| |
| |
| |
Denk op u ent o President!
Als Regtren zig door Advocaten,
Of, om genott uyt gonst, of haat,
Bedriegen, of verlokken laten,
Zent Godt de Doot, en loont hen 't quaat.
| |
| |
| |
Dooden dans, Verbeeldende Advocaten, Plytende voor de Baly; En de doot, wenkende den President. Vyftiende Plaat.
HEt regt, en 't onregt, hoe verscheiden van malkandren,
En hoe partydig, als zy eens van plaats veranderen;
Zo spoedig als dan die verandering geschiet,
Neemt d'een de plaats in, die de anderen nu verliet.
Zoo ook 't genoegen, en begeerte, als een dier beiden
Zyn plaats verlaat, komt strak den ander, hoe verscheiden
Van weezen, in de plaats die zyn party bezat:
Zo volgt d'een d'ander op het spoor, in 't zelve pat.
Alschoon men deugt wil met verscheiden namen noemen;
En ondeugt, als of die geen ondeugt was, verbloemen;
De deugt is enkel; en als die haar plaats verlaat,
Komt ondeugt in de plaats van deugt. In 't kort, het quaat
Neemt aanstonts plaats bezit daar 't goede is uitgeweken;
En weet aldaar zyn zaat, dat hels is, aan te queeken:
Dus groeit de werelt vol vloekwaarde oneenighyt;
Die tot een onrust, voor de ziel, en 't lyf, gedyt.
Vermits de trots, in niets d'een d'ander toe te geven,
Genoeg scheen, om elkaar van goederen en leven
Te ontbloten: maar, tot stut van allerly gewelt,
| |
| |
Zyn hier de wetten, en de regten, toe gestelt;
En wetgeleerden, die, ervaren in de wetten
Zyn, en hun weetenschap, ten dienst van zulke, zetten,
Die niet bequaam zyn om hun zaak den Regtren voor
Te stellen, dat ze, na verêys des zaaks, hen 't oor
Kan aandoen: deze, die zyn werk bestaat in praten,
Zyns Regts-geleerden, met de naam van Advocaten
Bekent: zy doen hun vlyt; met studie, en practyk,
Om die zy dienen, schoon die had dan ongelyk,
Zyn zaaken, voor het oor des Raats, te defenderen;
Zo, dat hy, over zyn party mag triumpheren,
Indien de Regteren zig de zaaken niet verstaan,
En raatsluy zyn, die slegts maar na de waarhyt raan:
Zodanig is 't gemeen gevoelen, van die Heeren,
Die meer om gelt, als om de waarhyt disputeren:
Maar, als de Regter zig de zaaken zelf verstaat,
Gelt list nog logen, van al zulk een Advocaat,
Die tot een boer zeit: spreek de waarhyt: Want bedriegen
Voegt my: zo liegen helpt, zal ik voor u wel liegen,
De Regtren, voor wien al die dingtael wort gehoort,
En opgedist, zyn niet van eene zelve zoort:
Want, onder die zyn ook geleerden, ongeleerden,
En, in de plaats van Regts-geleerden, Regt-verkeerden;
Ja ook quaat-aardigen, die, om een gaav, uit haat,
Of gonst, of om een soort van reeden van staat,
Het Regt, en Wetten, en wat daar van afhangt breeken,
En daar door een zeer schand- en schandelyk vonnis spreeken;
Het zy dan, tot verlies van 't leven, eer, of goet:
Een gierig Regter, op dat hy zig voordeel doet;
| |
| |
Een gonstige, tot een genegen vrientschaps-teeken;
Een haastige, om zig aan die, wien hy haat, te wreeken;
Dus denkt men op de spreuk, daar steekt in 's Regters gonst,
Meer voordeel, als in al de boeken van de konst,
Dus kan de President, wanneer hy andre stemmen
Te baat heeft, gonst, en haat, en gierighyt, doen klemmen:
Want zekerlyk, de naam, en stem, van President,
Wort zomtyd in een raat van Souveryn erkent;
Zo dat by zulken, wie de Preses maar te vrint heeft,
Zyn zaak zy regt of niet, het alles voor de wint heeft:
En dies, gy boeren als gy plyten moet, zo swygt;
En maak dat gy de gonst des Presidents verkrygt.
Maar gy, ô Preses! die u vrint, of u, ten voordeel,
Een vonnis geeft, en, voor Gods Regterstoel, ten oordeel
Verwagt wort, maak u daar die Preses ook te vrint,
By wien men loon voor Regt, en straf voor onregt, vint!
Zo zulk een Regter, voor en eer hy vonnis velde,
Zig, in gedagten, voor Gods Vierschaar, zelve, stelde,
Misschien of dan wel zyn sententie, om 't genot,
Uit gonst, of haat, niet wierd gevelt, uit vrees voor Godt
En 't voegt hem, daar hy in de Vierschaar zit, te denken,
Dat daar de doot misschien al komt, om hem te wenken,
En hem te vorderen tot medegang, wiens doel
Is, hem te voeren voor des hoogstens Regterstoel,
Om zelf een vonnis, na verëis des zaaks, te erlangen
Zo als hy 't andren, in de Baly deed ontfangen:
| |
| |
Want, wyl niets zekerder is, als de onzekerhyt
Des levens, stelt men zig met nut de doodt altyt
Voor oogen. En het voegt een Regter, die Gods weezen
Vertoont, te wyzen, zo dat hy niet heeft te vrezen,
Dat eenig voonis, door hem zelf alhier gevelt,
Hem in de vloek en haat van God en menschen stelt.
