| |
| |
| |
3 Voor de eerste maal dwars door Amerika
‘Denk je in, Tage, dat Amerika nog een wildernis was; alleen in een strook aan de oostkust hadden Engelse kolonisten zich stevig genesteld. Daar waren kleine nederzettingen ontstaan en zelfs stadjes die erg op de Engelse leken. In het zuiden leefden de planters op hun plantages; ze verbouwden tabak, indigo of rijst met behulp van hun uit Afrika aangevoerde slaven, ze stuurden hun zoons overzee om in Oxford te gaan studeren, ze hielden slipjachten en hingen over het spinet waarop een aardig meisje in een hoepelrok een zangerig liedje speelde. In de negerkwartieren klonken de donkere stemmen van de slaven, die liederen van verlangen en heimwee zongen. In het noorden zaten kooplui het geld te tellen dat ze hadden verdiend met hun laatste slavenschip voor het zuiden of met de rum, die ze uit Jamaica importeerden. Kleine boeren ploeterden er op hun stenige akkers en des zondags gingen ze allebei naar de kerk en zongen dezelfde psalmen ter ere van Jehova.
Dit alles speelde zich af in de kuststrook. Maar dieper het land in, aan de grens van het bewoonde gebied, daar vielen de bomen, daar klonken de bijlslagen van hén die de wouden velden. Daar hakten de pioniers zich een bestaan, daar schoof de grens steeds verder naar het westen, gestadig verder. Maar ze waren nog lang niet daar waar de Mississippi vloeide door de wouden van de grote vlakte en waar de bruisende rivieren van het noordwesten stroomden. Daar peddelden in grote eenzaamheid de Franse voyageurs en pelskopers in hun kano's. Ze leefden een avontuurlijk zwerversleven, waren vrienden van de Indianen en zongen vrolijk hun Franse bedjes, terwijl zwart getabberde landslui van hen, even dapper en hardnekkig door de wildernis zwierven en Indiaanse dorpen bezochten, niet om huiden te kopen of een liefje te winnen, maar om zielen te veroveren voor God's rijk op aarde en in het hiernamaals.
Maar nog veel verder naar het westen, naar het zuidwesten en over de Rocky Mountains in Californië, daar klonken de vesperklokken van de Spaanse zendingsposten om de gelovigen naar de mis te roepen en daar brachten jonge senores serenades aan donkerogige meisjes, die leunden over met rozen begroeide balkons. Maar jùllie Amerika, jongens, òns Amerika, is niet
| |
| |
gebouwd door de Spaanse zendelingen, noch door de Franse peddelaars of priesters, maar uiteindelijk door de verbeten koppigheid van die dappere ploeteraars in de wildernis, die met bijlslag na bijlslag al die onmetelijke wouden hebben geveld om te kunnen zaaien en oogsten, om dorpen en nederzettingen te bouwen die later jullie steden zouden worden. Het geluid van die bijlslagen, dof en eindeloos, heeft al het andere overstemd. Maar mannen die zich zó een leven scheppen willen zich een éigen leven scheppen. De koloniën schudden zich los van Engeland; ze vochten zich vrij in een harde, moeizame strijd - een strijd van nederlagen, van modder en sneeuw, van bloed en bevroren ledematen, van bij elkaar geraapte en gescheurde uniformen, van deserterende soldaten die wisten dat thuis de vrouw de akker niet kon bewerken, een strijd van zeven schier hopeloze jaren, waarin de taaie vasthoudendheid en moed van één groot man en generaal het legertje op de been hield en bezielde. Tenslotte dáárdoor en door de hulp van Frankrijk, Engelands eeuwige vijand in het Europese strijdperk, verkeerde de wanhoop in triomf. Uitgeputte en verminkte soldaten, afgetobde vrouwen, schreeuwden zich de kelen hees, want ze waren nu onafhankelijke Amerikaanse burgers en hun kinderen zouden in vrijheid opgroeien. De koorts van de vrijheid had ieder te pakken. Van de doden werd als altijd gezegd dat ze niet voor niets waren gestorven.
