Kort, naauwkeurig en echt-relaas van het gebeurde aan vier Russische zeelieden, welke by ongeluk geraakt zyn op het onbewoond eiland Oost-Spitzbergen,waarop zy zes jaaren en drie maanden op een wonderbaarlyke wyze hebben doorgebracht.
(1768)–P.L. le Roy– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Kort, naauwkeurig en echt Relaas van het gebeurde aan vier Russische zeelieden, Welke 6 jaaren en 3 maanden hebben doorgebragt op het onbewoond Eiland van Oost-Spitzbergen.De verre Reizen, en inzonderheid die ter Zee gedaan worden, zyn veeltyds de oorsprongk van een menigte Gebeurtenissen, welke ons zomtyds zo onwaarschynlyk voorkomen, dat wy, wanneer ze ons verhaald worden van de genen, die ze beleefd hebben, bevreesd zyn ons te zullen overgeeven aan eene ligtgeloovigheid, nadeelig voor ons Verstand, indien wy hen op hun woord geloofden. Nochtans is het menigmaal gebeurd, dat deze Auteurs, van logens verdacht, in 't | |
[pagina 2]
| |
vervolg ten eenemaal zyn gerechtvaardigd geworden, door andere onvoorziene gevallen, waar van het onnodig is hier voorbeelden by te brengen. De Gebeurtenissen, die ik voorneem zo kort en naauwkeurig als mooglyk zy te beschryven, konnen in zekeren opzichte onder het getal der genen gerekend worden, die, zo niet ongelooflyk, ten minste eenigermaate van het waarschynlyke ontbloot, en met voordacht versierd zyn met verscheiden byzonderheden, die ons als wonderen moeten toeschynen. Ook moet ik bekennen, dat, wanneer de Heer Vernezobre, Directeur van 't Comptoor van den Traan te Archangel, my voor de eerste maal daar bericht van gaf, ik niet wist, wat ik 'er van oordeelen of gelooven zou. Maar dewyl de Zeelieden, waar van hier gesproken wordt, in eenige opzichten afhangklyk waren van den Heer Graaf Peter Ivanowitz van Schuwalof, aan wien de Walvischvangst was toegestaan door de Keizerin Elizabeth; zo verzocht ik hem, dat hy geliefde te bevelen, dat men dezelven zou laaten overkomen, op dat ik hen naar genoegen ondervraagen mogt. Deze Heer hadt de goedheid van zulks te doen, | |
[pagina 3]
| |
als zelf nieuwsgierig zynde om ze te zien en te spreeken. Hier over dan geschreeven hebbende, zondt men twee van deze Lieden naar Petersburg, te weten de Stuurman, genaamd Alexey Himkof, oud 50 jaaren, en een Matroos, zyn Doopzoon, Ivan Himkof genaamd, oud 30 jaaren; en zy arriveerden in deze Stad in 't begin des jaars 1750, invoegen dat ik hen voor de eerste maal zag en sprak op den 8 January. Vermits zy verscheiden Rariteiten van hun maakzel hadden mede gebragt, om te vertoonen aan den Graaf van Schuwalof, en die ik in 't vervolg zal noemen, zo hadde ik gelegenheid hen te ondervraagen met alle mooglyke naauwkeurigheid, om van de Waarheid verzekerd te zyn, Ik vrees dan niet te verre te zullen gaan, wanneer ik zegge, dat, na alle voorzorgen daaromtrent gebruikt te hebben, aan het gene ik zal verhaalen niet getwyffeld kan worden. Een rede, die de zekerheid, welke men van de Waarheid dezer gevallen moet hebben, nog bevestigd, is, dat deze Zeelieden niet zo dra te Archangel gekomen waren, of de Heer Klingstedt, Opper-Auditeur van de Admiraliteit dezer Stad, liet ze voor zich verschynen, | |
[pagina 4]
| |
hen ondervraagende op alles wat hen gebeurd was, en schryvende hunne antwoorden op, met voorneemen om 'er een Relaas van in 't licht te geeven. Maar deze Heer eenigen tyd daar na te Petersburg komende, en myn Opstel gezien hebbende, zeide tot my, dat hy het myne Compleeter vindende dan 't gene hy geschreeven had, afstond van zyn voorneemen om het zyne uit te geeven, en had de beleefdheid van het my te vereeren, op dat ik 'er uittrekken konde, (gelyk ik gedaan hebbe,) eenige byzonderheden, die ik vergeeten had hen te vraagen, en die hy van hen vernomen hadt. Doch deze beide Relaazen verschillen, ten opzichte van de Artikelen die wy beide hen gevraagd hebben, in niets van elkanderen, het welk een ontegenzeggelyk bewys is, dat ze niet anders dan de zuivere Waarheid gezegd hebben, als hebbende dezelfde woorden gesproken op onderscheiden tyden en plaatzen. Doch het zal tyd worden dat ik overga tot myn Relaas. In den jaare 1743 was 'er een Inwooner van de Stad Mézen, gelegen in 't Jugorische, en uitmaakende een gedeelte van 't Gouvernement van Archangel; deze Inwooner, genaamd | |
[pagina 5]
| |
Jeremias Okladnikof, besloot een Schip uit te rusten, bemand met 14 Koppen, om het naar Groenland of Spitzbergen te zenden, het zy om Walvisschen, het zy om Walrussen of Zeekoeien, te vangen, welken de Russen Morgi noemen, en waar mede zy groote Commercie dryven. Dit Schip vaardig en toegerust zynde, stak in Zee, en had acht dagen lang een zeer gunstige Wind; maar op den 9den dag de Wind veranderd zynde, wierden zy, in de plaats van 't Westen van Spitzbergen te winnen, alwaar de Schepen der Hollanders en van andere Natiën jaarlyks komen ter Walvischvangst, gedreven ten Oosten van deze Eilanden, en arriveerden aan een derzelven, genaamd Oost-Spitzbergen, by de Russen bekend onder den naam van Maloy Broun, dat is te zeggen, de kleine Broun; wordende het eigentlyke Groenland of Spitzbergen by deze Natie genoemd Bolchoy Broun, of het groote Broun. Zynde dan tot op 3 Wursten , of ter distantie van een uur by de kleine Broun genaderd, zo raakte hun Schip eensklaps van rondsom met Ys bezet, het welk hen in het uiterste gevaar bragt. Zy raadpleegden dan onder elkander, en den Stuurman schoot te | |
[pagina 6]
| |
binnen, dat hy wel hadt hooren zeggen, dat zekere Inwooners van Mézen eertyds geresolveerd hebbende om op dit Eiland te overwinteren, met hun Schip allerhande Houtwerk en Planken, die reeds klaar gemaakt waren, derwaarts bragten, om 'er eene Hut of Kabanes van te bouwen, gelyk ze gedaan hadden eenige distantie van den Oever der Zee: Dit gezegde van den Stuurman deedt hen besluiten om 'er te overwinteren, onderstellende dat deze gemelde Hut nog in weezen was, gelyk zy hoopten; zeer wel begrypende, dat ze groot gevaar liepen van op de eene of andere wyze te vergaan, indien zy 't waagden van op Zee te blyven. Zy zonden dan 4 Persoonen uit hun midden, om te gaan zien of 'er de Hut nog stondt, en wat 'er verder voor onderstand voor hen te vinden was. Deze Persoonen waren Alexey Himkof, reeds genoemd, en drie Matroozen, genaamd Ivan Himkof, Steven Scharapof, en Faedor Weriguin. Vermits nu de zaak was, om naar een woest Eiland te gaan, zo hadden deze arme Menschen noodig zich te voorzien van Wapenen, en Levensmiddelen. Maar van den anderen kant moesten zy omstrent een uur verre over | |
[pagina 7]
| |
de Ysschotzen gaan, die los op het Water dreeven en door de Winden tegen en op elkanderen geperst wierden, het welk den weg zo gevaarlyk als moeilyk maakte, en by gevolg eischte de voorzichtigheid zich niet te zwaar te belaaden, uit vrees van 'er in te zakken en te vergaan. Dit in overweeging genomen zynde, namen onze Zendelingen mede een Snaphaan, een Hoorn met twaalf schoten Buskruid, zo veele Kogels, een Byl, een kleine Ketel, een Zak met 20 pond Meel, een Tondeldoos en Vuurslag, een Mes, een blaas met Rooktabak, en voor ieder een houten Pyp. Met deze weinige Wapenen en Provisiën gingen deze vier Ongelukkigen op weg en bereikten het gemelde Eiland. Na eenigen tyd over het Eiland gezworven te hebben, ontdekten zy wel haast de Hut die ze zochten. Zy stondt circa een quartier uurs van den Oever der Zee. Haare lengte was omtrent zes vadem, en haare breedte en hoogte ieder drie vadem. Zy had een kleine Voorhof van omtrent twee vadem breed, en bygevolg had ze twee deuren, als eene om den Voorhof af te sluiten en eene voor de Hut of | |
[pagina 8]
| |
het binnen Vertrek, welke zeer dienstig was om 'er de warmte in te houden, als 'er in gestookt wierd. Eindelyk was 'er binnen in dit Vertrek een Vuur-Oven of Kachel van gebakken Aarde, in Rusland gemaakt, dat is te zeggen, een soort van Oven, zonder Schoorsteen, dienende om 'er in te kooken en teffens om de Kamer te verwarmen, en waar op men kan gaan leggen, gelyk de Russische Boeren gemeenlyk doen als ze koud zyn. Ik hebbe gezegd, dat 'er geen Schoorsteen in dit Vertrek was, en dat moet niemand verwonderen. De Russische Boeren bouwen meerendeels hunne Woningen op die wyze. Om een uytgang te geeven aan den Rook, die wel haast de gansche Kamer vervuld, als 'er vuur in den Oven gedaan wordt, zet men de Deur open, en drie of vier Vensters of Openingen, die een voet in de lengte en een halve voet in de breedte hebben, en gemaakt zyn aan de zyden tusschen de balken of Standers die het Huis vast houden, en wel ter hoogte dat ze even boven 't hoofd van een zittend Mensch komen; en welke Venstertjes konnen gesloten worden wanneer men wil, door middel van een Plank die tusschen twee Balken insluit en | |
[pagina 9]
| |
