Boerekermis
(1968)–Lukas Rotgans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
Het motto Quantum est in rebus inane! is ontleend aan Persius (Aulus Persius Flaccus), Romeins satirendichter, die leefde van 34-62 na Chr. en navolger was van Horatius; de betekenis is: ‘Hoe groot is de ijdelheid van de zaken dezer wereld!’ (Persius, Sat. I, 1)
| |
[pagina 18]
| |
[pagina 19]
| |
L. Rotgans
| |
[pagina 20]
| |
Liet klinken over 't woudt, ontwaakt, verhoort myn beê;
Komt, helpt my zingen, en verlaat uw nachtspelonken:
Uw byzyn moet myn vier in dit gedicht ontvonken:
15[regelnummer]
Gy zyt op zulk een stof volkomen afgerecht.
Ga naar margenoot+En gy, ô bestevaar, Sileen, getrouwe knechtGa naar voetnoot16
Van vader Bromius, die eertydts, zat en dronken,Ga naar voetnoot17
Al knikkebollende op uw ezel plag te ronken,
Daar gy den Wynstandaardt naar d'Indiaansche strandtGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
Geleidde met uw heer, ontwaak, ô Hoofdtbachant!
Ik node u hier ter feest by 't leegen van de stoopen.Ga naar voetnoot21
Uw graauhaar sla voor my de bron van Pindus open.Ga naar voetnoot22
Ik schroome aan Pegazus dien dienst in dit geval
Te vergen. neen, Sileen, spoei voort, uw graautje zal
25[regelnummer]
My best de toonen van uw meesters hoogtydt leeren,
En 't ongebonden feest met zyn gebalk vereeren.Ga naar voetnoot25-26
Ga naar margenoot+Apollo hadt zich moede in Thetis arm gekust,Ga naar voetnoot27
En sloop ten zeebedde uit, en stoorde myne rust,Ga naar voetnoot28
Wanneer ik langs den weg, beplant met groene boomen,
30[regelnummer]
Een veldtgerucht vernam, en zag in 't naderkomenGa naar voetnoot30
De landtjeugt handt aan handt spansseeren, opgetooitGa naar voetnoot31
| |
[pagina 21]
| |
Ga naar margenoot+Met witte huiven, net gestreken en geplooit.Ga naar voetnoot32
De haarnaaldt stak in 't hoofdt. de keten van koraalenGa naar voetnoot33
Blonk om den rossen hals, om met meer zwier te praalen.Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
De zilvre sleutelreeks, en beugeltas, daar byGa naar voetnoot35
Gehangen, klonk in 't gaan, en wapperde aan haar zy.
Het blaauwe keurslyf droeg 't lievrei van haare kaaken.Ga naar voetnoot37
Beneden gloeide een rok, gesneên uit roodt scharlaken,
Die mooglyk in een jaar geen zon- of maanlicht zag,
40[regelnummer]
Maar, tot dit feest gespaart, zo lang vergeeten lag
In Grietje Goris kist. de hoolblok was versmeeten,Ga naar voetnoot41
En halfgesleeten klomp, voor muiltjes, net gemeeten.Ga naar voetnoot42
De witte handtschoen dekt den purpren arm, half gaar
Gebraden door de zon, geschildert jaar op jaar.
45[regelnummer]
Zoo zag ik langs den weg de boeremeisjes treeden.
Ga naar margenoot+De knaapen, die hun' tydt in 's meesters dienst besteeden,
Verscheenen aan heur zy, versiert en opgeschikt
Met broeken om de kuit met linten toegestrikt.
Het hembt blonk om den hals met tweepaar zilvre knoopen.
