Voorwoord
‘Wat zie jij er grappig uit, je lijkt Juliana wel’ heb ik waarachtig tegen haar gezegd en dat terwijl ze nog wel net ziek is geweest, wat een idiote, stomme opmerking, sloeg nergens op ook. Altijd zeg ik stomme dingen, en dan maar lachen en gauw een idioot verhaal veel te lang vertellen in de hoop dat het weer iets goed zal maken, maar intussen is de as van mijn sigaret per ongeluk op de chocolaatjes gevallen en ik mag nog blij zijn als ik tas, muts of handschoenen niet vergeet bij het weggaan zodat ik niet binnen de minuut opnieuw moet bellen en de mensen naar de deur dwingen en laten wachten tot ik eindelijk weg ben en blijf, ditmaal. Hoe het achteraf weer goed te maken? Opbellen, bloemetje sturen, opnieuw op bezoek? Ik moet er niet aan denken. Al mijn rechtzetten heeft alles altijd nog krommer gebogen, beter doen alsof er niets gebeurd is, dan vergeten ze het misschien.
Trouwens, de kans bestaat steeds dat de volgende keer alles in eens goed zal maken. Elke Tamar-kolom in Vrij Nederland bleef nog juist dragelijk door zijn wekelijksheid. Het net weer verkeerde van deze week, uitblusbaar door de komende, en zo maar voort, als die poedel op jacht naar de vlieg boven zijn kop. Hier hebt u vijftig van de achtervolgde vliegen, - de daas met de gouden oogjes is er niet bij, helaas.
Ik schrijf u dit namens Tamar, een wezen dat mij verwant is als gisteren aan vandaag, - ik pluk haar vruchten, maar de verantwoordelijkheid, die probeer ik haar te laten.