open en toe geschoven kan worden. Wanneer men dan Vuur in de Kachel doet, ryst de rook om hoog, maar daalt nooit weder lager neder dan tot aan die openingen, zo dat men blyven en zitten kan in 't Vertrek, zonder door den rook geincommodeerd te worden, die, naar dat de Wind is, of door de Deur, of door die Venstertjes uitvliegt. Dus kan men ook, zonder dat ik 'er my verder over uitbreide, gemaklyk begrypen, dat het bovenste gedeelte van zodanige Vertrekken, tot aan de Gaaten toe, zo zwart moet zyn als of alles van Ebbenhout gemaakt was; waar tegen het onder gedeelte beneden de gemelde Venstertjes schoon blyft en de natuurlyke koleur behoud van het Hout waar van 't Huis gemaakt is. Verheugd dat ze deze Hut of Kabanes gevonden hadden, bragten zy, niet tegenstaande dezelve, als voor lang gebouwd zynde, zeer geramponeerd, en door Weer en Wind, als een natuurlyk gevolg, zeer beschadigd was, den nacht daar in door zo goed als zy konden; en des anderen daags vroeg in den morgenstond keerden zy weder naar den Oever der Zee, om hunne Makkers deelgenoo- | |
[pagina 10]
| |
ten van hun geluk te maaken, en om de overige Levensmiddelen, Geweer, Buskruid, en in 't kort alles wat zy noodig oordeelden, uit het Schip te haalen, om den Winter op dit Eiland door te brengen. Het zal gemaklyker te begrypen, dan uit te drukken zyn, welke smart en hartszeer deze arme Ballingen gevoelden, en hoe verbaast en verwonderd zy stonden, wanneer ze, ter plaatse van hunne landing komende, niet anders voor zich zagen, dan een openbaare Zee, die geheel vry was van 't Ys, dat daar daags te vooren bedekt had; invoegen dat ze noch Schip noch Schipsgelyke meer zagen. Een hevige Storm, des nachts ontstaan, was oorzaak van dit ongeluk geweest. Het zy dat het Ys, waar in het Schip vast zat, gescheurd was, en het zelve door een geweldige persing vernield hadt; het zy dat de Ysschotzen hetzelve met zich in volle Zee gesleept hadden, gelyk dit meermaals gebeurt in deze Gewesten; het zy eindelyk dat dit Schip een ander ongeluk overgekomen was; hoe 't zy, het wierd niet meer gezien. En dewyl men 'er naderhand ook niets weder van vernomen heeft, is 't onbetwistbaar, dat het op deze of gene wyze | |
[pagina 11]
| |
vergaan moet wezen. Dit Toeval kon ligtelyk aan deze arme Zeelieden doen begrypen, dat 'er geen de minste hoop voor hen was om van dit Eiland af te komen; derhalve keerden zy, overstelpt van droefheid, weder te rug naar de Hut, die ze verlaaten hadden. Hunne eerste zorge bestond, gelyk men ligtelyk kan nagaan, in te denken op hun Voedzel en Logement. De twaalf Schoten Buskruid, die ze by zich hadden, verschaften hen in korten tyd 12 Rendieren, die 'er tot hun geluk by menigte op dit Eiland waren. Vermits het Rendier een Beest is, dat in Europa zo niet bekend is als in 't Noorden, gelyk in Lapland en in de nog Noordelyker Gewesten van Azie, zal ik my waarschynlyk niet te verre van myn Onderwerp verwyderen, door een korte beschryving van deze Dieren te geeven. Het Rendier dan is een Dier zeer gelyk aan een Hart of Eland. Het is gemeenlyk Aschgraauw van koleur, alhoewel 'er ook rosachtigen gevonden worden. Het is grooter en dikker dan een Hart, maar zyne Pooten zyn korter en dikker. Ten opzichte van zynen Hoorn, die enkel en witachtig is, en meer takken heeft dan die van | |
[pagina 12]
| |
een Hart, dezelve gelykt meer na dien van een Eland. Wanneer een Rendier loopt, maaken de gewrichten zyner Pooten een groot gedruis, het welk hem ook van een Hart doet onderscheiden. De Laplanders, Samojeeden en een gedeelte der Tongousen, genaamd Oléni Tongousi, van het Woord Olen, zynde de naam waar by het Rendier bekend is onder de Russen, en die aan dit Volk gegeeven wordt, om dat ze zich bedienen van Rendieren voor hunne Sleeden; Oléni Tongousi wil zo veel zeggen, als Tongousen met Rendieren: De Laplanders, de Samojeeden en een gedeelt der Tongousen, zegge ik, bedienen zich van Rendieren in de plaats van Paarden; dit Dier is zeer sterk en byzonder vlug. Vermits het boven dien niet anders tot Voedzel gebruikt dan 't Mos, welk overvloedig groeit in alle Noordsche Gewesten, zo vindt het ook overal zyn onderhoud; weetende de Sneeuw met de Pooten weg te krabben, zo dat de Meester geene kosten behoeft te doen om het te voeden. Alhoewel men beweert, dat een Rendier niet buiten het Land zyner geboorte kan leven; durve ik volstrekt zeggen, dat zulks bezyden de Waarheid is. Ik hebbe 'er in 't | |
[pagina 13]
| |
jaar 1731 wel een douzyn in Moskow gezien, behoorende aan den Heer Groot-Cancelier Graaf van Golofkin: zy graasden zeer gerust in eene Weide, langs den Oever der Jause, achter den Tuin van dien Heer, gelegen in 't Kwartier der Duitschers, genaamd Nemetskoy Slaboda. De Heer Graaf van Schuwalof liet 'er in 't jaar 1753 twee uit Archangel komen, te weeten een Mannetje en een Wyfje. Men voerde ze enkel met Mos. Het Wyfje wierd bevrucht, en groeide zeer wel, gelyk het dan ook nog in 't volgende jaar 1754 zeer welvaarende was. Dit zyn dingen die ik te Moskow voor myne oogen gezien hebbe. Doch hoe lang zy geleefd hebben, weet ik niet te zeggen, alzo ik in dit zelfde jaar van hier naar Petersburg ben vertrokken. Na deze uitweiding zal ik weder overgaan tot myn onderwerp. De schaade, welke de Kabanes, door onze Zeelieden zo gelukkig gevonden, geleden had, bestond voornamelyk daarin, dat de Planken, waar van ze opgebouwd was, op verscheiden plaatzen van elkanderen geweeken waren, alzo de Mos, waar mede de voegen toegebraauwd waren geweest, 'er uitge- | |
[pagina 14]
| |
vallen was, het welk een vryen doortocht aan den Wind verschafte. Doch het was hen niet bezwaarlyk, deze kwaal te geneezen. Zy hadden een Byl, en het Houtwerk was gezond: gelyk het dan niet onbekend is, dat alle Hout lange jaaren bestaan kan in de koude Gewesten, en niet zo veel aan de verrotting en de Wormen onderhevig is; derhalven konden zy deze Planken ligtelyk weder aan elkanderen dryven; en dewyl 'er overvloedig Mos op dit Eiland gevonden word, was 'er meer te krygen dan ze noodig hadden, om de reeten en scheuren toe te maaken, gelyk doorgaans aan Vaartuigen en Houten Gebouwen geschied. Dus waren deze Menschen in 't geheel niet verleegen met deze Hut, en wel zo veel te minder, gemerkt meest alle Russische Boeren Timmerlieden zyn, bouwende hunne eigen Wooningen, en zynde heel vaardig in 't behandelen van de Byl. De koude in deze gewesten onverdraaglyk zynde, en de Aarde geen Boomen, ja zelf geen de minste struiken voortbrengende, gelyk onze ballingen tot hun leedweezen bespeurd hadden, als hebbende kort na hunne aankomst het Eiland meerendeels doorgekruist, | |
[pagina 15]
| |
zo hadden zy geene andere gedachten, dan van Koude te zullen vergaan. Maar het geluk wilde dat de Wrakken van eenige Schepen, die vergaan waren, op de Kusten van het Eiland geworpen wierden, het welk hen hout genoeg verschafte, om den eersten Winter door te brengen. Die zelfde onderstand hadden zy meermaals in de volgende jaaren, en boven dien nog andere zonderlinge voordeelen, dewyl 'er gantsche Boomen, met Wortelen en al, door de Baaren der Zee op hunne Kusten gespoeld wierden, zonder dat ze konden begrypen in welk een Land die gegroeid waren. Dit is des te meer gelooflyk, als men de moeite neemt van daar over na te zien het gene verhaald word van verscheide Reizigers, die verplicht zyn geweest te overwinteren, het zy te Nova Zemla (en niet Zembla, gelyk wy zullen toonen), het zy op eenige andere plaatzen meer Noordelyk gelegen. Ik breek hier myn verhaal kortelyk af, om aan te merken, dat men niet Nova-Zembla, maar Novaïa of Nova Zemla moet zeggen, en dat het in 't goed Fransch Nouvelle-Zemle, en niet Zemble, moet uitgesproken worden. Want | |
[pagina 16]
| |
de Russen dit Eiland ontdekt hebbende, noemden het Novaïa of Nova-Zemla, dat zo veel betekend als nieuwe Aarde of een nieuw Land, en het is als nog by dien naam bekend in Rusland, daar het onder behoort. Niets was van meerder vrucht voor deze arme Lieden, in het eerste jaar hunner ballingschap, dan eene plank waarin een lange yzere Bout of Pin zat, benevens eenige Spykers, ter lengte van 5 a 6 duim, en dik na proportie, als mede nog eenige andere planken voorzien met oud Yzerwerk, als de rampzalige overblyfsels van Schepen, die zekerlyk in deze afgelegen Zeën vergaan waren. Deze onverwachte onderstand ontfingen zy juist in dien tyd, dat ze geen Buskruid meer hadden, en toen ook byna de Rendieren, die ze geschoten hadden, verteerd waren, en zy van honger scheenen te zullen moeten sterven. Een ander merkelyk geluk kwam 'er nog by het eerste, te weeten, dat ze aan den Oever der Zee eene Wortel van een Denneboom vonden, die krom was en byna de gedaante van een Boog had. De Nood is altoos de Moeder der Uitvinding geweest. Zy begreepen, dat ze met | |
[pagina 17]
| |
