Beer
Een bericht uit de krant:
‘Praag, (a.f.p.) Een alleen wonende boer in het Tatragebergte, aan de Pools-Tsjechische grens, heeft verscheidene maanden lang een beer te gast gehad. Hij trof de beer op zekere dag in zijn bed aan. Alle pogingen om hem te verwijderen faalden. De volgende morgen vertrok de beer, goed uitgeslapen, op zoek naar voedsel, om dezelfde avond terug te keren en zich weer op het bed van de boer uit te strekken. Dit hield hij enige maanden vol, maar sinds enige weken is de beer zoek. De bergbewoner vreest dat hij door een stroper is gedood.’
Een beer dus, in bed nog wel. Niet een rat op tafel, een spin in de badkuip, maar een beer, een groot, harig monster met stro en modder en luizen in zijn vacht, in je eigen, lekkere bed. En alle pogingen om hem te verwijderen falen, de beer slaapt gewoon door, wordt pas wakker bij het ochtendgloren, trapt de deur open en verdwijnt. De dekens luchten, het slot repareren, de boel lekker door laten waaien en voor je het weet is het avond. En ligt de beer alwéér in je bed, en geeft geen kik als je hem met zoete broodjes eruit wilt lokken. Zo gaat het enige maanden door tot de beer ineens wegblijft, alsof hij niet meer om zijn bed geeft, alsof een stroper, misschien, hem gedood had.
‘Wat is nu eigenlijk neurasthenie,’ vroeg ik laatst aan iemand. ‘Dat is als je niet tegen openstaande deuren kunt, of fluisteren in een bibliotheek, of de drup van een lekkende kraan’ was het antwoord. ‘Zoals ik dus,’ zei ik, ‘en ik,’ zei hij. En u? Kunt u tegen de druppel aan de neus van uw chef, tegen een poes die op de mat plast, een muis die over de zolder trippelt, de wind die de balkondeur ratelt, de schoonmoeder die logeren komt? Denkt niet dat het vanzelfspreekt om de poes te castre-