50[regelnummer]
De hemdtrok glat geperst, en aan de borst half open,Ga naar voetnoot50
Was voor en op de mou met passement bezet.Ga naar voetnoot51
Een ander vryer droeg een saaje wambas, netGa naar voetnoot52
Gesneden naar de kunst door loomen Gys van Koten;Ga naar voetnoot53
Een speetluis, welbekent aan zyn twee beerepooten,Ga naar voetnoot54
| |
[pagina 22]
| |
55[regelnummer]
En dikgezwollen buik. hy was een kunstenaar,
Die geestig 't stof door 't oor kon haalen van de schaar.Ga naar voetnoot56
Een ander hadt een rok, wel lang en ruim gesneden,
En op den groei gemaakt, gehangen om zyn leden,
Noch versch gekocht in steê, in 't Vlaamsche spinnewiel,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Dicht aan de luizemarkt, by Govert zonder Ziel.Ga naar voetnoot60
De sluier om het lyf verbeeldde 't kermisteken.Ga naar voetnoot61
De hoeden, glat geveegt, geschuiert en gestreken,
Braveeren op de kruin, en blinken, onder 't gaan,Ga naar voetnoot63
Als uitgebraakte vocht by 't schynen van de maan.Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Ga naar margenoot+Zoo treedt men handt aan handt gedost met kermiskleeden.
Ik schiet myn rok aan 't lyf, en volg hen daarze treeden,Ga naar voetnoot66
Begerig om dit spel t'aanschouwen, en hun zwier,Ga naar voetnoot67
Hun handel en gebaar te maalen op 't papier.Ga naar voetnoot68
Zoo dra 't gezelschap aan de dorpsbrug was gekomen,
70[regelnummer]
Ga naar margenoot+Zag ik een ouden gryn, van blyschap ingenomen,Ga naar voetnoot70
De meisjes een voor een begroeten met een kus.
Hy gaf aan elk de handt, en sprak in 't einde aldus:
Zyt welkom in ons dorp. wy zullen samen spyzen.
Ik nooi jou aan myn disch. en jy, ô Bregje Gyzen,Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
ô Dochter van myn vriendt, en puikje van de buurt,
Moêr Teunis heeft veur jou heur schotels schoon geschuurt,
En 't gansche huis gestoft van boven tot beneden.
't Is zulk een puntig wyf. zy heeft me lang gebeden,Ga naar voetnoot78
Dat ik op 't hoogtydt jou zou nojen met jou vaâr.
| |
[pagina 23]
| |
80[regelnummer]
Kom binnen met jou volk. de kermisharst is gaar.Ga naar voetnoot80
Ik heb een paterstuk gezojen van een stiertje,Ga naar voetnoot81
Geweidt van Melkertbuur, jou oom: het was een diertje,Ga naar voetnoot82
Net even oudt als jy, en met jou opgebragt.Ga naar voetnoot83
Ik heb 't voorleden jaar gekocht, en toen geslagt,
85[regelnummer]
Maar in de kuip gespaart veur jou, myn lieve moertje.Ga naar voetnoot85
Kom binnen, 'k zal jou wel onthaalen met het boertje,
Dat naar jou heilik staat, ik zie 't wel aan zyn neus;Ga naar voetnoot87
De linker is verlieft. maar jy blyft even beus,Ga naar voetnoot88
En wilt noch niet. zo heeft jou vaartje lest gesprooken,Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Die 't heilik geren zag. kom, zie myn wyf eens kooken.
Zy heeft wat vleisch en spek gehangen over 't vier,
En worsten, lest gestopt deur zinnelyke Knier,Ga naar voetnoot92
Ons buurwyf: z'is zoo net. jy hoeft niet vies te wezen.
Het is geen druipneus, neen, dat hebje niet te vreezen.
95[regelnummer]
Noch heb ik reistenbry, bestrooit met pypkaneel
En suiker. ô, die kost glyt zachjes deur de keel!
Ik zal ook hering, pas gezouten, op doen maaken,Ga naar voetnoot97
Spekvet en dik van rug. daar zal ons bier op smaaken.
Terwijl de gryzert het gezelschap noodt, en praat,
100[regelnummer]
Ga naar margenoot+En op zyn maaltydt stoft, komt bestemoer op straatGa naar voetnoot100
Van 't vier gelopen, met een van haar dochters zoonen.
