gooien, dat misstaat een man niet, maar dat alles weer opruimen en afwassen moet aan vrouwen overgelaten, dat is geen mannenwerk. Het is niet dat mannen het vervelend vinden om die werkjes op te knappen, wat ik vreemd vind, maar dat ze het onmannelijk vinden.
Ik zie niet in waarom het zo mannelijk in een man is, wanneer hij er niet voor kan zorgen dat de chaos, de slijtage en de vervuiling die menselijke wezens nu eenmaal met elke stap die ze doen in de hand werken, tegengegaan worden. Ik zie wel dat dit niet het hoogste werk op aarde is: een boek schrijven of een kast timmeren geeft meer voldoening, iets nieuws scheppen is bevredigender dan onderhouden wat er al is. Maar je zelf en de voorwerpen om je heen niet in orde kunnen houden, is wat kinderen hulpeloos en mannen kinderachtig houdt en reden tot trots zie ik er niet in. Een zeeman en een soldaat, de twee mannelijke beroepen bij uitstek, zijn de halve dag bezig met het werk waar de kantoorklerk, de academicus en de sigarenboer zich zelf te mannelijk voor vinden.
Is het uit rancune tegen de vanzelfsprekendheid waarmee het werk waar eens personeel of slaven voor gebruikt werden als vrouwelijk gezien wordt, dat ik deze visie op het kleine vuile werk als onmannelijk, zo fantastisch kinderachtig vind? Ook Simone de Beauvoir beschouwt in Le deuxième sexe het huishoudelijk werk als het vernederendste ter wereld, omdat het uitsluitend op de strijd tegen het kwaad en niet op de verovering van het goede gericht is. Koken, wassen, stofzuigen zijn geen bezigheden die permanente goederen creëren, ze moeten daarom steeds herhaald, ze bereiken nooit een eindpunt.
Zij heeft gelijk maar ook in haar instelling tegenover het huishoudelijke werk zit, vind ik, iets kinderachtigs. Want wat is werk anders dan een constante inspanning om te zorgen dat het leven door blijft draaien? Produktie, zegt men, van iets duurzaams. Maar het permanentste wat de meeste mannen