Pleinlectuur
Op de hoek stond Evert. ‘Hai.’ ‘Hai. Weet jij waar de anderen zijn?’ ‘In de Happy natuurlijk.’ We liepen samen op en inderdaad toen we binnenkwamen, zaten ze er allemaal. Klundert, Boi, Rienkie en een Amerikaan. Die had weed. We inhaleerden, gaven de peuken door. Boi haalde een vers uit zijn zak en begon het voor te lezen, maar niemand luisterde. ‘Heb jij nog te roken,’ vroeg Marja. Ik keek haar aan, schudde van nee. Ze kwam naast mij zitten. Haar hand gleed tastend over mijn kleren. De bekende weg. ‘Ik breng je naar huis,’ bood ik aan. Ze ging achterop de scooter zitten en hield zich aan mijn schouders vast. Moeilijk rijden. Op haar zolder rook het naar bloemkool. Ik zette het gas af, deed het licht uit. Haar bustehouder zat op een rare manier vast. Zeker een nieuw model. Ik stierf in haar. En nog eens. En nog eens. Toen we gedaan hadden, keek ze me aan met een glimlach. We sterven allemaal, dacht ik. Het was nog vroeg toen ik weer op straat stond. Waar zouden ze nou allemaal zijn? Niet in de Happy, die gaat om een uur dicht. In de Rarekiek. Daar sluiten ze om twee uur en het was half drie. Bij Ankie, natuurlijk. En zo was het. Boi was bezig een vers voor te lezen, maar niemand luisterde, want ze wilden natuurlijk allemaal weten waar ik vandaan kwam. Ik zei niets, wilde het pas morgen vertellen. Alleen Soes deed of ze me niet zag. Ik pakte haar beet, probeerde een tongzoen. Maar ze hield haar tanden dicht. Dan niet. Het werd trouwens tijd om naar de Driehoek te gaan. We stapten op. Rienkie bleef achter met Ankie, die naar bed wou. ‘Als ze vragen waar ik was, zeg je maar bij Marja,’ mompelde hij in de gang. ‘Dat kan niet, daar was ik,’ zei ik. ‘O,’ zei hij.
In de Driehoek zaten Joekie en Kazemier en Miles. In de Happy had ik ze niet gezien. Ze hebben zeker iets nieuws, dacht ik,