De liefde in de letteren
Ik heb in de laatste maanden opnieuw een paar romans gelezen die mij toen ik ze jaren geleden voor het eerst las erg aangegrepen: Night and Day van Virginia Woolf, Howards End van E.M. Forster en Wuthering Heights van Emily Brontë. Alle drie hebben voor mij maar weinig van hun geldigheid verloren, al zijn hun beperkingen mij nu wel wat duidelijker dan toen.
Omgekeerd wierp het lezen van deze boeken ook licht op de beperkingen van onze meest typische eigentijdse literatuur. Een van de opvallendste maar ook meest bekende verschillen tussen de boeken van vroeger en die van nu zit in de karakterbeschrijving waarvan men in het kort kan zeggen dat die vroeger van buiten af en nu wat meer van binnen uit gebeurt. Beide benaderingswijzen hebben hun eigen beperkingen die zich, alweer zeer in het kort, laten samenvatten door de opmerking dat men zichzelf nooit van buitenaf ziet, andere mensen echter uitsluitend.
Wat mij echter meer in het bijzonder opviel was het verschil in de impliciete aannemingen van wat liefde is. Meer dan nu, geloof ik, bestond er vroeger de overtuiging dat liefde, de echte, de ‘true love’ maar éénmaal in het leven komt en als die kans gemist wordt, nooit meer. Vergelijk met bovengenoemde schrijvers nu eens zulke moderne als Mary McCarthy en Norman Mailer, met name hun autobiografische boeken als The Company She Keeps en Advertisement for Myself. Voor hun hoofdpersonen bestaat het liefdeleven uit een opeenvolging van affaires en verhoudingen. Weliswaar lopen die altijd weer mis of althans af, maar dat komt omdat men zelf nog te onervaren was of te neurotisch, of omdat de ene partner niet voldeed, de tweede wegliep, de derde afsleet, - een onherroeplijk verlies is dat nooit. De kwaliteit van de liefde heeft te maken