De enigen wie dit alles niet raakte waren de slaven; ze waren gebonden aan hun meesters, goede of slechte, en konden van vrijheid niet dromen, nog lang niet Ze werkten, aten, sliepen... De Verenigde Staten wonnen hun onafhankelijkheid in 1783. Met dat jaartal en met onze Onafhankelijkheidsverklaring begint onze vaderlandse geschiedenis. Maar eerlijk gezegd, Tage, ons volk leek toen wel een klein beetje op een jongen die van huis is weggelopen en niet goed weet wat hij nu moet beginnen. Maar dat staat niét in de schoolboekjes, zie je!
Er was geen georganiseerde regering, er waren geen ambtenaren, er was geen vaste lijn, er was geen geld. Er was alleen maar een stuk papier dat de Grondwet van de Verenigde Staten heette. Er waren een moe en verdeeld volk, reusachtige schulden en waardeloos geld. En toch, toch werd de zaak gered en bijeengehouden. Want er was nog steeds die ene man, die eerst generaal en nu president werd, de eerste president van de Verenigde Staten, George Washington. Hij staat op bijna al onze post- | |
| |
zegels, Tage, op al onze dollarbiljetten en bij massa's families hangt hij aan de wand. En dat heeft hij verdiend. Met dat stuk papier in de hand, onze constitution, die machtig knap was samengesteld, heeft hij ons nieuwe schip van staat door de crisis heen gelaveerd.
Laveren was het, nog vele, vele jaren lang. Onze natie was zo jong en klein; op internationaal terrein hadden we niets in de melk te brokken. Integendeel, we waren zo'n beetje de speelbal van de grote Europese mogendheden, Engeland, Frankrijk, Spanje...
Hier thuis, op ons eigen continent, zaten we bekneld in de greep van deze drie. De Spanjaarden keken kwaad in het zuiden en rammelden wat met hun zwaard; de Engelsen waren hinderlijk in het noorden, want vanuit Canada, dat ze jaren geleden op de Fransen hadden veroverd, bleven ze ons zo nu en dan lelijk bestoken. Ten westen van de Mississippi zaten de Fransen, meer in theorie dan in feite, maar ze konden toch maar de handel van de Amerikaanse pioniers fnuiken door te dreigen met afsluiting van de mond van de Mississippi. Want New Orleans was een Franse stad en Napoleon was in die dagen niet alleen een gevreesd man op de Europese slagvelden.
Maar de wolken trokken wat weg. We kregen onze derde president, Jefferson. Van hem moet je ook al veel hebben gehoord. Hij in hoofdzaak had de Grondwet geschreven, hij is de man die de oude Amerikaanse droom in de beroemd geworden woorden heeft vastgelegd door te zeggen dat ieder mens recht heeft op “life, liberty and pursuit of happiness”, met andere woorden: recht op leven, vrijheid en mogelijkheid om zijn geluk te zoeken en te vinden. Elke Amerikaanse schooljongen, Tage, kan dat zinnetje dromen!
Jefferson was een groot man en hij was een goed diplomaat. Hij zag ver vooruit. Hij zag de geweldige groeikracht van de jonge Amerikaanse natie, hij hoorde de eeuwige bijlslagen en het gekraak van de vallende bomen, hij zag de wouden plaats maken voor akkers, hij wist dat er ruimte in het westen was, ruimte te over, maar hij voelde de knellende greep van de Fransen en Spanjaarden in het zuiden en westen, van de Engelsen in het noorden.
Er wordt altijd gezegd dat Napoleon in het bad zat op het ogenblik dat hij eindelijk besloot het onmetelijke gebied van Louisiana aan de jonge republiek van de Verenigde Staten te
| |
| |
verkopen. Engeland maakte het hem lastig in de Europese vaarwateren en hij had op dat moment Bever vijftien miljoen dollars in de hand dan wat vliegende vogels boven de moerassen en bossen van Louisiana. Hij gunde Jefferson zijn diplomatiek succes, met leedvermaak, want hij was ervan overtuigd, dat het nieuwe gebied voor de Amerikanen een kat in de zak zou zijn. Het was immers niets dan een wildernis en een broeinest van onrust met vijandige Indianen, stokende Britten en intrigerende Spanjaarden?
