aan het woord komen. In plaats daarvan kwam Rob de Vries één van zijn verzen declameren. Ik houd in het algemeen niet van declamatie, maar waar het het prachtige gedicht ‘Vrede’ betrof, dat door Vroman zelf op onnavolgbare wijze voorgelezen wordt op een door Querido uitgegeven grammofoonplaatje, was ik er wel zeer in het bijzonder tegen. Vroman kraakt en knarst zijn woorden, Rob de Vries bolde en rolde ze. Hij was aan het derde couplet toe en sprak:
Als ik voort moet leven zonder
Vrede, oh verdomme, vrede.
Gadverdamme, zei mijn buurman zachtjes, tekst en uitspraak van de grammofoonplaat citerend. En inderdaad, niet alleen die plaat, ook de gedrukte tekst vermeldt:
Vrede, godverdomme, vrede.
Ze bekronen de dichter, maar buigen zijn godverdomme om. Dit is zoals het moet, hoort en altijd geweest is. De overheid en haar stichtingen zijn één ding, de kunstenaar is een ander en de ‘geest van het verzet’ heeft zich slechts eventjes, in schijn voorgedaan als een trait d'union tussen de twee. ‘Elke dichter en elke kunstenaar is een antimaatschappelijk wezen, niet omdat hij dat wil, - hij kan niet anders.’ Dit is een uitspraak van Picasso, geciteerd in het boek dat Françoise Gilot over hem schreef. ‘Als de kunst ooit de sleutels tot de staat gegeven zouden worden, kan dat alleen omdat zij zo verwaterd is en zo impotent, dat niemand er zich meer ernstig tegen verzet.’ Dat is nog eens andere koek dan ‘brede verantwoordelijkheid’. Tegen de Duitsers hebben kunstenaars zich verzet of niet, zoals andere mensen dat gedaan hebben of niet, en om dezelfde redenen. Dat verzet is nu allang voorbij. De nagedachtenis ervan kan door de maatschappij geëerd worden. Maar een algemenere, actuelere ‘geest van verzet’, aangespoord door hogerhand, kan nooit door iets anders dan behoudzucht ingegeven zijn. Dat is geen verwijt, maar een feit.