een Mes voorzien zynde, van deze Wortel gemaklyk een Boog konden maaken, gelyk zy ook terstond in 't werk stelden. Maar de zwaarigheid was, om een Koort of Pees te krygen, daar ze mede gespannen moest worden om de Pylen af te schieten. Hier over geraadpleegd hebbende, beslooten zy, om voor eerst een paar Yzers tot Lanciën of Pieken te maaken, om in staat te zyn van zich te verdedigen tegen de witte Beeren, die veel wreeder en woester dan de ordinaire Beeren zyn, en waar van ze daaglyks gevaar liepen van aangevallen te worden; zullende in 't vervolg Pylen te zien fabriceeren, en iets te zoeken om den Boog te konnen spannen. Zy hadden noodzakelyk een Hamer van doen, om het Yzer tot de Lanciën en Pylen te Smeeden; en zie hier, hoe dat ze 't aanleiden om zich dezen meester der Werktuigen te verschaffen. De Yzere Bout, waar van ik gesprooken hebbe, die ze in de plank hadden gevonden, was voorzien met een grooten ronden knop en had aan 't beneden einde, 2 a 3 duim boven de punt, een tamelyk langwerpig gat, gelyk die Bouten meest hebben. Zy gloeiden | |
[pagina 18]
| |
deze Bout aan het einde van 't gat, en sloegen daar verscheiden Spykers in om het grooter te maaken, waar na zy deze gloeiende Bout omtrent 5 duim boven het verwyderde gat met de Byl afkapten; en toen een stuk Hout tot een Steel gemaakt daar in gestoken en vast geslagen, zo hadden ze een Kompleeten Hamer. Om nu een volkomen Smitswinkel te hebben, zochten zy een groote Keisteen om hen tot een Aambeeld te dienen, en maakten Nyptangen van twee Hoornen van Rendieren. Met deze Instrumenten maakten zy twee voorpunten of Yzers aan de Lanciën, welken zy zo glad en Scherp van punt maakten als mooglyk was, door het wryven en slypen op den Steen, en bonden ze vervolgens met Riemen van de Huid der Rendieren zo vast als doenlyk was aan Stokken van een Arm lang, die ze hadden van de Takken der Boomen, aan den Oever der Zee gespoeld. Gewapend met deze Lanciën of Pieken hadden zy de stoutheid van een' witten Beer aan te vallen, dien zy ook, hoewel niet zonder groot Levensgevaar geloopen te hebben, vermeesterden. Eindelyk hun Doelwit | |
[pagina 19]
| |
bereikt en het woedende Dier afgemaakt hebbende, bedienden zy zich van deszelfs Vleesch tot Spyze, en wel met des te meer vermaak, dewyl zy 'er den smaak van Ossen-Vleesch in vonden; gelyk zy, welken ik ondervraagde, my verzekerd hebben. Aangaande de Zenuwen, of mooglyk moest ik liever zeggen de Peezen, ontdekten zy met het uiterste genoegen, dat men ze gemaklyk van het Vleesch en de Beenderen kan afscheiden aan tamelyk dikke Draaden, en ook wederom aan dunner zo als men begeerde; waar van ik zelf de proef genomen hebbe, gelyk in 't vervolg blyken zal. Deze ontdekking was voor hen de gelukkigste van allen, vermits, behalve het voordeel, waar van ik hier na zal spreeken, dat zy 'er van trokken, dezelven hen zeer wel te pas kwamen om 'er een Koord voor hunnen Boog van te maaken, waarmede zy, geduurende hun verblyf op het Eiland, alle de Rendieren en de Blaauwe en Witte Vossen doodden, die hun dienden tot Voedzel en Kleeding tegen de onverdraaglyke Koude, die in deze Gewesten, zo na by den Noordpool gelegen, heerscht. Deze gelukkige uitvinding onzer Eilanders, | |
[pagina 20]
| |
in het Fabriceeren der Pieken of Lanciën, moedigde hen grootelyks aan, om ook vier Pylen tot den Boog te Smeeden op die zelfde wyze, maar kleinder en ligter dan de voorige Piekyzers: dezelven ten ruwsten gesmeed zynde, maakten zy die glad en scherp van punt, en bonden ze met draaden der Peezen van den Beer aan dunne Stokjes van den Denneboom, en voegden daar behendig achter aan met die zelfde draaden eenige pluimen of vederen van zekere Vogels, Zee Zwaluwen genaamd, en dit werk gelukte hen zo wel, dat ze, geduurende hun verblyf op dit Eiland, met deze Pylen 250 Rendieren en een groote menigte Blaauwe en Witte Vossen gedood hebben. De Russen noemen deze Vossen Pestzi, om dat ze zo veel gelyken naar de Yslandsche Honden, waar van de Herders zich gemeenlyk bedienen by het Hoeden der Schaapen: want het woord Pes betekend in de Russische Taale een Hond. Van de witte Beeren hebben zy 'er in allen 10 gedood, doch altoos met levensgevaar; want deze Dieren, die verwonderlyk sterk en kragtig zyn, verweerden zich buitengemeen, invoegen dat zy dezelven niet voorbe- | |
[pagina 21]
| |
dachtelyk aanvielen, gelyk den eersten, waar van gesproken is; want de 9 anderen hebben ze afgemaakt, om dat zy 'er door aangetast wierden, en zich verweeren moesten; zynde zelf eenigen dezer Dieren tot in hunne Kabanes gekomen om hen te verscheuren. Wel is waar, dat niet alle de Beeren, die op hen los kwamen, even stoutmoedig waren om zo te spreeken, het zy ze minder door den honger geperst wierden, of dat ze van natuur minder wreed waren; want verscheiden derzelven, die tot in hunne Hut naderden, namen de vlucht enkel op het geschreeuw dat deze Menschen maakten, terwyl ze zich in staat stelden om hen te keer te gaan: nochtans maakten deze gedurige aanvallen den arme Russen zodanig ongerust, dat ze niet alleen naar buiten durfden gaan, om deze of gene nooddruft te verrichten, noch zonder gewapend te zyn met hunne Pieken, om zich tegen de woede der verscheurende Dieren te verdedigen, waar van ze alle oogenblikken gevaar liepen van aangetast en verscheurd te worden. Deze drie soorten van Dieren, waar van ik hier spreeke, ik meen de Rendieren, de Vossen en de Witte Beeren, waren het eenigste Voedzel onzer | |
[pagina 22]
| |
Eilanders, zo lang als zy op dit Woest en onbewoond Eiland hun verblyf hadden. Men bedenkt niet alles op één tyd: en het is gemeenlyk de nood, die ons de oogen opent, en ons doet denken op zaaken, daar wy anders niet om gedacht zouden hebben. Dit gebeurde meer dan eens aan deze Russen. Zy waren langen tyd genoodzaakt om het Vleesch byna raauw te eeten, en nog zonder Zout, dat ze in 't geheel gebrek aan hadden, zo wel als aan Brood. De hevige Koude dezer Gewesten, en het weinig gemak, dat ze hadden, lieten hen niet toe hun Vleesch behoorlyk gaar te maaken; als hebbende niet anders in hunne Hut, dan een Kachel-Oven, in Rusland gemaakt, en bygevolg niet bekwaam om 'er een Ketel op te kooken. Van den anderen kant was het Hout hen al te dierbaar, om 'er twee Vuuren van te stooken, waarvan het eene, buiten de Hut aangelegd, hen niet tot verwarming zou hebben konnen dienen, dat een zaak was van het uiterste gevolg in dit Koud Climaat. In 't kort, het gevaar, dat ze geduurig liepen van de Witte Beeren, belette hun een Stookplaats buiten de Hut te maaken. En onder- | |
[pagina 23]
| |
steld dat zy 't, ondanks alle gemelde gevaaren, hadden durven waagen, zo zou het echter maar voor een klein gedeelte van 't Jaar hebben konnen geschieden: want de hevige Koude in deze Gewesten; de langduurige afweezenheid der Zon, geduurende eenige Maanden, die hen in een diepe Duisternis liet; de onbegryplyke overvloed van Sneeuw, die 'er geduurende een gedeelte van den Winter valt, en de langduurige Regens, die 'er in zeker Saizoen vallen, en alle dingen, waar van we nog in 't vervolg zullen spreeken, waaren genoegzaame reden, om hen wel haast van besluit te doen veranderen, ondersteld dat zy 't genomen hadden. Om dan dit ongeval te herstellen, ik wil zeggen om hun Vleesch niet meer byna raauw te Eeten, bedachten zy om het zelve op te hangen in het bovenste van hunne Hut, die, als ik in derzelver Beschryving gezegd hebbe, dagelyks vervuld was met rook tot op de hoogte van een zittend Mensch; en wanneer hetzelve wel gerookt was, hingen zy het aan stokken ter hoogte van den top der Hutte, buiten bereik van de Beeren hunne Vyanden, in de open lucht, geduurende den Zomer, om het door den | |
[pagina 24]
| |
Wind te laaten droogen, dat zeer wel gelukte, en hen diende tot Brood om 'er hun ander en half gaar Vleesch mede te eeten. Dit eens geprobeerd, en den goeden uitslag tot genoegen gezien hebbende, vervolgden zy zulks dagelyks in dier voegen; vermeerderende dus hunne Winter Provisie zo veel als hun mooglyk was. Men zou kunnen vraagen, hoe zy tot die gedachten gekomen zyn? maar dat is ligt te beantwoorden; want behalve dat 'er weinig Landen zyn, daar geen Hammen of Spek, en zelf Ganzen gerookt worden, zo wel als diverse andere kleine Visschen, zo is in Rusland de algemeene gewoonte van Salmen en andere soorten van Visschen in de Zon en de Lucht te droogen, die men op Tafel brengt zonder eenige toebereiding op Vasten dagen en geduurende den gantschen Vasten. Tot dus verre van hun Eeten gesproken hebbende, dien ik ook eenig gewag te maaken van hun Drinken. Het Water geschept uit de Beekjes, die in menigte op dit Eiland van de Rotzen af stroomen, diende hen om den dorst te lessen zo lang de Zomer duurde; en de Sneeuw of het Ys des Winters gesmolten diende hen tot het zelfde gebruik, zo lang | |
[pagina 25]
| |