Wat zou Napoleon verbaasd zijn als hij nu eens kon zien hoe het Amerikaanse volk die wildernis van kust tot kust heeft opgevuld en hoe alleen nog maar het jaarlijkse carnaval in New-Orleans er aan herinnert dat eens het gebied van Louisiana, dat nu het grootste deel van dertien staten uitmaakt, indertijd door hem met een paar lelijke Franse woorden en tegen een magere prijs aan Amerika is verkocht.
Maar nog iets anders was het gevolg van deze koop. Jefferson wist dat het nodig was ook naar het Noordwesten door te dringen. Het continent moest worden verkend. Een expeditie te land naar de westkust zou nu niet in alle stilte door vijandig Frans gebied trekken, maar door eigen territorium. Het doel van de reis moest zijn “de grote rivier van het westen”, een rivier die eigenlijk alleen nog maar een legende was; slechts één Amerikaans zeekapitein had haar monding ontdekt, terwijl velen er naar hadden gezocht. De “grote rivier van het westen” was de tegenwoordige Columbia...’
‘Ik heb eens ergens gelezen,’ zei tante Simmys hoge stem, ‘dat de Columbia als een blauwe sjerp over de schouder van ons continent ligt geslingerd.’
‘Die schouder is dan zeker het Rotsgebergte,’ zei Mr. Orwell.
Er klonk gebrom van David Bonneville. MacGloskey schonk er geen aandacht aan, maar Plummer riep luid: ‘Zei je wat, Davie?’ ‘Bazel maar raak, zei ik,’ bromde David.
MacGloskey wilde er overheen praten omdat hij zag dat de houding van de jongen toch anders was dan eerst. Het leek alsof hij alleen ouder gewoonte weer aan het mopperen was geslagen. Maar nu was het Stewart Douglas die het niet langer slikte. Hij tilde zijn hoofd op met een van pijn vertrokken gezicht, voorzover dat te zien was in het slechte, grauwe licht, en hij zei:
‘Jij aap van een jongen, we liggen hier stuk voor stuk te verrekken van de kou en sommigen ook van de pijn - neem me niet
| |
| |
kwalijk, tante Simmy - maar we houden ons stil. MacGloskey graaft van alles uit zijn kop om ons bezig te houden en om Tage aan zijn kans te helpen. Straks, als hij met zijn geleerdheid is uitgepraat, kunnen we misschien allemaal ons steentje bijdragen. In plaats van onrust te stoken heb jij je behoorlijk te gedragen. We hebben nu een gemeenschappelijke taak.’
Voor het eerst zei Fred Woodruff iets: ‘We moeten samenwerken.’ Tommy Meek fluisterde zacht ‘Ja, dominee.’ Maar de meeste jongens keken ongewoon ernstig. Paul Thompson, die de hele tijd doodsbleek en met gesloten ogen had gezeten, opende even zijn lippen. Er kwam een soort schor geluid uit.
‘Ja, Paul?’ vroeg MacGloskey.
‘Laten we doorgaan,’ zei de jongen.
Iedereen zweeg. Er klonk even een kraken en daarop een lange, zware, schrapende zucht. Het was de marconist. ‘Hij wordt wakker,’ zei de kleine Kirkpatrick, die als een trouwe waakhond naast hem zat, met twee ellebogen op zijn knieën en de handen ter weerszij van zijn bepleisterde neus. ‘Hij begint wakker te worden.’
Maar het bleef daarna stil en MacGloskey ging door:
‘Die eerste expeditie dwars over het hele Continent. Ja, dat was het werk van Lewis en Clark en ze hebben er een geweldig brok Amerikaanse geschiedenis mee geschreven. Met zijn vijfenveertigen gingen ze begin mei 1804 op weg: de twee leiders, de Franse gids Charbonneau met zijn Indiaanse vrouw Secajawea, Clark's bediende - een reusachtige neger - en veertig jonge soldaten, gerecruteerd onder de Kentucky-pioniers en de garnizoenen van de westgrens der zeven Verenigde Staten. Ze trokken te voet, te paard en met boten de wildernis in, stroomopwaarts de woeste Missouri volgend; hun opdracht was het land te verkennen, de loop der rivieren in kaart te brengen, vriendschapsbanden aan te knopen met de Indiaanse stammen die ze op hun tocht ontmoeten zouden, gegevens over flora en fauna te verzamelen en over de verschillende Indiaanse talen. En dit alles op weg naar de Grote Rivier van het westen, die door hen moest worden gevonden.