Het zweet droop langs haar neus en ingevalle koonen.
Zy hadt een schuimspaan in haar maagre vuist gevat.
De hemdtsmou, opgeschort tot aan de schouders, zat
105[regelnummer]
Met spelden vast gehecht. zy noodde, bly van zinnen,
Ga naar margenoot+'t Gezelschap in haar huis. dat tradt verheugdt naar binnen.
| |
[pagina 24]
| |
En ik ging voort, om al de kermisvreugdt te zien,
En 't geen 'er buiten of in 't jongkspel zou geschiên.Ga naar voetnoot108
Terwyl ik wandel, door nieuwsgierigheidt gedreven,
110[regelnummer]
Zie ik van verre in 't dorp twee goochelaars, verhevenGa naar voetnoot110
Op hunne ladders staan, die rustende aan den muur,
Het volk vermaaken by 't gezwets met kuur op kuur.Ga naar voetnoot112
Ga naar margenoot+De kinkel grynst en houdt zyn oor en mondt wyt open.Ga naar voetnoot113
Hy schatert, juicht en zwelt, terwyl zy windt verkoopen.Ga naar voetnoot113-14Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
De tandelooze best, die lang aan 't fleresynGa naar voetnoot115
Noch onlangs lag te bedde, en kromp van smert en pyn,
Vergeet haar leet. dit spel kan haaren geest bekooren.
Zy grinnikt in haar vuist en meesmuilt onder 't hooren.Ga naar voetnoot118
Zo werken ydle klap en potsen in 't gemeenGa naar voetnoot119
120[regelnummer]
Veel meer op 't hart van 't volk, dan welgezoute reênGa naar voetnoot120
En stichtent onderhoud: als Heeroom eertydts leerde,Ga naar voetnoot121
Toen hy de kermisvreugdt verfoeide en 't feest blameerde.
Ga naar margenoot+Daar kreeg ik by geval de kaatsbaan in myn oog.
D'een boog en kromde 't lyf. een ander hygde en vloog
125[regelnummer]
Zyn eige schaduw na, en kruiste heene en weder.Ga naar voetnoot124-25
De kaatsbal ryst om hoog, en daalt weêr schielyk neder.Ga naar voetnoot126
Maar weinig denkt de jeugdt, by 't vliegen van den bal,
Hoe dat haar leven strekt een speeltuig van 't geval,Ga naar voetnoot128
| |
[pagina 25]
| |
Een kaatsbal van 't geluk. maar zangster staak uw preeken.Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
Een ander stoor' de vreugdt, en geessel' de gebreken.
Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot131Daar zag ik op den grondt een ry van kegels staan.
Men wedt. men schreeuwt, en werpt de munten door de baan.
De jongen schudt zyn beurs, en spilt de zilvre schyven,
Zo lang vergadert met zyn meesters vee te dryven.
135[regelnummer]
De knoopen, uit de broek getrokken, en van 't hemt:Ga naar voetnoot135
't Is al verloren. Goôn! hoe is zyn hart beklemt!
Ga naar margenoot+Hier blinkt de kermiskraam, verrykt met beugeltassenGa naar voetnoot137
En sleutelreeksen, die de boeremeisjes passen;Ga naar voetnoot138
Want bouman hadt haar huur voor 't gansche jaar betaalt.Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
Elk zoekt haar gading by de koopvrou, en verdwaalt
Schier in haar keur, door al 't verschiet van koopmanschappen.Ga naar voetnoot141
D'een dingt een voorschoot, en een ander stof tot kappen.Ga naar voetnoot142
Men toetst de goude bel, en Dibbrig koopt een paar.Ga naar voetnoot143
Maar bruine Wyburg steekt een blanke naaldt in 't haar.Ga naar voetnoot144
145[regelnummer]
En Teuntje, meest gekapt met strikken aan haar ooren,Ga naar voetnoot145
Zoekt naar een stelsel, om heur vryer te bekooren.Ga naar voetnoot146
Daar komt een boerezeun, geslopen uit een hoek,
De meidt verrassen met een zoeten kermiskoek.Ga naar voetnoot148
Ga naar margenoot+Gins rookt de wafelkraam, daar Jaap en bleeke Styntje
| |
[pagina 26]
| |
150[regelnummer]
Vast smullen zy aan zy, besloten door 't gordyntje.Ga naar voetnoot150
Hy veegt de boter van haar lippen met een kus,
En vat haar in den arm. maar 't meisje zeit: sus, sus;
Bedwing jou, lieve Jaap, aars gaat myn eer verloren.Ga naar voetnoot153
Wacht tot wy zyn alleen: de bakster mogt ons hooren.