de strengheid van 't Saizoen hun belette uit de Hut te komen. Doch het gene ik niet vergeeten moet te zeggen, is, dat hun Keteltje hen diende tot een Pot of Kan, om 'er het Water mede te scheppen en 'er uit te drinken. De Scheurbuik is eene Ziekte waar aan de Zeelieden gemeenlyk zeer onderworpen zyn, en men heeft opgemerkt, dat ze gevaarlyker wordt, hoe meer men de Poolen nadert; het zy men de reden daar van moete toeschryven aan de Koude, of aan eenige andere onbekende oorzaak. Wat 'er van zy, deze arme Menschen, zich zonder eenig hulpmiddel ziende ingevalle zy van deze kwaal aangetast wierden, oordeelden niet te moeten verzuimen eene remedie, die men wil dat bekwaam is om deze lastige Ziekte voor te komen. Het was Ivan Himkof, die meermaals voor een enkele keer overwinterd had op de Westzyde van Spitzbergen, en die hen deze remedie bekend maakte. Hy zeide hen, dat men het rauwe Vleesch aan kleine stukjes gesneeden moest laaten bevriezen en dan gebruiken; dat men het bloed der Rendieren warm moest drinken zo dra men dezelve gedoodt had; dat men zich zo veel in beweeging moest houden | |
[pagina 26]
| |
als mooglyk was, en eindelyk dat men zo veele Lepelbladen moest eeten als men krygen konde, die de eenigste groente is, welke op dit Eiland groeit, en dat nog zeer weinig, wel verstaande dat men dit Kruid raauw moet eeten. Ik laat den Geneesheeren over om te oordeelen, of het eeten van bevrooren Vleesch en het drinken van warm bloed der Rendieren bekwaam zyn om den Scheurbuik voor te komen; want wat de beweeging aangaat, zo weet men dat zulks ten eersten geraaden word aan de genen, die gedreigd worden of zelf reeds aangetast zyn van deze scherpe kwaal, en niemand is onbewust, dat de Lepelbladen een heerlyk middel tegen den Scheurbuik zyn. Wat 'er van zy, de ondervinding schynt de deugdelykheid dezer Remedie te bevestigen; want drie van hen, die ze gebruikten, bleeven volstrekt bevryd van deze kwaal. Inderdaad, vermits zy vlytig op de Jagt van Rendieren en Vossen gingen, wierden zy zodanig geoeffend in het loopen, dat Ivan Himkof, de jongste van hen allen, zo vaardig was geworden, dat hy het allersnelst loopende Paard voorby kon loopen, gelyk ik na zyne wederkomst voor myne oogen gezien hebbe. Ten | |
[pagina 27]
| |
opzichte van den vierden, Foedor Weriguin genaamd, die altoos een onoverwinlyke walg en afkeer hadt getoond voor het bloed der Rendieren, en die daarenboven grof, zwaar en luy zynde, zo min uitging als mooglyk was, wierdt ten eersten door de Scheurbuik aangetast, kort na zyne aankomst op het Eiland, en deze Ziekte ergerde van tyd tot tyd zodanig, dat hy niet anders dan kwynende leefde en veel lyden moest geduurende byna 6 jaaren; invoege dat hy in de laatste jaaren zyns Levens, geduurig moest blyven leggen, als hebbende eindelyk zo veel krachts niet om te kunnen opstaan, of om zyne hand aan den mond te brengen; het welk zyne Makkers verplichte om hem als een eerstgeboren Kind te voeden tot aan zyn dood. Ga naar voetnoot* | |
[pagina 28]
| |
Ik hebbe in 't begin van dit Relaas gezegd, dat deze Russen een kleine Zak met omtrent | |
[pagina 29]
| |
20 pond Meel mede genomen hadden; laat ons nu zien welk een gebruik zy 'er van ge- | |
[pagina 30]
| |
maakt hebben. Ten eersten na hunne aankomst begonnen zy 'er zich van te bedienen tot hun voedzel, doende het zelve kooken met het Vleesch van een versch gedoodt Rendier, en op deze wyze consumeerden zy 'er omtrent de helft van. Maar het gene zy nog overig hadden besteedden zy tot een ander gebruik, ten minste alzo noodzaaklyk als het gene waar van wy spreeken, gelyk wy zullen zien. Zy begreepen ligtelyk, dat ze, in eene fel koude Luchtstreek zynde, noodzaaklyk een geduurig vuur moesten onderhouden, als hebbende geenerlei middel om het weder te ontsteeken, wanneer het by ongeluk uitgedoofd was; want schoon ze nog wel een Tondel- | |
[pagina 31]
| |
doos hadden, ontbrak hen echter den Tondel. Wel is waar, dat de Barbaarsche Volken, gelyk de Wilden in Amerika, de manier hebben uitgevonden om vuur te maaken wanneer zy willen, door middel van wryving, of zo men wil, schuuring van een vierkant hard Hout, gevoegd tusschen twee stukken droog en week Hout, welken eersten Stok zy met een groote gezwindheid tusschen de twee andere stukken, die zy tusschen de Kniën vast houden, heen en weder wryven, waar door de laatsten wel haast warm wordende beginnen te rooken, en in korten tyd vuur vatten. Ga naar voetnoot+. | |
[pagina 32]
| |
Het is ook niet minder waar, dat, schoon deze arme en onkundige Matroozen zekerlyk geen de minste kennis hadden van deze practyk der Amerikaanen, zy echter wel wisten, dat door een hevige wryving van twee stukken droog Hout, waar van het eene hard en het andere week is, dit laatste in brand vliegt; vermits, behalve dat de Russische Boeren zich daar van bedienen en vuur maaken als ze in de Bosschen zyn, 'er nog eene religieuse Ce- | |
[pagina 33]
| |
remonie is, die gepleegd word in alle Dorpen der Russen, daar eene Kerk is, en die hen bygevolg niet onbekend kon zyn. Misschien zal het den Leezer niet verveelen, wanneer ik hier ter loops eenig gewag van deze Ceremonie maak, schoon het juist tot deze beschryving niet behoort. Op den 18 Augustus, Ouden Styl, is de dag, dien de Russen noemen Frol i Lavior, dat de naamen zyn van twee Martelaars, Floris en Laurens, dat overeenkomt met den Almanak der Roomschgezinden den 29. dier maand, wanneer zy den dag van St. Jan Onthoofd hebben. Op dezen dag, zegge ik, brengen de Russische Boeren hunne Paarden by de Kerk van hun Dorp, alwaar zy daags te vooren een Hol of Spelonk gegraven hebben met een in- en uitgang. Ieder Paard heeft zyn toom, gemaakt van de schorsse van Lindebooomen. Men doet de Paarden, het een na 't ander, in dat Hol gaan, by welke opening daar tegen over de Priester staat met een Wykwast in de hand, waar mede hy dezelve besprengt met Wywater. Zo dra de Paarden weder uit dit Hol gekomen zyn, ontneemt men hen den toom, en doet ze tusschen twee | |
[pagina 34]
| |
vuuren doorgaan, die de Russen noemen Givoy agon, dat is te zeggen levend vuur, waar van ik de verklaaring hier na zal doen, wanneer ik gezegd hebbe, dat de Boeren vervolgens de toomen in een dezer vuuren werpen, op dat ze tot asche mogen verbrand worden. Zie hier hoedanig zy dat Givoy agon of levend vuur maaken. Eenige Boeren neemen een Stok van een vadem lang van Dennenhout, dat wel droog is, aan beide einden in de hand; met denzelven wryven zy zeer sterk op een Stuk Berkenhout, dat ook heel droog, en veel weeker is dan het andere, en dat in korten tyd door dit wryven vuur vat. Met dit vuur ontsteken zy de beide voorgemelde vuuren, en noemen ze daarom levend vuur. Het is onbetwistbaar dat onze Eilanders, om weder op hen te komen, een volkomen kennis gehad hebben van dit Givoy agon, en van de wyze hoe het gemaakt wordt; maar hoe konden zy het krygen, toen ze niet anders hadden dan Dennenhout, dat aan hunne Kust gespoeld, en daar en boven zeer vochtig was, gelyk te denken is? Wat hadden zy dan | |
[pagina 35]
| |
te doen, om te maaken, dat hen nooit vuur ontbrak? Zie hier, wat ze deeden. Zy hadden, het Eiland overkruissende, bespeurd, dat 'er op deszelfs midden een zekere vette Aarde, anders Kley of Potaarde genoemd, te vinden was; daar op bedachten zy om van die Aarde een soort van een Bak te maaken, die hen kon dienen tot eene Lamp, die zy altoos brandende konden houden door het vet der Dieren, welken zy geslagt hadden, en nog verder hoopten magtig te worden. Deze bedenking was buiten twyffel de beste die hen konde invallen. Want hoe zouden zy het stellen zonder Licht geduurende den Winter, als wanneer in dit Gewest eene duisternis van eenige maanden heerscht? Zy kneedden dan deze Potaarde, en formeerden een soort van Lamp, die zy vol smeer van Rendieren deeden, en 'er een pit in maakten van gedraaid Linnen. Maar zy zagen wel haast tot hun leed, dat het vet door deeze Lamp heen droop, zo dra als het begon te smelten, en wel van alle kanten. Derhalve moest men bedacht zyn op een middel om dit te remediëeren, het welk alleen daar van daan kwam, dewyl de pories van deze Aarde te groot wa- | |
[pagina 36]
| |
ren, gelyk zy zeer ligtelyk konden begrypen. Dit nagedacht hebbende, maakten zy eene nieuwe Lamp, die zy eerst in de lucht wel lieten droogen, daar na in 't vuur zetteden, en vervolgens doopten in den Ketel, waarin zy eenig Meel tot een dikken bry hadden laaten kooken. Deze Lamp eindelyk weder gedroogd, en vol smeer gedaan zynde, zagen zy tot hun grootste genoegen, dat ze puik goed was, en dat 'er geen smeer doorheen druipen kon: doch om nog meer verzekerd te zyn, scheurden zy eenige stukken van hunne Hembden, doopten ze in dien bry, en wondenze van buiten om de Lamp. Dit gelukkig geval deedt hen besluiten, om het overige van hun Meel te bewaaren, om het tot een diergelyk gebruik te bezigen; want uit vrees dat 'er eenig toeval aan hunne Lamp mogt komen, maakten zy nog verscheiden anderen op die zelfde wyze, om ze in tyd van nood te konnen gebruiken. Men zou konnen vraagen, waar kreegen zy het Katoen tot de pitten van de Lamp? maar het antwoord is niet zwaar. Onder de Wrakken der gebleeven Scheepen, die zy met groote zorgen op het Land sleepten, om 'er | |