De Missouri was de ontdekkingsreizigers weinig vriendelijk gezind: overal zandbanken, stroomversnellingen, drijvende reuzen van ontwortelde bomen, stukken oever die opeens loslieten en herhaaldelijk een van de boten bedreigden. Telkens moesten de mannen te water om de boten vast te houden totdat de stroom
| |
| |
het zand en de brokken had weggesleurd. Na enkele weken bereikten ze La Charette, een kleine nederzetting en de verste blanke voorpost. De volgende dag namen ze afscheid van dit laatste stukje beschaving dat ze in twee jaar zouden zien en trokken verder het onbekende tegemoet.
Half juni vlogen er zulke zwermen van vliegen en muggen om hen heen, dat het een ware kwelling was. Voor de boten moest soms een weg gehakt worden door het vele drijvende hout. Hun riemen waren al versleten en ze moesten nieuwe maken. Ze ontmoetten Indianen, aan wie ze geschenken gaven en aan wie Lewis trachtte duidelijk te maken dat ze nu woonden in het gebied van de Verenigde Staten en dat de president daarvan de Grote Vader van de Indianen was. Dat ging niet altijd even gemakkelijk.
Wanneer de stemming van de mannen te zeer gedrukt werd door alle moeilijkheden, werd er een feest gevierd. Een rondje groc en een dans hielpen dikwijls over een dood punt heen. Er was een vioolspeler bij de troep die zo aanstekelijk fiedelde dat de mannen begonnen te dansen of ze het wilden of niet. Altijd moe, dikwijls hongerig, vaak ziek, met kapotte voeten en andere kwetsuren dansten ze zich weer moed en hoop in het lijf in hun bivakken langs die woeste rivier door de wildernis.
Week in, week uit, maanden lang, trokken ze zo voort Lewis en Clark zaten in raadsvergadering met de Indiaanse hoofden: Charbonneau en Dorion, een andere tolk, brachten de groeten en eerbewijzen over. Er werd gedanst, er werden geschenken gewisseld, de Indianen gaven mantels van buffelhuid en beschilderde tenten terug voor de medailles en met goud bestikte uniformen waarmee de Amerikanen hen blij maakten.
In september hadden ze het gebied van het grote wild bereikt. Herten, antilopen, elanden, buffels, wolven en beren kwamen ze in onvoorstelbare massa's tegen. Op een dag in oktober zagen ze tweeënvijftig kudden buffels en drie kudden herten. Twee dagen later staken ze de Heart Rivier over, daar waar nu een grote spoorbrug de moderne steden Bismarck en Mandan verbindt. De hagel-, sneeuw-, en stormbuien van de naderende winter dwongen hen hun winterkwartieren op te slaan bij de dorpen van de Mandan-Indianen, een vredelievende en gastvrije stam, waarvan de schamele resten nu leven in het Fort Berthold-reservaat... In het voorjaar trokken ze weer verder, nu met tweeëndertig man, nadat de anderen met de grootste boot en de tot nog toe
| |
| |
verzamelde gegevens weer de terugtocht naar de bewoonde wereld hadden aanvaard. Charbonneau en Secajawea stonden nu in de annalen officieel vermeld als tolken. Secajawea was een Shoshone-Indiaanse, die als kind door een andere stam met nog enkele anderen was gevangen genomen; zij was als slavin aan Charbonneau verkocht, hij had haar grootgebracht en later getrouwd. Op de tocht met Lewis en Clark werd hun een kind geboren.
De rol van Secajawea is belangrijk geweest; zonder haar zou de expeditie waarschijnlijk aan haar hopeloos moeilijke taak ten onder zijn gegaan.
