maar mensen, hem wel alleen willen hebben, maar ze schikken zich erin, als het moet, dat ze voorlopig nog niet te willen hébben. Al zijn ze nog zo verliefd, ze horen te wachten. Tot hij weer een afspraak maakt, bij welke gelegenheid zij meteen en passant eens kan informeren wie die vrouw in die leren jas was waarmee hij de vorige week in de Leidsestraat gezien werd. ‘O, dat was Lisa, je weet wel, die oude vriendin van me. Ze heeft het af en toe moeilijk en dan wil ze daar met mij over praten.’ Wat zou zij daar tegenin mogen brengen? En als zij hem vraagt of hij van de week nog zin heeft om naar de film te gaan en hij op verwijtende toon zegt: dat weet je toch wel, dat het geen kwesie van zin hebben is, ik heb nog werk te doen ook - dan legt ze zich daarbij neer. Want het werk van een man en zijn vrijheid, die moeten we, dat weten we, respecteren.
Probeer u echter de omgekeerde situatie voor te stellen. Karel is verliefd op Mies en zij ook wel op hem, al kwam het haar wat onverwacht op het dak vallen. Hij belt haar op: zullen we vanavond in de stad eten? Zij: maar schat, ik zei toch dat ik vanavond niet kon? Ik moet een brief schrijven aan mijn zusje, die is jarig over twee dagen, en ik wou eindelijk het huis eens goed opruimen, daar ben ik zolang niet aan toegekomen. Hij: maar dat kun je morgen toch ook doen, de post doet er maar één dag over hoor. Zij: nee, ik kan morgen niet, dan zou ik Leo op bezoek krijgen, dat is al een oude afspraak. Ik vertelde je dat toch gisteren? Hij: kun je die zeurpiet niet afzeggen? Ik begrijp niet dat je hem nog steeds maar laat komen. Wat je in die jongen ziet... Zij: maar ik ken hem al sinds tien jaar minstens en ik heb nu al zolang geen tijd voor hem gehad. Hij is net terug van vakantie en hij schijnt het niet zo prettig gehad te hebben, moet ik dan nu doen alsof ik hem niet meer wil kennen? Hij: maar je hoeft hem toch niet juist 's avonds te vragen, die jongen denkt dat je daar iets mee be-