[pagina 37]
| |
des Winters brand van te hebben, vonden zy ook eenig Touwwerk, en een deel Hennip, gemaakt van het oude Touw, waar van men zich bedient om de Schepen digt te braauwen, en de voegen tusschen de Planken te vullen, op dat 'er het Water niet doordringen moge. Wyders, wanneer hun dit ontbrak, dat echter zelden gebeurde, gebruikten zy daar toe het Linnen hunner Hembden, en dat van hunne Onderbroeken; want al wie de Russen kent, weet dat 'er weinig zyn die geen Onderbroeken draagen, en dat alle de Boeren geen andere Broeken gebruiken. Het is dan van deze Hennip en van dit gedeelte der Kleeding, by het gemeen in grof Linnen bestaande, dat ze zich bedienden om pitten in de Lamp te maaken; invoege dat, sedert zy de Lamp vervaardigd hadden, zynde eenigen tyd na hunne aankomst op het Eiland, tot op het oogenblik dat ze van het zelve afgegaan, en naar hun Vaderland gebragt zyn, altoos licht in hun verblyf gehad hebben. De noodzaaklykheid, waar in zy zich bevonden, om gebruik te maaken van een der wezenlykste deelen hunner Kleeding (ik spreek van hunne Hembden en Onderbroeken) zou | |
[pagina 38]
| |
alleen genoeg zyn om hen zo verre te brengen, van zich te bedienen van de Huiden der gedoodde Dieren, schoon anders hun gewaad niet versleeten was; maar dit ongeluk volgde wel dra. Zonder te spreeken van de dingen, die zy nodig hadden om zich te dekken, bevonden zy zich wel haast zonder Koussen of Schoenen; en zulks inzonderheid toen de Winter op het punt was van te beginnen. Dus moesten zy weder toevlucht neemen tot de Uitvinding, die zelden ontbreekt aan Menschen, door den nood geperst wordende. Zy hadden spoedig een party Huiden van Rendieren en Vossen, die hen tot Bedden en Deekens verstrekten; dus was hier de zaak om 'er eenigen van te bereiden, gelyk ze deeden op de volgende wyze. Zy leiden deze Huiden in 't zoet water geduurende eenige dagen; waar na zy 'er de hairen gemaklyk konden afschraapen, en het Leer vervolgens tusschen de handen wryvende, tot dat het byna droog was, besmeerden zy het met het vet van Rendieren, en toen weder gewreeven als van te vooren, maakten zy het zelve zo zagt en handelbaar, dat zy 'er van maaken konden wat ze wilden. | |
[pagina 39]
| |
Ten opzichte der genen, waar van ze besloten gevoerde Rokken te maaken, zo leiden zy die maar eenen dag in 't water, om ze wat zagt te maaken, en deeden vervolgens als met de anderen, uitgenomen dat ze de hairen daar aan lieten. Aldus hadden ze na eenige dagen werkens Huiden en Leer, tot Klederen, Schoenen en Koussen. Nu was 'er nog een groote zwaarigheid te overwinnen, te weeten, dat ze noch Elsen tot de Schoenen, noch Naalden om de Klederen te naaien hadden; maar van eenig Yzer en Spykers voorzien zynde, gelyk boven gezegd is, vonden zy wel haast middel om dit gebrek te vergoeden, door het smeeden van Elsen en Naalden, byna zo goed als de genen, die zodanige Werklieden gebruiken. Dit schynt in den eersten opslag zeer bezwaarlyk te begrypen, hoe ze namelyk de oogen in de Naalden kreegen; maar zy deeden zulks met de punt van hun Mes, dat ze spits toegesleepen en expres daar toe bereid hadden; want het Yzer tot een draad gesmeed en dan gloeiend gemaakt hebbende, wisten zy 'er met de punt van 't Mes een oog in te krygen. Ik heb de blyken van 't gene zy my daar om- | |
[pagina 40]
| |
trent van gezegd hebben, voor myne oogen gezien, en door middel van een Vergrootglas de oogen dezer Naalden, welken zy mede gebragt hadden, beschouwt. Betreffende de glad- en rondmaaking dier Naalden, en om ze zo scherp te krygen als noodig was, dit geschiedde door dezelve zo lang te wryven en te slypen op de Steenen, die 'er in overvloed waren. Het eenigste gebrek, dat deze Naalden hadden, was, dat de draaden dikwils ter plaatze van het oog in stukken braken, het welk een bewys was, dat de oogen der Naalden van binnen te scherp en niet rond genoeg waren; maar dit gebrek wisten ze niet te herstellen. Schoon ze ook geen Schaar hadden, om de Huiden of het Leer, dat ze gebruiken wilden, te snyden; zo waren ze omtrent dat artikel niet verleegen; want het Mes, dun en scherp gesleepen, kon 'er hen volmaakt toe dienen. Het schynt in den beginne, dat deze arme Menschen, als zynde geen Snyders of Schoenmaakers, in de uiterste verlegenheid moesten weezen, als het aankwam op het maaken van Broeken, Rokken, Schoenen of Koussen, en in 't kort van alles wat ze noodig hadden, | |
[pagina 41]
| |
om zich te dekken, zo wel des Zomers als des Winters: maar zy hadden de modellen van alle deze dingen voor hunne oogen, behalve Rokken, en de nood hadt hen reeds zo veel doen uitvinden, gelyk we gezien hebben, dat ze geene de minste zwaarigheid vonden in het snyden van hun Leer of Huiden tot zodanige dingen, als zy 'er van begeerden te maaken. Dus zou het alleen gehaperd hebben aan 't Garen, om de Huiden aan elkander te naajen; maar het middel, dat ze te vooren ontdekt hadden, van de Peezen of Zenuwen der Beeren en Rendieren aan draaden te maaken, zo dik en zo dun als zy beliefden, stelde hen in staat, om zich al het noodige te verschaffen, en tegen de strengheid van 't Weêr te konnen bestaan; want des Zomers droegen ze niet anders dan eenvoudige Huiden van 't hair ontbloot, maar des Winters hadden ze Rokken aan van de Vellen van Rendieren en Vossen met de hairen bezet, gelyk de Samojeeden en Laplanders, en die Rokken waren van achteren in de nek met kappen voorzien, gelyk de Capucyners draagen, die ze over 't hoofd trekken en ze digt toesluiten konden, dat 'er maar even eene opening voor 't gezicht | |
[pagina 42]
| |
en de ademhaaling bleef; zynde deze Rokken ook rondsom toe en digt, invoegen dat ze die by 't aantrekken als een zak over 't hoofd moesten schieten. Waren het dan niet de onaangenaamheden, welke altoos een afgezonderd leeven verzellen; wanneer het gedwongen is, en de overdenkingen geweest, die een iegelyk niet beletten kon te maaken, dat hy zyne Makkers overleeven, en als dan van armoê zou moeten vergaan; zo zouden deze arme ballingen reden gehad hebben van vergenoegd te zyn, uitgezonderd de Stuurman, die eene Vrouw met drie Kinderen hebbende, niet verhinderen kon dagelyks daar op te denken, en zich te bedroeven om dat hy 'er zich van afgescheiden zag. Nu zal het tyd worden dat ik eens overga tot de Beschryving van dit Eiland zelve, en te verhaalen wat 'er deze ongelukkige bewooners my van gezegd hebben. Dit Eiland, gelyk gezien wordt in de Zee-Kaart van het Noordelyk gedeelte van Europa, vervaardigd door Gerard van Keulen, en verbeterd door Jan Pietersze Stuurman; dit Eiland, zegge ik, genoemd Oost-Spitzbergen, en by de Russen Maloy Broun, zo als ik aan- | |
[pagina 43]
| |
vangkelyk gemeld hebbe, is gelegen tusschen de 70 Gr. 25 min. en 78 Gr. 48 min. Noorderbreedte, en by gevolg tusschen het einde van 't derde en 't begin van 't vierde Climaat der Maanden; waar uit dan volgt dat de langste dag van 't Jaar aldaar vier Maanden moet zyn, dat is te zeggen, op de zyde tegen over die daar onze Russen woonden. Volgens die zelfde Kaart is zyne gedaante een soort van Pentagone of Vyfhoek. Deszelfs lengte van 't Oosten naar 't Westen is 23 Duitsche Mylen, en de breedte van 't Noorden naar het Zuiden 22 Mylen. Vermits ik vergeeten had, onze Eilanders te vraagen na de grootte, ben ik verplicht geweest, om 'er iets met zekerheid van te zeggen, myn toevlucht te neemen tot de eigen Kaart die hen by hunne terugkomst in hun Vaderland getoond wierd, op welke zy terstond de plaats van hunne Ballingschap erkenden, en de plaats, daar hunne Hut of Kabanes gebouwd was, met een Pennestreep op de Kaart aantekenden, welke my van Archangel toegezonden is. Een zaak, die volstrekt bewyst, dat ze zich niet bedrogen hebben in de aanwyzing van dit Eiland, is, 't gene de Heer Vernezobre, | |
[pagina 44]
| |
reeds door my hier voorens aangehaald, my geschreeven heeft. Hy zegt in zyn Brief van dato 15 Nov. 1750: ‘Dat de Kapitein van een Galjoot, genaamd de Nicolaas en Andreas, behoorende aan den Heer Graaf van Schuwalof, in 't Jaar 1749 op Maloy Broun, overwinterd heeft, en 'er gekomen is een weinig tyds na het vertrek van onze Russen, daar we van spreeken; dat hy 'er de Hut of Kabanes, die hen tot verblyf gediend had, nog gevonden, en daar aan gekend heeft, dewyl 'er een houten Kruis stond, welk de Stuurman Alexey Himkof voor den Ingang geplant had, toen hy bezit van dit Land nam. noemende het zelve naar zynen naam Elexyïewskoy Ostrow, dat is te zeggen, het Eiland van Alexius.’ Laat ons hier nog eene andere byzonderheid byvoegen, die aantoont, dat dit Eiland uitgestrekt genoeg is, zynde desgelyks in myn' Brief vervat: ‘dat verscheiden Samojeeden, de avantuuren dezer Zeelieden vernomen en dezelven ondervraagd hebbende nopens de gesteltenisse des Lands, aan den Heer Vernezobre hebben doen zeggen, dat zy zich daar wel wenschten neder te zetten, mits Conditie, dat men hen met | |