In het woeste land dat ze nu doortrokken dreigden voortdurend gevaren. Grizzly-beren kwamen steeds veelvuldiger voor. Als de grizzly-beer een mens ziet valt hij aan, onherroepelijk. Op een keer dwong een grizzly met zeven kogels in zijn bast de jagers, die hem dwars zaten, tot vluchten. Zij wierpen hun geweren en kruithoorns neer en sprongen van twintig voet hoogte in de rivier. Maar hij plonsde zijn vijanden achterna en had de laatste man bijna te pakken, toen een achtste kogel van de oever afgeschoten een einde maakte aan zijn jacht. Terwijl dit gebeurde werd er een eind stroomopwaarts hard geschreeuwd. Een drijvende boomstam had een van de kano's geraakt en doen omslaan. De inhoud bestond uit alle belangrijke papieren, boeken, instrumenten en medicijnen. Charbonneau en een paar anderen maakten veel misbaar, maar de fijne vingers van Secajawea pikten snel alle papieren en andere lichte artikelen uit het water. En toen de boot weer werd omgekeerd, bleek niet de hele inhoud door de stroom te zijn meegesleurd. De goede afloop van dit alles was weer een feest waard en zo vierden ze in vrolijke stemming de verjaardag van hun eerste vertrek.
De Missouri slingerde nu tussen hoge rotsen van witte zandsteen. Bij alle zijrivieren verdeelde de troep zich, want elk dal moest worden verkend. Bovendien was het bij een vork niet altijd duidelijk welke van de twee het vervolg van de Missouri zou zijn. Op een dag trok Lewis te voet langs de rivier, terwijl hij Clark bij de boten liet. Hij hoorde een ver geruis en hij zag een soort rook of nevel in de lucht hangen. Het geluid werd krachtiger naarmate hij verder trok. Tenslotte werd het zo overweldigend dat hij wist wat hij om de volgende bocht zou zien: dit moesten de grote Missouri-watervallen zijn waarvan de Indianen hem al hadden verteld. Toen hij ze in zicht kreeg bleef hij een
| |
| |
tijd onbeweeglijk staan - zó groots, zó indrukwekkend was het. Hij zond boodschappers terug naar de boten. In de paar dagen die hij nu wachten moest beleefde hij heel wat. Om zich de tijd te korten ging hij op jacht. Hij schoot een buffel en terwijl hij er op wachtte dat het dier zou vallen ontdekte hij dat hij zelf werd bedreigd door een grote bruine beer. Hij had nog niet opnieuw geladen. Het enige wat hij kon doen was vluchten; de beer met een open muil achter hem aan. Er was geen struik, geen boom op de rotsen. Ook zíjn enige kans was in de rivier te springen en dat deed hij. Deze beer zag gelukkig van verdere achtervolging af. Maar toen hij even later weer op onderzoek uitging, kwamen drie buffelstieren op hem afgerend. Hij liep hen regelrecht tegemoet. Op een afstand van een vijftig meter bleven ze staan, keken hem eens goed aan en maakten rechtsomkeert. Door de vallende schemering maakte hij nu dat hij weg kwam van deze plek die wel behekst leek.
In zijn dagboek heeft hij geschreven dat hij soms dacht dat hij droomde, maar de stekels van de cactussen die in zijn voetzolen prikten overtuigden hem dat hij werkelijk wakker was. Hij sloeg die nacht zijn bivak op onder een boom en ontdekte de volgende morgen dat een grote ratelslang op een dikke tak vlak boven hem lag.
De mannen, die de boten tegen de stroom op moesten werken, stonden van de morgen tot de avond in het water, trekkend en sleurend, worstelend tegen de felle stroom, hun voeten openrijtend op scherpe rotsen en uitglijdend over glibberige stenen. Daarna kwamen de vijf watervallen, de kano's moesten hier voortdurend over land gedragen worden. Ze maakten zo goed en zo kwaad als het ging wielen en trokken alles voort over de barre grond. Ze bevonden zich nu op een dorre vlakte, waar de hoeven van buffelkudden hun sporen hadden achtergelaten, de mocassins sleten, de voeten bloedden, de wielen braken...
Dertien dagen trokken ze zo voort; toen bereikten ze een punt waar de boten weer te water konden worden gelaten. De Franse bootsman stemde zijn viool en ieder die op zijn voeten kon staan danste op het gras.
