door een verrukkelijke en gedeelde vorm van eigenliefde, en hoewel veel geliefden in een vlaag van bescheidenheid zich afvragen hoe het toch in hemelsnaam mogelijk is dat zo'n bijzonder wezen van zo iets povers als hun zelf kan houden, het inzicht dat dat zo is heeft maar zelden iemand ertoe gebracht om aan de waarde van de ander te gaan twijfelen. Die eigenliefde moet overigens niet betreurd worden. Om je naaste lief te hebben als jezelf is het nodig dat je eerst van jezelf houdt. De mensen die werkelijk van anderen kunnen houden, voelen zich dan ook meestal blij in de eigen huid. De minnaars die blijven verzuchten: jij bent te goed voor mij, ik ben jou niet waard, moeten ernstig gewantrouwd worden: óf ze menen het en kunnen daarom niet van je houden, òf ze menen het niet en dan zeggen ze het bij wijze van tactvolle waarschuwing voor hun spoedige desertie.
Na een tijdje echter wordt het duidelijk dat de geliefde niet volledig, niet altijd, overeenstemt met hoe je je hem wenste - of nog niet. De klad is er dan al in gekomen, hoewel niemand dat zichzelf bekent, en het tweede stadium is begonnen. Je zou hem, en tot je onthutsing zou hij jou ook, een klein beetje willen veranderen. Die feestjes, bijvoorbeeld, - je hebt hem zelf op één daarvan ontmoet - je zou willen dat hij die troep fuivende vrienden opgaf en wat serieus zou gaan werken. (Zijn wens om dat te gaan doen heb je in het begin geïnterpreteerd als zijn echte aard, nu wordt het duidelijker dat hij twee echte aarden heeft.) Zijn woordkeus, het is een kleinigheid natuurlijk, maar moest je het hem maar niet eens zeggen dat je ‘geholpen’ (door een winkeljuffrouw), gebakjes (i.p.v. taartjes), kus (voor zoen) genant vindt? Wekenlang heeft hij bewonderend naar je verhalen geluisterd, nu zegt hij ineens: je praat zo veel. Maar veranderen is een hachelijke zaak, ten eerste valt er aan iemand na, pak weg, zijn twintigste, niet meer veel te veranderen, ten tweede, als het je