[pagina 45]
| |
hunne Wyven, Kinderen en Rendieren voor niet derwaarts zou transporteeren.’ Voor dat ik nu kome aan 't verhaal van de natuur van dit Eiland, zal het niet ongevoeglyk zyn, dat ik de volgende aanmerking maak: 'Er zyn Schryvers, die schynen voor te geeven, dat het Land, bekend by den naam van Nova-Zembla, niet eigenlyk een Eiland zy, of een gedeelte van ons Land, maar dat het eene Vergadering van Ys is, die zich door den tyd vermeerdert en opgehoopt hebbende, geformeerd heeft dat gene, welk de Reizigers of Zeevaarenden voor een Land neemen: de rede, waar op zy onder anderen bouwen, is, dat wanneer men graaft ter diepte van een of twee Voeten in de Aarde, die de Wind, zeggen ze, daar van de Kusten van Azie kan opgevoerd hebben, men niet anders dan Ys zal vinden. Ik zal hier niet beslissen wat 'er van zy, als doende niets tot myn onderwerp, en dewyl ik ten anderen niet alle Schryvers geleezen hebbe, die 'er van spreeken, en die misschien reden zouden konnen geeven of om dit gevoelen te beweeren, of om het te wederspreeken. Ik zal my vergenoegen met alleen- | |
[pagina 46]
| |
lyk te zeggen, dat het Eiland Oost-Spitzbergen, waar van hier de rede is, zonder eenige zwaarigheid kan en moet aangemerkt worden als een weezenlyk Land, het welk duidelyk blykt aan 't gene onze ballingen my daar van gezegd hebben. Men vindt 'er, volgens hunne verzekering, veele Bergen en spitze Rotzen op, van een verschrikkelyke hoogte, en die altoos met Ys en Sneeuw bedekt zyn. Men ziet 'er volstrekt geene Boomen, en zelf geen de minste Struikgewassen, uitgenomen de Lepelbladen, die 'er echter nog zeer weinig zyn; daar groeit geen Gras, maar daar en tegen het Mos overal in groote menigte. Omtrent op het midden is 'er een vette Kley of soort van Potaarde, waar uit men waarschynlyk genoeg besluiten kan, dat 'er eertyds Yzer-Mynen geweest zyn, of dat zy 'er door den tyd gevonden zullen worden, en mooglyk reeds te vinden zyn, indien men 'er na graven wilde. Men ziet 'er geene Rivieren, nochtans ontbreekt 'er geen water, nademaal een groot getal Beekjes ten allen tyde van de Rotzen afstroomen. Behalve de Steenen, die 'er overvloedig zyn, is 'er ook eene soort van Steen bekwaam | |
[pagina 47]
| |
om 'er Kalk van te maaken. Deze Steenen, die men op de bovenvlakte der Aarde vind, worden in andere Landen tot de Straaten gebruikt; in Rusland word 'er Kalk van gebrand, daar de Fondamenten van de Huizen mede Gemetzeld worden, enz. Wyders zyn de Oevers van dit Eiland bedekt met Zand en Gruis, gelyk men zulks ook hier en daar op het midden vindt. Na dat ik deze byzonderheden, hier boven gemeld, van onze Russen vernomen had, was het zeer natuurlyk dat ik hen ondervraagde op alles wat zy aangemerkt hadden, zo ten opzichte van de verschyning en de verdwyning der Zonne, als ten aanzien der Luchtgesteltenis, en de verscheiden veranderingen waar aan men onderworpen is in dit Climaat; en in 't kort op alle verschynzelen der Natuur, die zy opgemerkt hadden geduurende hun verblyf in dit naar Gewest. Hen dan gevraagd hebbende, wanneer de Zon aldaar boven den Horizond begon te verschynen? zo gaven zy ten antwoord, dat het in 't begin van de groote Vasten was, het welk in 't geheel geen dag bepaalde, alzo de Vasten geduurig verandert naar maate dat de | |
[pagina 48]
| |
Paaschen vroeger of laater invalt. Doch deze eenvoudige Boeren, die geen de minste kennis hebben om het Paaschfeest te bepaalen, en die mooglyk nooit met aandacht opgemerkt hadden, dat dit Feest nu vroeger dan laater gevierd wordt. waren bygevolg weinig in staat, om my op dit artikel voldoening te geeven, als willende, volgens hunne gewoonte, deze verschyning van de Zon bepaalen naar eene Kerkelyke Instelling. Ten aanzien van den tyd, wanneer zy de Zon geheel boven den Horizond begonnen te zien, dat wisten zy my nog het waarschynlykste te betoogen, zeggende, dat het op den dag van St. Athanasius was, welke invalt op den 2den Mai O St. Ook zeiden zy, dat zy de Zon op die wyze zonder onder te gaan zagen, geduurende 10 of 11 weeken, het welk, deze laatste bepaaling, als de waarschynlykste, gehouden, in opzicht tot de Situatie van hun Eiland, geweest moet zyn tot den 15 July; waarna, voegden zy 'er by, de Zon begon op- en onder te gaan alle 24 uuren, tot aan het Feest van St. Dominicus, dat is, tot den 26 October, na welken tyd zy weg bleef, en in 't geheel niet meer verscheen. | |
[pagina 49]
| |
Deze bepaaling onzer Eilanders word niet in haar geheel volstandig bevonden; want hebbende met zeker Heer Ga naar voetnoot* daar over geraadpleegd, gaf deze my ten antwoord, dat, ondersteld zynde dat het Eiland, waar op zy geweest zyn, net gelegen zy op 77 en een halve graad breedte, gelyk het staat op de Zeekaart, waar van ik gesproken hebbe, de Zon aldaar aan den Horizond moet verschynen voor het eerst op den 4. February: men begint ze zonder ondergang te zien van den 11 April tot den 8 Augustus, en eindelyk verdwynt ze in 't geheel den 16. October. Schoon nu deze goede Luiden zich zeer bedrogen hebben op het Artikel van de verschyning en de verdwyning der Zonne, als mede op dat van den tyd haarer omlooping boven den Horizond, als willende deze pointen bepaalen naar de Feestdagen; zo kan men echter daar uit niet besluiten, dat ze zich vergist hebben in den tyd van hun verblyf op het Eiland. Zie hier de proef daar van. Het was op den 15. Augustus, O. St. de | |
[pagina 50]
| |
Feestdag van Maria Hemelvaart, dat het Schip, welk hen weder in hun Vaderland gebragt heeft, by hun Eiland arriveerde. Doch deze Ongelukkigen, die altoos de groote Feestdagen naar hun beste weeten gevierd hadden, waren in de meening, dat de dag van Maria-Hemelvaart eerst twee dagen laater zou invallen, en wisten niet beter of het was toen eerst den 13. Augustus; een misslag die zeer gering is, en door verscheiden gevallen kan veroorzaakt weezen, als ziende in den Zomer by de 4 maanden lang de Zon boven den Horizond loopen, en wederom in de Winter zo lang in de duisternis te zitten; behalven de donkere en mistige Lucht; de tyd van Regen en Sneeuw, welke hen belette de Sterren te zien, enz. Het is een zeer natuurlyke begeerte om te weeten, hoe deze Menschen , die noch Klokken, noch Horologiën, noch Zon- noch Maanwyzer, noch eenig ander Instrument by zich hadden, de natuurlyke dagen hebben konnen bepaalen, terwyl de Zon rondsom hen heen liep, en voornamelyk wanneer zy dezelve in 't geheel niet te zien kreegen. Ook hebbe ik niet nagelaaten, hen op dit artikel te onder- | |
[pagina 51]
| |
vraagen. De Stuurman, verwonderd over myne vraag, antwoordde my met een soort van ontroering: ‘Wat zou ik voor een Stuurman weezen, wanneer ik niet de hoogte van de Zon wist te neemen, als ze te zien is; en als ik onkundig was in de manier om my te reguleeren naar den loop der Sterren, als de Zon niet schynt, en om door dit middel den tyd van 24 uuren te bepaalen? Ik heb my een Stok gemaakt, die daar zeer bekwaam toe was, en even als de gene die ik op ons Schip gelaaten had; van dit Instrument bediende ik my, om myne Observatiën te doen.’ Hier door begreep ik, dat dit Instrument, waar van hy sprak, was, het gene men den Staf van Jacob noemt, of iets diergelyks. De Maan Ga naar voetnoot*, zeiden zy verder, scheen | |
[pagina 52]
| |
des Winters in dit gewest byna twee maanden achter een, en zich hoe langer hoe meer verheffende, naar maate dat de dagen korter wierden. Ik laat het oordeel aan de Astronomisten of Sterrekundigen, of ze wel bericht hebben; wat my belangt, ik gedraag my aan 't gene 'er van is, en verhaal eenvoudig het gene zy my gezegd hebben. Men ziet 'er veelvuldig des Winters het Verschynsel, welk de Natuurkundigen het Noorder Licht noemen, en dat nog veel toebrengt om een gedeelte van den schrik te ver- | |
[pagina 53]
| |
dryven, welke natuurlyker wyze veroorzaakt wordt door de dikke duisternissen, waarin men in deeze Gewesten gedompeld is, geduurende een zo langen nacht. Men zou gelooven, dat een Land, zo na by de Noordpool, en daar de warmte in den Zomer niet groot en getemperd is, schoon de Zon 'er geduurig schynt zonder ophouden den tyd van eenige maanden; ook des Winters onderworpen moest weezen aan de hevigste koude: nochtans is het heel anders. Want geduurende zeven weeken, dat is te zeggen van 't midden van November af tot in 't begin van January, het welk deze Lieden my bepaald hebben door vaste punten, te weeten van 't begin van den Vasten van St. Philippus, dat is, den 15. November, tot den dag der Water-Wyjing, die wy Drie Koningen noemen, zynde den 6. January, geduurende deze zeven weeken, zegge ik, Regent het gemeenlyk zeer zwaar en onophoudelyk op dit Eiland, en als dan is 'er het Weêr vry zagt en getemperd, maar buiten dit is het 'er onverdraaglyk streng, voornamelyk als de Land Winden, en boven al de Zuide Winden waaiën. Dit schynt in den eersten opslag zeldzaam, | |
