De tweede
Toen Jan voor de tweede keer trouwde, schudden zijn vrienden het hoofd over zijn keus. ‘Die Jo lijkt precies op Toos,’ zeiden ze onder elkaar, het is onbegrijpelijk waarom hij het doet. Toen een van hen echter op een keer tegen Jan zei: ‘zeg, vind je niet dat Jo iets van Toos heeft?’ barstte Jan in lachen uit. ‘Hoe kom je daar nu bij?’ vroeg hij, ‘ze zijn gewoon elkaars tegengestelden! Wat mij in Jo zo aantrekt is dat ze zo avontuurlijk is en onbekommerd. Ik heb nog nooit iemand gezien die zo weinig om bezit geeft als zij. Als iemand iets van haar mooi vindt, geeft ze het meteen weg. Ook geld kan haar niets schelen, ze geeft het uit als ze het heeft en ze maakt zich geen zorgen als het er niet is. En ze is zo vitaal - ze staat nergens voor. Toos is heel anders, dat weet je wel. Het is misschien haar schuld niet, maar ik voelde mij bij haar in een dwangbuis van orde en zorglijkheid. Misschien dat ze uiterlijk wat op elkaar lijken, maar hun grootste verschil is toch wel dat Toos mij het leven onmogelijk maakte door haar redeloze jaloezie, terwijl Jo niet weet wat het woord betekent.’
De vrienden onthielden zich van commentaar. Partijkiezen was ook daarom niet nodig, omdat Toos zich over haar lot niet beklaagde. Ze maakte de indruk alsof ze zich, na een poosje wennen, in haar nieuwe vrijgezellenbestaan geschikt had.
Regelmatig kwamen de vrienden bij Jan en Jo op bezoek. Hun huis was anders ingericht dan Jans eerste, maar in vele opzichten herinnerde het hun aan de eerste huwelijksjaren van hun vriend. Het was er een vrolijke bende. ‘Lieve Jo, kun je die stapel onderbroeken, of wat het is, misschien van tafel halen als we bezoek hebben,’ vroeg Jan dan op verliefde toon en Jo lachte en zette de stapel op de radio. Hij houdt zich goed, gaven de vrienden toe. Maar allengs begon Jan, eerst