Eind juni verloren Clark, Charbonneau en Secajawea met haar kind bijna hun leven in een wolkbreuk. Ze hadden beschutting tegen de regen gezocht in een nauwe kloof, toen opeens een geweldige stroom op hen afkwam, met modder en gruis, stenen en takken. Clark greep zijn geweer en kruitzak in de linkerhand en
| |
| |
werkte met zijn rechterhand zichzelf en Secajawea met haar kind in haar armen tegen de steile rotswand op. Charbonneau was zo verbijsterd dat hij geen voet verzette en zeker zou zijn omgekomen als captain Clark hem niet tijdig omhoog gesleurd had. Het water in de kloof bereikte in een ommezien een diepte van vijftien voet. De mannen, die op de vlakte dezelfde regenstorm meemaakten, werden zo door hagelstenen bekogeld dat ze blauw en beurs waren en ernstig bloedden.
De Rocky Mountains met al hun pracht lagen nu al lang in zicht. Met hun witte toppen en scherpe kammen lagen de verre, blauwgrijze bergen daar als een onverzettelijke barrière, angstaanjagend. Hoe moesten ze de passen vinden om erover te komen? En ze móésten er over. Daarachter moest de Grote Rivier van het westen naar beneden stromen en monden in de oceaan... Ze waren nu in het land van de Shoshone-Indianen, Secajawea's geboortestreek dus. Als kind had zij hier gezworven met haar stam. Zij herkende de streek, zij tuurde de heuvels af om een teken te vinden van haar mensen. Eindelijk ontmoette Lewis met een deel van de expeditie een troep hongerende Shoshones, op weg naar het oosten om buffels te gaan jagen op de grote vlakten. Hongerig en verzwakt, dikwijls de prooi van de oorlogszuchtige Zwartvoet-Indianen, waren deze mensen nerveus en achterdochtig. Lewis en zijn mannen reikten de Indianen hun geweren toe ten teken van hun vreedzame bedoelingen. Samen wachtten ze de boten af, met Secajawea en Clarks neger, die voor de Indianen een grote trekpleister bleek te zijn: ze hadden nog nooit een zwarte man gezien. Toen de boten in zicht kwamen en Secajawea haar stamgenoten ontdekte, begon zij te dansen en op haar vingers te zuigen van vreugde. De Indiaanse hoofdman, nu geheel gerustgesteld, viel Lewis met zoveel hartelijkheid om de hals dat hij danig onder het vet en de verf kwam te zitten.
Secajawea herkende een van haar jeugdvriendinnen. En toen zij als tolk werd geroepen in de raadsvergadering en met gebogen hoofd en neergeslagen ogen binnen de kring van mannen trad, vloog zij opeens de hoofdman om de hals, toen die zijn vredesnaam noemde: Cameahwait. Hij was haar broeder en zij weenden van vreugde onder één deken. Secajawea trad nu niet alleen op als tolk, maar zij pleitte ook voor de blanke reizigers, die hulp nodig hadden om een weg te vinden door de verraderlijke passen van de Rocky Mountains. Cameahwait stemde toe - ondanks de honger van zijn mensen - paarden af te staan en de Amerikanen
| |
| |
over de waterscheiding van het gebergte te leiden. Na een week van voorbereidingen - de boten moesten worden geborgen voor de terugreis en er moesten pakzadels worden gemaakt - was de vooravond van het vastgestelde vertrek aangebroken. Toen kwam Secajawea bij Lewis en Clark en vertelde dat haar broeder van plan was de blanken in de steek te laten en in stilte naar de oostelijke jachtvelden te vertrekken, want zijn volk leed een te ondraaglijke honger. Ook de expeditie was hongerig, ze wisten wat dit zeggen wilde. Lewis ging naar de Indiaanse hoofdman en verweet hem zijn verraad. De Indiaan boog nederig het hoofd en erkende zijn ongelijk. Hij zou nu doen wat hij beloofd had.
Zo gingen ze toch de volgende dag op weg. Ze trokken door de Lemhi-pas en kwamen in een wild gebied van diepe kloven en ravijnen, wilde bergstromen en zwaar beboste berghellingen. Hier namen de Shoshones afscheid van de blanken om naar hun jachtgebieden te gaan, op twee na: een oude man en zijn zoon, die als gidsen zouden dienen.
Ze trokken noordelijk naar Lo Lo kreek, op weg naar de Clearwater rivier. De oude Indiaan vergiste zich soms in het spoor en de expeditie zwierf wekenlang rond, hongerig, koud, dodelijk vermoeid. Ze doodden zo nu en dan een paard om de ergste honger te stillen. Soms hielden ze halt opdat Clark met een partij van de jagers de weg tussen de bruisende stromen en met sneeuw bekroonde bergwanden kon verkennen. Maar eindelijk konden ze hun bivak opslaan aan de oever van de Clearwater, allen met ernstige ingewandstoornissen door de geleden ontberingen. Er werd een paard geslacht om bouillon te koken.
