doet wat ik zeg, dan heb ik straks iets heel lekkers voor jullie.’
Ze konden helemaal niets zeggen, ze zaten maar naast elkaar te rillen en te beven. Angiolina probeerde het klapperen van haar tanden te bedwingen en: ‘Dank U wel,’ te fluisteren, maar wat er kwam was alleen maar een droge snik en toen liet ze haar tanden maar weer klapperen.
Hij duwde hun de glazen melk in hun handen en ze begonnen gehoorzaam te drinken. ‘Kleine slokjes, kleine slokjes, zo ....’
Hij liet hen alleen.
In de hal waren ondertussen dokter Duncan en juffrouw Pipper met het oudste kind bezig.
‘Een ernstige derdegraads verbranding. Ik heb het hospitaal al opgebeld,’ zei dokter Duncan.
‘Haalt ze het, dokter?’
‘Ik denk het wel, maar hoe!’ zei de nog jonge dokter ernstig. Een kind in zo'n vreselijke toestand te zien raakte hem altijd nog meer dan wanneer hij een volwassene zag lijden.
‘Zij is terug gegaan om haar broertje te halen,’ zei mijnheer Macarthy.
Dokter Duncan knikte. Van het hoofd van Rossy Carlotto was zo goed als niets meer te zien. Alles was verbonden. Ook de armen waren al verbonden, nu waren ze bezig met de schouders.
‘Ze is gelukkig bewusteloos,’ zei dokter Duncan.
‘Zij was al buiten met haar zusjes en toen is zij weer naar binnen gegaan om haar broertje te redden,’ zei juffrouw Pipper, harder dan nodig was. Haar stem trilde, of zij wilde of niet, hard praten hielp daar niet tegen.
| |
| |
Dokter Duncan knikte weer.
‘Om haar broertje uit het vuur te halen,’ schreeuwde juffrouw Pipper nu, want zij wilde antwoord hebben.
‘De kleinste mensen zijn soms plotseling de grootste helden,’ zei dokter Duncan langzaam. ‘God moge geven dat zij hier redelijk doorheen komt. We hebben zulke mensen nodig hier op de wereld.’
Er stond opeens een klein mal figuurtje tussen de knielende dokter en mijnheer Macarthy in. Het was Sylvia met een sjaal van juffrouw Pipper om die achter haar over de vloer sleepte.
‘We hebben onze melk op, mijnheer Macarthy, en wat krijgen we nu?’
De oude heer gromde iets wat niemand kon verstaan en liep naar de keuken. Even later kwam hij terug met drie flinke koude kippenkluiven op een bordje.
‘Wat is dat?’ vroeg Sylvia, die graag iets had gezien dat meer kleur had.
Mijnheer Macarthy wierp een schuldige zijdelingse blik op juffrouw Pipper, die druk bezig was de dokter te helpen, en antwoordde niet. Hij legde zijn vinger op zijn lippen en troonde het kind mee naar de kamer. Zij volgde hem aarzelend, steeds achterom kijkend naar de stille verbonden figuur van haar zusje op het witte laken daar midden in de hal. De sjaal sleepte achter haar aan; tevergeefs trachtte zij hem met een handje op te houden.
Toen ze over de drempel waren en buiten het gehoor van juffrouw Pipper, bukte mijnheer Macarthy zich en fluisterde:
‘Kip.’
‘O, kip!’ zei Sylvia.
Het was alsof hij over voetzoekers had gesproken, zo gretig was opeens de uitdrukking van haar gezichtje.
Toen de auto van de Geneeskundige Dienst voorreed, kloven de drie zusjes ernstig op hun kippenkluif. Toen Rossy op de draagbaar naar buiten werd gedragen en in de auto geschoven, kloven ze nog. En toen de auto langzaam van de 17de Straat de Washington Avenue op draaide, waren ze bezig hun vingers af te likken.
| |
| |
Toen hun moeder kwam, lagen ze diep in slaap in de twee brede logeerbedden, en toen de volgende morgen bij hun wakker worden de bleke winterzon onder de half neergetrokken rolgordijnen naar binnen scheen, zeiden ze eerst helemaal niets, maar toen wisten ze opeens alles weer.
Zachtjes lieten Maria en Angiolina zich uit de bedden glijden en langzaam liepen ze naar het raam.
Daar zagen ze hun huisje. Nee, ze zagen het juist niet. Ze zagen een rokende, zwarte hoop waar wat mensen omheen stonden te kijken. De schoorsteen stond nog half en er was iets dat het ijzeren fornuis zou kunnen zijn. Dunne rooksliertjes kringelden recht omhoog en in het vale wintergras lag een eindje verderop het autopedje van Benny.
‘Me pop,’ snikte Angiolina opeens.
Ze gierden het beiden uit van het huilen en vlogen als bij afspraak naar de bedden terug, waar ze insprongen, de dekens over hun hoofden trokken en huilden, huilden zoals ze nog nooit in hun leven hadden gedaan. De bedden schudden er van en kleine Sylvia, die zich er uit had laten glijden, stond verwezen naar het geschok onder de dekens te kijken. Totdat juffrouw Pipper binnenkwam, met een blad waarop drie glazen warme melk, te warm om aan te pakken.
‘Dit zal jullie goed doen,’ zei ze. ‘Huilen helpt niet.’
Voorzichtig kwam een rood behuild gezichtje onder de dekens uit.
‘Waar is Mom?’ vroeg een bevende kleine stem.
‘Je vader en moeder zijn de hele nacht in het ziekenhuis geweest,’ zei juffrouw Pipper. Zij zette het blad met de glazen neer. ‘Jullie moesten je nu maar gaan aankleden.’
‘Waar zijn de anderen?’ vroeg Maria weer.
‘De jongens zijn bij dokter Duncan aan de overkant.’ Juffrouw Pipper zette de glazen van het blad op de tafel en toen weer van de tafel op het blad. ‘Die melk is niet zo warm,’ zei ze.
‘En Rossy - hoe is het met Rossy?’ vroeg Maria tenslotte.
Juffrouw Pipper voelde nog eens aan de glazen, eerst aan het ene, toen aan het andere en tenslotte aan het derde.
| |
| |
‘Hoe is het met Rossy?’ vroeg Maria nog eens, nu een klein beetje harder.
‘Dat is nog niet zeker te zeggen,’ zei juffrouw Pipper. ‘Maar de dokters daar in het hospitaal zijn erg knap.’
‘Erg knap,’ herhaalde Sylvia.
En toen begonnen ze zich alle drie gehoorzaam aan te kleden, maar niemand zei een woord.
|
|