155[regelnummer]
Ga naar margenoot+Wat verder kruist een vent bestoven langs de straat.Ga naar voetnoot155
Hy vloekt, hy dreigt, hy scheldt, en slingert daar hy gaat.
Toen riep'er een: staa ruim! die kerel is beschonken!Ga naar voetnoot157
Wel hoe veel vaanen heeft die biervlieg wel gedronken,Ga naar voetnoot158
Of mutsjes brandewyn? staa, sprak een jongen, blyfGa naar voetnoot159
160[regelnummer]
Wat achter, heerschap, of hy valt ons beide op 't lyf.Ga naar voetnoot160
Ik ken dat gulzig zwyn. 't Is Jasper met de kuiten,
De weerdt in d'Uilevlucht, een herberg, daar de guitenGa naar voetnoot162
En luie bedelaars vergaâren in den nacht.
Daar wordt gestolen goedt door dieven t'huis gebragt,
165[regelnummer]
En van zyn wyf verkocht: gelyk de buuren zeggen.Ga naar voetnoot165
Indien men dezen quant deê op de pynbank leggen:
Wat zou hy klappen! 't is de grootste guit van 't landt.Ga naar voetnoot167
Hier zweeg de jongen. en toen zag ik aan den wandtGa naar voetnoot168
Een andren dronkert staan, verbleekt en dootsch van kaaken.
170[regelnummer]
Ik vreesde dat die vent zyn darmen uit zou braaken.
Geen brandtspuit loost zo snel het water, als de maagGa naar voetnoot171
Het ingezwolgen nat. dit beurt vast alle daag,Ga naar voetnoot172
| |
[pagina 27]
| |
Ga naar margenoot+Zei 't wyf, dat by hem stondt. ei wilt myn klagten hooren.
Hebt deernis met myn ramp. och arm! ik gaa verlooren,Ga naar voetnoot174
175[regelnummer]
En raak in arremoe met zulk een dronken bloedt.Ga naar voetnoot175
Zyn onverzaadtbre keel verzwelgt vast al myn goedt.Ga naar voetnoot176
Hy heeft, niet lang geleên, een zilvre bel verdronkenGa naar voetnoot177
Van Pietje, 't jongste kindt, hem deur zyn peet geschonken.Ga naar voetnoot178
En Aaltjes pillegift was haast deur 't gat gelapt:Ga naar voetnoot179
180[regelnummer]
Daar hadt de weerdt al voor zes gulden op getapt.
Ik heb hem weêr gelost, en in myn kas geslooten.Ga naar voetnoot181
Zo zuipt hy dag op dag; en 't heeft my lang verdrooten.
Myn kinders kryten t'huis van honger, slap en flaau.
Toen quam een ander zwyn. de straat viel hem te naau.
185[regelnummer]
Zyn huisvrou schraagde met haar arm zyn zwakke leden,
En brogt hem geren 't huis. hy luistert naar geen reden,Ga naar voetnoot186
Maar hoont den dienst en zorg door schelden, vloekt de trou,Ga naar voetnoot187
En loont met dreigen zelfs de noodthulp van zyn vrou.
Ga naar margenoot+Wat werkt de drank in 't volk al kluchtige gebaarden!Ga naar voetnoot189
190[regelnummer]
Hoe kan een reedlyk hart door dronkenschap ontaarden!