[pagina 54]
| |
alzo de Zuidewind doorgaans warmte brengt in de meeste Gewesten, en die van 't Noorden koude. Maar men moet in aanmerking neemen, dat de Zuidewind, met betrekking tot onze Eilanders, over gantsch Europa, dat des Winters met Sneeuw bedekt is, en inzonderheid over de Noordelyke Landen, passeert, van waar hy een felle koude mede brengt; terwyl die van 't Noorden, alleenlyk over de open Zee passeerende, wel verre van kouder te worden, zich belaad met dampen, die altoos minder koud zyn dan de Sneeuw. Het is ook genoeg bekend, dat in de Havens de Landwinden altoos koeler zyn, dan de Zeewinden. En het gene dit verhaal bevestigd, is, dat alle de genen, die op het Ripheesche Gebergte, of op den keten der Bergen, genaamd Poïas Semnoy, die het Europisch Rusland van Siberië scheidt, geweest zyn, op dezelfde wyze spreeken als onze Eilanders, ten opzichte van de Zuide- en Noordewinden. Betreffende de Sneeuw, zo valt 'er zulk eene menigte op dit Eiland, dat hunne Hut gemeenlyk des Winters geheellyk bedekt was, invoege dat ze geen anderen uitgang hadden | |
[pagina 55]
| |
dan eene opening, die ze gemaakt hadden boven in het Dak van hunne voorplaats. Wanneer ik vervolgens onze Russen op het Artikel der Stormen en Onweeren ondervraagde, gaven zy ten antwoord, dat geduurende den loop van 6 jaaren en 3 maanden, welken zy op het Eiland hebben doorgebragt, zy het niet meer dan eens hadden hooren donderen. Indien men de witte Beeren, de Rendieren en de witte en blaauwe Vossen uitzondert, die, als ik gezegd hebbe, in groote menigte op dit Eiland gevonden worden, is het in 't geheel van alle andere viervoetige Dieren ontbloot, zo wel als van Menschen. Wel is waar, dat 'er des Zomers eenige Vogels gezien worden, maar dezelve bestaan enkel in eene soort van Ganzen, van Eendvogels en andere Watervogels. De Zee is in deze streeken ontbloot van allerleie soort van Visschen. Ook konden onze Russen, anders zeer Religieus, tegen de ordinaire gewoonte van deze soort van Lieden, noch den Vasten noch de Vastendagen onderhouden. En alschoon de Zee met overvloed van Visschen voorzien was geweest, zou het | |
[pagina 56]
| |
onze Eilanders van weinig nut zyn geweest, als hebbende noch Snoeren noch Netten om ze te vangen, ten ware de begeerte om ze te eeten, hen had doen overgaan tot het fabriceeren van Vischhaaken, waarin zy mogelyk wel geslaagd zouden hebben, schoon met zeer veel moeite, gelyk te denken is. Men zag weinig Walvisschen by den Oever, maar Zeehonden en Zeekoeien waren 'er in groote menigte. Dus is het niet te verwonderen dat de Russen aldaar dikmaals overwinteren, als dryvende grooten Handel in Huiden, Tanden en Traan, die men van deze Dieren trekt, en inzonderheid van de laatsten. Nu is nog het meeste te verwonderen, dat 'er geen een Schip omtrent gekomen is geduurende al den tyd der ballingschap onzer Russen. Waar uit ik besluit, dat de voordeelen, die zy van de Visschery in deze Gewesten trekken, niet zo groot zyn, als die zy ten Westen van Spitzbergen konnen maaken, werwaarts zy nu gemeenlyk gaan. Het gebeurde dikwyls, volgens het zeggen dezer Lieden, dat ze een groote menigte Tanden van Zeekoeïen, en zelf gantsche Kakebeenen, aan de Oevers der Zee vonden, | |
[pagina 57]
| |
maar nimmer een geheel geraamte dezer Dieren. Dit moet ons niet verwonderen, want het is zeer waarschynlyk, dat, als 'er een op het Land sterft, de witte Beeren, en mooglyk ook de Vossen, daar schielyk by zyn, om 'er gebruik van te maaken. Deze menigte van Tanden en Kakebeenen, die men alom aan de Oevers verstrooid ziet leggen, doen ook zeer waarschynlyk denken, dat deze Vleeschgreetige Dieren dikwyls deze Koeiën op het Zand slaapende vinden, en ze verscheuren. Het gene my deze gedachten doet maaken, is, dat deze Beeren gemeenlyk hun Voedzel vinden aan het Rif of de Ingewanden der Walvisschen, die men laat dryven, en die dikwyls door de baaren der Zee op, of by de Oevers gespoeld worden in deze zo na by den Noordpool gelegen Landen. Men weet ook, dat de Rendieren hun Voedzel vinden aan het Mos, welk zeer overvloedig groeit in deze onbewoonde en woeste Gewesten. Maar waar mede voeden zich de Vossen, die 'er gevonden worden? Dit viervoetig Gedierte is, gelyk men weet, Vleesch vreetend: op het vaste Land gaan zy op den roof van Hoenders en ander Veder-Vee, als | |
[pagina 58]
| |
ook op Haazen, indien zy die betrappen konnen: dus is het zeker, dat ze zich in deze Landen voeden met het overschot der Dieren, door de Beeren gedoodt en verscheurd, als hebbende zelf zo veel kracht niet om Dieren te verscheuren, die tegen de witte Beeren niet bestaan konnen. Voor dat ik nog kome tot de zo gelukkige als onverhoopte verlossing dezer Lieden uit dit rampzalig Gewest, waar in zy geloofden hunne dagen te zullen moeten eindigen, moet ik nog eene byzonderheid melden, die my zeer aanmerkelyk voorkomt, dat is, dat ze geduurende hun verblyf op dit Eiland, noch Vloojen noch Luizen gehad hebben; maar dat ze dezelve kreegen zo dra ze weder in hun Vaderland gearriveerd waren. De meeste Reisbeschryvers merken aan, dat, zo dra men de Linie passeerd, de Matroozen, anders zeer onderhevig aan Vloojen en Luizen, en die, onder anderen, om deze reden blaauwe Hembden draagen, als dan geheel daar van bevryd zyn, zo wel als de Passagiers: maar dat zy, zo dra zy dezelve gepasseerd zyn, die wederom krygen als te vooren. Deze beide toevallen, zo waarschyn- | |
[pagina 59]
| |
lyk, hebben my deze aanmerking, die my zeer natuurlyk voorkomt, doen maaken; ik wil zeggen, dat, dewyl de passeering van de Evennacht Linie en die der Polare Linie het zelfde uitwerkzel doen, tusschen de eene en de andere eenige connexie moet weezen, die de bekwaame Natuurkundigen wel mogten onderzoeken. Het was dan byna zes jaaren, dat deze Ongelukkigen in dit naar verblyf geweest waren, wanneer Foedor Weriguin, die tot hier toe gekwynt en veel geleden had, kwam te sterven. Dit Sterfgeval, dat hen in der daad ontlaste van zeer veel oppassens, zo wel als van 't verdriet van hem te zien lyden, zonder hem te konnen helpen, was hen nochtans zeer gevoelig, vermits ze daar door hun getal zagen verminderen, en niet meer dan drie sterk waren. Dewyl hy in het Wintersaisoen stierf, graafden zy een gat in de Sneeuw zo diep als mogelyk was, leiden zyn Lyk daarin, en bedekten hetzelve zo goed als zy konden, om te beletten, dat de Beeren het niet verscheurden. Eindelyk, in een tyd, dat elk van hen verwachtte dezen laatsten dienst aan zyne Mak- | |
[pagina 60]
| |
kers in het ongeluk te doen, of dien van zyn kant van de anderen te ontfangen, ontdekten zy, tegen alle hoop en verwachting, op den 15. Augustus des jaars 1749. een Russisch Schip in Zee. Dit Schip behoorde aan een zeker Koopman van deze soort van Secte, door de genen, die ze toegedaan zyn, genoemd Stara Viéra, dat is te zeggen, het Oude Geloof, de welke in Rusland aangemerkt wordt als een groote Kettery; wordende de genen, die deze Secte toegedaan zyn, door de Russen Raskolchiki, of Raskolniki genoemd, welke benoeming zo veel betekend als Scheurmaakers. Alhoewel nu de Religie des Meesters van dit Schip eene onverschillige zaak is, en op geenerleie wyze tot myn ontwerp behoort, als ten eenemaale vreemd daar van zynde, hebbe ik echter noodig geöordeeld eenig gewag daar van te maaken; dewyl men doorgaans eene onderscheiding maakt tusschen de Inwooners der Noordelyke Gewesten van Rusland, door den naam van Russen, dat zo veel betekend als Menschen, die de zuivere Grieksche Religie toegedaan zyn, en tusschen de Raskolchiki of Raskolniki, waar van ik gesproken hebbe, | |
[pagina 61]
| |
als zynde een scheldnaam; want zy noemen zich zelve Stara Viéri, dat is, Oude Geloovigen. Deze Menschen, om zich van anderen te onderscheiden, zyn verplicht om op hun kleed, van welk een koleur het ook zy, te draagen een groote kraag van geel Laken, geboord met rood, die hen tot laag op den Rug hangt en van onderen byna puntig toeloopt. Het is op deze voorwaarde, als mede op die van nooit hunne Secte te vermeerderen, noch eenige onlust in 't Ryk te verwekken, dat Pieter de Groote hen gedoogd, en bevolen heeft hen in rust te laaten; want zy wierden eertyds scherp vervolgd. Het is thans ruim honderd jaaren, dat is, sedert het jaar 1666, dat deze Secte is opgekomen door de volgende oorzaak. De Patriarch Nicon, die men de Hillebrand of Gregorius den VII. van de Russische Kerk kan noemen, hadt volmaakt den aart van dezen Paus, gelyk men duidelyk zien kan aan den twist tusschen hem en den Czaar Alexius Michaëlowitsch, die hem plechtig heeft doen afzetten door de Patriarchen van Constantinopolen, van Jerusalem, van Antiochië en van Alexandrië, vergaderd te Moskow, in de tegenwoordigheid | |
