Fairyland
Het was Sinterklaastijd, regen, kou en laat in de avond, we wilden er dus graag in. Maar de portier van de club had bezwaren. ‘Nee Joes, je weet wel dat we dat liever niet hebben,’ zei hij met een misprijzende blik op mij. ‘Ik weet niet of je vriendin lesbisch is, maar je hebt vrouwen die hier komen en heel opdringerig met een jongen dansen en dat vinden wij geen prettig gezicht.’
Joes keek grijnzend naar mij en ik begon te giechelen. Misschien had ik nu iets ferms moeten zeggen, maar een intens besef van de onbegrensdheid van Gods wonderen maakte dat ik voor het moment alleen welbehagen uit kon stralen. ‘Ik zal mijn best doen mij te beheersen,’ beloofde ik ten slotte, en vermurwd, wie weet door de geest van het seizoen, liet de man ons binnen.
‘Ik ken die man,’ zei ik tegen Joes, ‘hij hoort tot de bewústen, zoals die negers die je op het eerste gezicht vertellen dat witte mensen vies ruiken, en hij is even makkelijk bereid om zich te verzoenen. Maar zou ik je nu met geen vinger aan mogen raken?’ ‘Alles mag,’ zei Joes, ‘dat wil ik je nu juist laten zien.’ Er was een dansvloer, en tafeltjes met stoelen, en lange banken en een bar. Achter de vleugel waarop een lamp van een zonderlinge langgerekte vorm stond, zat een jonge man een andere, die het lied Romeo zong, te begeleiden. Het publiek bestond bijna uitsluitend uit mannen, velen van een opvallende welgeschapenheid, zag ik tot mijn verdriet. Ze stonden te drinken of zaten, soms met een arm om een bevriende nek, te kijken en te kletsen. Velen dansten. ‘Schokt je dat? Vind je het een stuitend gezicht?’ vroeg Joes. Dat vond ik niet. Integendeel, het zag er zo natuurlijk uit als volksdansen of kinderspelen. Deze jongens dansten zoals je dat bij ons maar zelden kunt