Maar tijd was er niet te verliezen; er moest dadelijk met de bouw van kano's begonnen worden, boomstammen werden geveld, uitgebrand en in vorm gehakt. De Indianen van het Nez Percé-dorp waar ze verbleven waren gastvrij en voedden hen met gedroogde vis en hondevlees.
Begin oktober zakten Lewis en Clark met hun mannen de Clearwater af, na drie dagen waren ze op de Snake rivier, die hen direct naar de Columbia voerde. Hier kwamen Indianen in groten getale bij elkaar om de aankomst van de blanke mannen te vieren. Zingend en dansend, slaande op hun trommels verwelkomden ze de verbouwereerde mannen.
Eind oktober voer de expeditie de Grote Rivier van het westen af; ze droegen de kano's over land voorbij de grote Celilo watervallen en lieten ze weer te water in dat stuk van de rivier dat nu
| |
| |
the Dalles heet en waar het water door een wonderlijk gevormde lavabedding stroomt. Ze namen de stroomversnellingen in de nauwe canyons met grote moed en bereikten tenslotte een water zo breed, dat het de Oceaan moest zijn. Toch was het alleen maar de monding van de Columbia, die daar twaalf mijl breed is en stijgt en daalt met de eb en vloed van de zee.
Hun eerste kamp hier maakten ze op een plek die door Clark Point Distress of Wanhoop werd genoemd. Hier maakten de Amerikanen voor het eerst kennis met het klimaat van onze noordwestkust in de winter. Dagen achtereen werden ze tot op hun huid toe doorweekt door regen en bekogeld door stenen, die van de hellingen rolden. Koud tot op hun botten hadden ze niets anders dan wat gedroogde vis om hun honger te stillen. Toen het weer opklaarde, verhuisden ze naar een baai waar ze van een verlaten Indiaans dorp hout namen om een simpel fort te bouwen.
Hun reis had achttien maanden geduurd, ze hadden door onherbergzaam gebied vierduizend mijlen afgelegd als geduldige mieren en ze hadden hun doel bereikt. Ze overwinterden bij de Clatsop Indianen. Met Kerstmis deden ze een dappere poging om feest te vieren. Ze schoten hun geweren af, zongen een lied en gaven elkaar tabak en zakdoeken cadeau. Het maal bestond uit bedorven elandvlees zonder zout, wat gedroogde vis en wortels. In het aanbrekend voorjaar werden de winterkwartieren verlaten en werd de terugreis aanvaard. Secajawea was daarbij een onschatbare gids.
Lewis en Clark bereikten de bewoonde wereld in september 1806. Er werd een kanon afgeschoten en heel de bevolking van St. Louis stroomde naar de oever om hun aankomst te zien. Lewis schreef ogenblikkelijk een brief naar president Jefferson en een ruiter galoppeerde ermee vandoor om de bereden postman in te halen. Lewis en Clark zelf stapten naar een manufactuurwinkel, kochten er stof en brachten dit naar een kleermaker. Enkele dagen later werden ze in hun nieuwe pakken gehuldigd aan een diner met bal na. Ze dansten weer de polka in de bewoonde wereld. En de volgende morgen schreven ze de laatste regels van hun journaal...
De geweldige reis was volbracht en het land voorzover mogelijk in kaart gebracht; voor het eerst hadden Amerikanen een indruk gekregen van hun geweldig continent. Wat Lewis en Clark hebben gedaan, is belangrijker geweest dan wat vele veldheren
| |
| |
en staatslieden hebben gepresteerd. Lewis heeft helaas niet lang genoeg geleefd om de grote draagwijdte van hun daad te overzien. Maar Clark werd een oud man en zag grote veranderingen optreden in wat eerst een onbewoonde wildernis was geweest. Toen hij stierf in 1858 waren er vele Amerikaanse nederzettingen in het stroomgebied van de Missouri en St. Louis was van een klein pioniersdorp uitgegroeid tot een levendig middelpunt van een reusachtige pelshandel met een netwerk van handelsposten en sporen dwars door die gebieden die door Lewis en hem voor het eerst waren verkend en in kaart gebracht’
‘Je bent hees, Harvey, je tong en je keel moeten van leer zijn,’ zei de kleine Ier.
