Vliegen
Van zo'n dorp af gezien wordt de wereld er niet begrijpelijker op. Het ligt tegen de duinrand van Noord-Holland, door een ingewikkeld web van verboden en vergunningen klein genoeg gehouden om onder bomen schuil te blijven gaan. Het kerkje stamt uit de vroegste middeleeuwen, Vikingen gingen hier al te keer onder de nonnen, maar daar spreekt men niet over, men heeft televisie en griezelt over Congolezen. Ik niet, ik woon tussen struiken en populieren in een huisje met zo'n dunne huid dat zelfs het gescharrel van vogelpoten op het dak tot mij doordringt.
Af en toe arriveert tussen de melkflessen en het mandje voor de eieren een blauwe enveloppe, gevuld met blauwe luchtpostpapieren velletjes, gevuld met blauwe balgepunte letters. De papiertjes plakken een beetje aan elkaar, van het zweet van de afzender misschien, of van de vochtigheid in het oerwoud, want de regentijd houdt lang aan dit jaar, ook in Nieuw-Guinea. ‘Alles wat ik hier op de grond leg, een hemd, een schoen, mijn tasje met je brieven, is de volgende dag al wit-en-groen van de schimmel. En wij moeten alles wel op de grond leggen, we hebben geen kasten. Wel kunnen we lijnen tussen de muren spannen om de kleren overheen te hangen maar hoe moet dat dan met schoenen?’
Tien dagen geleden vertrok die vraag, per vliegtuig. Misschien was dat zo'n kleine gele Kroonduif waarin de piloot in een glazen stolp grapjes maakt over de zender met de jongens op het vliegveld in Biak, of anders een militaire in groen-met-bruine kuasi-schimmel en alleen de vleugeltop in rood-wit-blauw, of een leeuw van oranje? In elk geval de vraag steeg op uit een ribbel in de kuif van de Vogelkop. Een dag later, misschien na een noodlanding tussen verbaasde maar loyale