Komen en gaan
Het begon met het herhaald bezoek van een merel. Hij kwam op het onder mijn raam gelegen platje af en toe voorzichtig, via tussenlandingen op schoorsteen en goot, gehupt om zich de voeten te wassen in de volgelopen bloemenbak en bij die gelegenheid wilde hij ook wel eens een slokje van hetzelfde water gebruiken. Ik beschouwde hem als een welkome gast, en om hem het bezoek nog verder te veraangenamen opende ik het raam en wierp in dobbelstenen gesneden brood in zijn richting. Waarop hij natuurlijk prompt verdween.
Wel onderbrak na korte tijd één van de grote meeuwen, die permanent daarboven neercirkelen en ons in de gaten houden, zijn rondvlucht, en streek na enig hangen in de lucht tussen de dobbelstenen neer, om die onmiddellijk met de vaart van iemand die zijn trein niet wil missen, in grote hoeveelheden naar binnen te proppen. Wat hem verdreef voor alles op was, weet ik niet, bij vogels blijft dat gissen, maar hup, weg was hij.
Daarop kwam een overvoede duif, meer dan goed voor haar zijn kon aan zwaartekracht onderhevig, op het plat geploft. Met haar keurende, scheef gedraaide kop, haar eenvoudige witte collier, en haar neerbuigend traag gepik deed zij denken aan die mevrouw die alles al heeft, maar voor haar verjaardag iets uitzoeken mag. Het was te merken dat zij alleen voor de aardigheid hier en daar een kleinigheidje gebruikte, maar dat zij er persoonlijk niet veel genoegen aan beleefde. Vooral niet toen drie luidruchtige, onbeschaafde meeuwen zonder kloppen binnenvielen en in een halve minuut de resten van de maaltijd opgesoupeerd hadden. Zij hadden zich niet eens de moeite getroost de duif een opdonder te geven.
Alles zou dus weer bij het oude geweest zijn, ware het niet dat een in een hoek getrapte kruimel die aan de aandacht van de zware jongens ontsnapt was, nu de blik van een mus ving. Die zette zich ijverig aan de maaltijd, prikte goed gehumeurd het snaveltje in de versmade dobbelsteen en spetterde, tegelijk bescheiden en oneerbiedig, met vonkjes brood in het rond. Deze mus nu deed mij aan Spinoza denken, over wie ik net een boekje gelezen had.
Door dit alles aangemoedigd, besloot ik van mijn plat een uit-