‘Vóór het nacht wordt moeten we wat sneeuw smelten,’ zei MacGloskey. ‘Pete, wil jij de leiding op je nemen? Maar zuinig met de brandstof. Ik blijf hier.’ Hij stond op en strompelde meer dan hij liep naar de werktuigkundige en de radiotelegrafist voorin de kajuit. De laatste sliep nog steeds, maar maakte herhaaldelijk onrustige bewegingen. Somber keken de beide mannen op hem neer.
‘En het is zo'n beste vent,’ zei Kirkpatrick langzaam.
‘Misschien is hij goed als hij wakker wordt,’ zei MacGloskey. Zijn stem klonk schor en triestig. Hij hoefde zich op dit ogenblik niet goed te houden voor de jongens. Ze waren allemaal - behalve Tage en Paul Thompson - naar buiten gegaan, de sneeuw in, waar reeds een blauwige schemering kwam vallen. In het vliegtuig was het bijna donker. Er waren drie zaklantaarns met nog vijf batterijen, maar die moesten worden gespaard. Buiten in de sneeuwkuil stonden de jongens met Mr. Orwell in een donkere kring om het korte felle schijnsel van de in benzine gedrenkte lappen. Ze kwamen terug met zes blikken water. Ieder mocht vijf slokken drinken. MacGloskey weigerde meer te drinken dan de anderen, ook al voelde hij na die vijf slokken pas hoe groot zijn dorst was.
‘Kunt u verder vertellen, sir?’ vroeg Pete.
‘Jawel,’ zei hij moedig. ‘Waarover?’
‘Over de pelshandel.’
Toen klonk opeens weer de stem van Paul Thompson. Zijn ogen waren nu open, kleine spleten in een blauw geslagen, gezwollen gezicht.
‘Die bootsman van Lewis en Clark - hoe heette die?’
‘Cruzat,’ antwoordde MacGloskey verbaasd.
| |
| |
‘Als die kon spelen kan ik het ook. Is mijn viool heel gebleven?’ Fred Woodruff stond op, hij wist waar de kist lag. De viool was niet beschadigd.
‘Niet hier! Buiten,’ zei MacGloskey.
Behalve de gewonden strompelde ieder naar buiten in de sneeuw. De deur bleef open, Paul zat op de vloer van het wrak met bengelende benen boven de sneeuw en speelde. Verlegen keek iedereen de anderen aan. Toen begonnen Tommy Meek en Plummer tegelijk te dansen, ze stampten de sneeuw plat onder hun voeten en deden mal met hun armen. De viool speelde, een soort Spaanse dans. Het was een ritme dat ze niet kenden, maar het werkte aanstekelijk. En zo dansten ze in de snel vallende schemering als een troep vreemde, zwarte schimmen hun stijve ledematen weer een beetje soepel, hun lichamen weer een beetje warm en hun harten weer een beetje vrolijk.
‘Volhouden, volhouden,’ zei MacGloskey. De viool speelde, nu met een langzamer, zwaarder ritme, tot opeens het spel afbrak. ‘Ik kan niet meer,’ zei Paul. ‘Mijn vingers...’
‘Hoe hèb je het gekund?’ vroeg de stem van tante Simmy in de duisternis daarbinnen.
‘Ik heb steeds boven op mijn handen gezeten, in mijn slaapzak, vanaf het ogenblik dat Mr. MacGloskey vertelde van bootsman Cruzat,’ zei Paul. ‘En ik heb ze warm genoeg gekregen om te spelen.’
MacGloskey legde een zware hand op de tengere schouder van de jongen.
Even keken ze elkaar aan met een blik van verstandhouding, er waren geen woorden nodig.
‘Nu de pelshandel, een goed onderwerp in de kou,’ zei MacGloskey spottend, terwijl iedereen zich weer onder en in zijn jassen en slaapzakken nestelde. ‘In die tijd van de pelshandel - toen regeerde de trapper in Noordwest-Amerika...’
|
|