werden, een jachtig komen en gaan van mensen die gauw even zaken afdeden. Trouwen was heel wat anders. Dat gebeurde met zorg en aandacht, in de aanwezigheid van vrienden en familie. Scheiden, toch ook een sociale gebeurtenis, een mijlpaal in het leven, werd afgeraffeld in een hoekje van de maatschappij, weggegooid als oude schoenen.
Haar bed was nog niet opgemaakt, de krant van gisteravond lag nog op de grond, de kachel was uit. Margreet ruimde op en luisterde intussen, maar toen de telefoon ging was het iemand die een marktonderzoek voor de Encyclopedia Brittanica deed. Later, bij de kachel gezeten, dacht Margreet: er hadden bloemen moeten zijn, zoals je krijgt als je een baby gehad hebt. En toen herinnerde ze zich het weer. Jaren geleden was ze op kraamvisite gekomen, verdwaald geraakt in een buitenlands ziekenhuis. Aan het eind van een gang, waarin ze niemand was tegengekomen, had ze ten slotte maar een deur opengemaakt. Een grote zaal vol daglicht. In een hoek stonden drie mannen om een tafel gebogen. Ze hadden witte lapjes voor hun mond en waren gekleed in gore beige overalls. Op de tafel lag een man met de zwarte boog van zijn borstkas naar haar toe, als op het schilderij van Rembrandt. In een andere hoek was iemand op een ladder bezig met een of andere reparatie. Er brandden geen lampen, er waren geen verpleegsters, geen zilveren instrumenten op smetteloos witte bladen, geen drama.
In paniek was ze de gang uitgehold. In de hall had ze aan een man in witte jas gevraagd wat er aan de hand was, wat ze daar deden in de zaal aan het eind van de gang. ‘O dat,’ had de arts gezegd, ‘dat was een lijkschouw. Er heeft hier gisteren iemand een arbeidsongeval gehad. De politie heeft naar een p.m. gevraagd.’ De dode man was een neger, zijn vlees de kleur van oude schoenen.