Wie Gods Persoon verbeelt, voegt, regt en meededogen
Te plegen, na des regts en zyns persoons vermogen:
Want, als de doodt komt, strekt berouw ten spot en walg
En stuit geen straf. Zo ziet men, dat een dief de galg
Ten straf geniet, en dat berouw hem niet kon vryen
Van beul en strop, ten loon voor al zyn dieveryen.
Wanneer de doodt komt, om den Regter voor den troon
Van God te voeren, komt de tyt van straf en loon:
Dat is een staale Wet, daar vast op is te bouwen.
Het quaat wort niet herstelt door 't al te spaa berouwen.
Wanneer Sysamnes, aan de geltzugt vast verknogt,
Zo verr' gebragt was, dat hy 't regt voor gelt verkogt,
En liet met gelt zig, voor een onregt vonnis, lonen,
Kon hem 't berouw, wanneer de doodt quam, niet verschonen,
Dat hem Cambyses niet de huit zo levende af
Deed villen; en die, tot gedagte van die straf,
De regterstoel met de afgevilde huit bekleede
Wanneer hy 't ampt aan des gevildens zoon besteede.
't Is wel gebeurt, wanneer een Regter vonnis sloot
Des doots, dat hy zelf eerst een proy wiert voor de doot
Albertus, Cancellier van 't Koninkryk Bohemen,
Baron van Kolowrat, had Raads-besluit doen nemen;
| |
| |
De Calixtinen, door het gantsche Koninkryk
Door vuur en vlam tot as te branden, tot een blyk
Van zyn gezag; en had ook 's Konings stem verworven:
Maar is nog zelf eerst aan het blaasjes-vuur gestorven
Dat aan zyn voet quam; een ligtheelbaar ongemak:
De vicepresident zyn 's bloetraats Jan Bosak,
(De Bisschop van Wardyn) die eerst zyn loon ontfangen
Moest, viel ten wagen uit, bleef aan zyn balzak hangen,
En sturf elendig aan dat pynlyk accident:
Dus raakten ze allebeid elendig aan hun ent,
Al eer men 't vonnis, dat ze uit pure booshyt velden,
Aan die onschuldigen ter executie stelden.
Ook zyn de Regters wel voor 't oordeel Gods gedaagt,
Door hun gedoemden, en hun booshyt daar beklaagt.
Wanneer men zig des magts der Tempelieren belgde,
Zo, dat men ze altemaal op eenen dag verdelgde,
Sprak een der zelver, dat een Napolitaan
Was, en tot Bordeaux, ten proy der vlammen, aan
Een paal gebonden was, in 't byzyn van den Koning
Philip, en Paus Clement: op Aarde is geen verschooning
Nog hoger Regts-beroep, gelyk ik weet voor my
Die tot myn onschult, en geheel onnosel, ly:
Dog hoort ô gruuwlyk booswigt Clemens, Paus van Romen!
En onbarmhartig Vorst Philip! ik zal nu komen
| |
| |
Voor d'Opper-vierschaar, daar ik u, om myn beklag
Te doen aanhoren, daage, een jaar na dezen dag!
Daar zal u Mogenthyt, nog trots, u niet bevryen
Voor straf, om u vloekwaarde en wreede tyrannyen:
Ik daage u op dien dag aldaar, op dat gy dan
U vonnis hoort, dat u hier niemand geven kan.
Op dien gestelden dag sturf Clemens, 't Hooft van allen:
En Philip is, op dien dag, van 't paart af, doot gevallen,
In 't hevigst van zyn jagt. Zy hadden, onbedagt,
Als hen dien Ridder daagde, hem spotlyk uitgelagt.
Indien een Regter wil een onregt vonnis spreken,
Dat's in zyn magt: Maar 't is in Gods magt zulks te wreken.
Vermits den Regter, in zyn stoel, Gods Beeld vertoont,
Is 't billik dat hy denke op God, die straft, en loont,
Barmhartig is, en dog een zeer regtvaardig Regter,
Op dat hy ook zo zy. Dat voegt. Maar wil hy egter
Zig hier vertonen, als hy is, een Aartsche Godt,
En dryven, met het geen regtvaardig is, de spot,
Door onbarmhartig en onbillik vonnis geven,
Zo zal hy als geen God, maar, als een Duivel leeven:
En God, wiens plaats hy, in zyn Regterstoel, bekleet,
Zal hier, of namaals, al het dus gedaane leet
Afgryslyk wreeken. Die Gods plaats op Aard bekleden,
Betaamt het, dat zy doen en leven, na de reden.
Een Regter, die niet wyst na regt, en billikhyt,
| |
| |
En na barmhartighyt, dit schent Gods Majestyt.
O gy barmhertig en regtvaardig Regter! Heere
Van alle Regteren! geev ons, u naam ter eere,
Door alle plaatsen van ons vrye Staats gebiet,
Volmaakte Regt'ren, daar men uwe glants uit ziet!
|
|