se reden heeft men ook niet aangeteekent de namen van sulken als wy die woorden van gehoort hebben, ’t welk een laster soude zijn.
Een Godversaaker, schelm, en dief, en eernaam-rover,
En een ondankbaare, heb ik mond nog pen voor over;
’t Zijn vijf ontaarden; ’k achtse stem nog letter waart.
Wie, by die vijf, de drie navolgende vergaart,
Een waanwijse, een die meer geluyt gebruykt, als reeden,
En een die ’t all’ gelooft; is die dan wel te vreeden
Met sulk een huysgesin, so zijn daar negen by
Malkander, daar ik in mijn huys geen een van ly.
Om de waerheydt niet te verswijgen, ’k heb het meest opgestelt, om de snaaken tijdverdrijf te geven, en tot vermaek te dienen, wijl ik daar selfs somtijts vermaak in vinde. Gebruykt het waar toe ’t u lust: en kunt gy, tot een eerlyk vermaak; soo sal ik blijven uwen toegeneygden
S. van Rusting,
Medecinae Doct.