[pagina 62]
| |
van alle de Aartsbisschoppen, Bisschoppen, Metropolitaanen en andere Russische Prelaaten. Deze Patriarch Nicon, gemerkt hebbende dat in de Liturgie of Kerkdienst in de Slavonische taal, waar van men zich in de Russische Kerken bedient, verscheiden ouderwetsche woorden waren, die, noch door de Priesters zelfs, noch door het Volk verstaan wierden, stelde anderen van dezelfde betekenis in de plaats, maar die nieuwer en verstaanbaarder waren. Een groote menigte van Priesters, die zekeren Jacob aan hun hoofd hadden, en woonachtig waren in de Landstreeken van Archangel en Siberie, wierpen zich op tegen deze verandering in de taale, die zy uitschreeuwden als een snood bestaan tegen de Religie, begeerende met geweld dat men de oude woorden zoude behouden, die zy zeiden dat geheiligd waaren door een reeks van Eeuwen, en niet veranderd konden worden, zonder de uiterste misdaad te begaan, en zy scheidden zich in zekere artikelen van de Russische Religie, die inderdaad niet anders zyn dan bagatellen volgens het gevoelen van verstandiger en redelyker Russen, die beweeren de oude en zuivere Religie te hebben. Om | |
[pagina 63]
| |
het uiterlyke van hun Geloof te toonen, maaken zy een kruisje op deze wyze: zy zetten den duim tegen de beide laatste vingers der rechterhand, houdende de voorste en middelste vinger om hoog; in plaats dat de andere Russen den duim by den voorsten en middelsten vinger voegen, en de twee laatste vingers in de palm van de hand leggen. Sedert het begin van deze Scheuring tot den tyd toen Pieter de Groote het Patriarchaat in Rusland afschafte, dat is sedert omtrent 50 jaaren, wierden de Raskolniki streng vervolgd, het welk een groote menigte van hen noodzaakte in de Bosschen te wyken, om de vervolging te ontgaan; maar deze Lieden zyn gene Heremieten, en ook nooit geweest, gelyk men voorgeeft in de Nieuwe algemeene Dictionaire op het woord Roskolniken. Zy waren voor dezen, gelyk ze nog zyn, nu ze vryheid van Conchientie hebben, meest altemaal Kooplieden, woonende in de Steden, Vlekken en Dorpen; en veele Lieden hebben liever met hen te doen, dan met de andere Russen, dewyl ze, volgens hun zeggen, in alles oprecht bevonden worden. 'Er zyn ook Heremieten in Rusland, welken men Poustinniki noemt. Dit zyn gemeenlyk | |
[pagina 64]
| |
Kooplieden en andere Persoonen, die zich der Waereld onttrekken, willende boete en penitentie doen, en die zich vereenigen tot een gemeenschap, in de Bosschen gaan, en aldaar Hutten en eene Kerk bouwen; levende vervolgens van de Aalmoessen, en doende niet anders dan bidden: maar dit alles mag niet geschieden zonder uitdruklyk verlof van den Souverein daar toe verkreegen te hebben. Ik hoop dat de Leezer my deze uitweiding zal verschoonen, die zommigen zekerlyk voor onnodig zullen houden, als behoorende niet tot dit Werkje; maar ik hebbe 'er dit ingevoegd tot voldoening der genen, die begeerig zyn de Historie der Russen te kennen, en 'er eenig belang in hebben. Het Schip, dat van onze Eilanders met groote vreugd gezien wierdt, behoorde, als ik hier voorens gezegd hebbe, aan een Raskolchik, zynde een goed Koopman; het was door den Uitreder, die boven Archangel van daan gekomen was, gedestineerd om op Nova Zemla te overwinteren: maar tot geluk van onze Ballingen had de Heer Vernezobre den Reeder geraaden, dat hy het liever naar Spitzbergen zenden en daar zou laaten overwinteren, waar | |
[pagina 65]
| |
toe hy eindelyk, niet zonder lange overweeging, was overgegaan. Doch dit Schip op reis zynde en de Wind vlak contrarie hebbende, kon de plaats zyner destinatie niet bereiken, maar wierd gedreeven naar den kant van Oost-Spitzbergen, juist tegen over de plaats die onze ongelukkige Russen bewoonden, die het zelve ontdekkende, terstond verscheiden Vuuren stookten op eene hoogte by hunne Hut, en naar den Oever der Zee liepen met een Piek, waar aan zy van boven de Huid van een Rendier hingen in plaats van een lap Linnen. De Lieden op het Schip deze verscheiden tekens ziende, begreepen terstond dat 'er eenig Volk op dat Eiland was, dat hulp verzocht, en naderden het zelve. Het zou overbodig zyn my op te houden met de beschryving der vreugde van deze arme Menschen, ziende het oogenblik hunner zo weinig verwachtte verlossing naderen. Zy spraken met den Kapitein van het Schip, gingen over in zynen dienst, en accordeerden met hem voor 80 Roebels om hen te transporteeren naar hun Vaderland met alles wat ze hadden. Zy hadden dan in dit Schip 50 pouds, dat is 2000 pond Smeer van Rendieren, veele Huiden van | |
[pagina 66]
| |
deze Dieren en van witte en blaauwe Vossen, als ook van de tien witte Beeren; welken zy gedoodt hadden, benevens hunne Pieken of Lanciën, hunne Boog en Pylen, hunne Lampen, hunne Byl, die omtrent tot aan de Steel afgesleeten was, hun Mes, insgelyks tot byna aan den rug afgesleeten, hunne Elsen en Naalden, welken in een Kokertje waren van been, dat ze zeer aardig met hun Mes gemaakt hadden; in 't kort alles wat zy hadden. Alle deze dingen, die ik opgenoemd hebbe, wierden door den Heer Vernezobre gezonden aan den Heer Graaf van Schuwalof, welke dezelven my in bewaaring gaf, en aan wiens Logement ik gelegenheid had deze Menschen te zien en te ondervraagen, als ook om ze te toonen aan veele nieuwsgierigen, en onder anderen aan verscheiden Professoren der Keizerlyke Academie der Weetenschappen, die niet konden nalaaten zich over hen te verwonderen. Het was dan aan 't Huis van dezen Heer, dat ik den Stuurman Alexey Himkof en zyn Doopzoon Ivan Himkof zag, en verscheiden maalen over hunne wederwaardigheden ondervraagd hebbe. Het zy my geoorloofd hier tusschen in te | |
[pagina 67]
| |
voegen een geval, dat ik ten mynen huize gehad hebbe met dat Beene-Kokertje, hier boven gemeld, en dat ze gemaakt hadden om 'er hunne Naalden in te bewaaren. Eenige Nieuwsgierige Heeren, aan welken ik het vertoonde, zeggende, dat deze Russen het zelve, volgens hunne getuigenisse, met hun Mes gemaakt en besneeden hadden, konden zulks volstrekt niet gelooven, en zeiden dat het onmooglyk was; dat dit Kokertje op een Draaibank gedraaid was, en dat deze Eilanders my daar omtrent misleid hadden, met te zeggen dat het hun werk was: waar uit zy tevens beslooten, dat ze daarin gelogen hebbende, ook niet zo ligt geloofd moesten worden in al het gene zy my, ten opzichte van hun wedervaaren op het meergemelde Eiland, verhaald hadden. Het geval wilde, dat, zo als wy bezig waren daar over te disputeeren, de Heer Homann, een der bekwaamste Yvoordraajers, aan myn huis kwam. Zo dra als ik hem zag, zeide ik tot het gezelschap: zie daar de bekwaamste Man van de Waereld om ons te scheiden; en my tot hem wendende, keerde ik myne woorden om met voordacht, op dat de Heer Ho- | |
[pagina 68]
| |
mann my niet uit beleefdheid gelyk zou geeven, en zeide tot hem: Gy komt net van pas, om eens Rechter te weezen tusschen deze Heeren en my. Ik beweer en hou staande, dat dit Kokertje op een Draaibank gedraaid is, en deze Heeren willen my zulks betwisten, en houden het tegendeel staande. Homann het Kokertje genomen en wel bezichtigd hebbende, zeide tot my: deze Heeren hebben gelyk, dit Kokertje is nooit gedraaid, het is een Been dat men zo rond geschraapt heeft. Op dit gezegde stondt het gantsche Gezelschap verstomd, en ik hervatte het woord, zeggende: Myne Heeren, vermits deze Zeelieden my op dit artikel de waarheid gezegd hebben, gelyk gy hoort, besluite ik op myn beurt, dat ze my in al het overige de waarheid verhaald hebben. Om nog eens weder op onze Ballingen te komen, moete ik zeggen, dat ze op den 28. September 1749. gelukkig te Archangel gearriveerd zyn, na dat ze, als gezegd is, geduurende 6 jaaren en 3 maanden in die verschrikkelyke Eenzaamheid op het Eiland Oost-Spitzbergen huis gehouden hadden. Het oogenblik van hunne aankomst zou byna doodelyk geweest zyn voor de Vrouw van | |
[pagina 69]
| |
den Stuurman, en alzo ook mooglyk voor hem zelf. Zy stondt juist op de Brug van Archangel, toen het Schip aankwam; en dewyl ze haar Man, dien ze teder beminde en reeds lang voor dood beschreid had, van verre zag en kende, kon zy zo lang niet wachten tot dat hy van boord op het Land kwam, maar liep naar hem toe, om hem te omhelzen, met zulk eene haast en onvoorzichtigheid, dat ze in 't Water viel, en het weinig scheelde of zy was verdronken. Ik zal dit Relaas eindigen met te zeggen, dat deze Lieden zo lang geleefd hebbende zonder Brood te proeven, het zelve niet dan met moeite konden gebruiken; klaagende, dat het hen opblies en als met winden vervulde. Zy zeiden het zelfde van allerleie soorten van drank, en gebruikten niet anders dan zuiver Water. |
|