Wat brengt zy vruchten voort, verscheide van natuur!Ga naar voetnoot191
Zy slypt de wapens voor de gramschap; stookt een vuur
Van twist en tweedragt in de menschelyke zinnen.
| |
[pagina 28]
| |
Z'ontsluit het hart, en laat de vuile driften binnen.
195[regelnummer]
Zy spreidt de lustkoets voor d'onkuischeit, die de zielGa naar voetnoot195
Ga naar margenoot+En 't lichaam smet. gelyk een roerelooze kiel,
Door stormen op de zee geslingert heen en weder,
Dan aan de wolken ryst, of stort ten afgrondt neder,
Totze eindlyk, op een klip geslingert, barst van een:
200[regelnummer]
Ga naar margenoot+Zo kruist een dronkert op de golven hier beneên,
Tot zyn verzwakte kiel, ontbloot van 't roer der reden,Ga naar voetnoot201
Op bank of klip vergaat van ongebonde zeden.Ga naar voetnoot189-202
Maar, kermiszangster, tree niet verder in 't moraal.
Ga naar margenoot+Die ernst voegt by geen boert. blyf by uw oude taal.Ga naar voetnoot204
205[regelnummer]
Want Momus, juffer, zal die dwaling niet verschoonen.Ga naar voetnoot205
Hoe durftge in 't kermispak u zelf zo statig toonen?Ga naar voetnoot206
(Dat zal de schimper u toebyten) zo gy 't quaadt
Wilt heeklen, steek uw leên in zediger gewaadt.Ga naar voetnoot208
Verwerp de haneveer en bonte kermislappen.Ga naar voetnoot209
210[regelnummer]
Bedek uw lyf met zwart, uw hoofdt met floersche kappen.Ga naar voetnoot210
Tree zoo den preekstoel op, en geessel daar, en wraak
De feilen van het volk. maar weder tot de zaak.
Ga naar margenoot+Daar staan twee jonge maats. elk heeft wat raars te kyken.Ga naar voetnoot213
D'een draait een poppekas, waar in de beelden prykenGa naar voetnoot214
215[regelnummer]
Van weitsche juffers, naar den niewen zwier gehult,Ga naar voetnoot215
En groote hanssen, mooi geschildert en vergult.
De tweede toont een Haan, van hoogmoedt opgeblaazen,
| |
[pagina 29]
| |
Ga naar margenoot+Die met een Arendt twist, en op zyn spys komt aazen.
Hy hadt alrede een deel gedragen in zyn nest:
220[regelnummer]
Maar d'Arendt komt op 't mat, door wraakzucht aapgeprest,Ga naar voetnoot220
En stoort den vogel met zijn trouwe Hulpgenooten.
Zy vliegen in zyn kam, en plukken en ontblooten
Hem van zyn veeren, tot hy moedloos hene vlucht,
En by zyn hennen om 't verlies der pluimen zucht.Ga naar voetnoot217-24
225[regelnummer]
Dit kon men op de straat voor weinig geldt aanschouwen.
En ik bezag dit spel, daar jongens, mans en vrouwen
Toeschooten: want de knaap riep luitkeels by de schaar:
Kykt, vrienden, kykt, 't is mooi, fraai, kurieus en raar.Ga naar voetnoot228
Ga naar margenoot+Hier veilt een bestemoêr, gekapt met zwarte doeken,
230[regelnummer]
Met een tramblant geluit, 't banket van olikoeken.Ga naar voetnoot230
Haar neus druipt in 't gebak. zy ziet 'er grimmig uit.
Men telt de jaaren uit de ploojen van haar huidt.
De krukken rusten op de tafel naast haar voeten.
Z'oreert voor burgers, voor geboerte, en groene knoeten,Ga naar voetnoot234
235[regelnummer]
Westfaalsche helden, dien de zeis verstrekt een speer,Ga naar voetnoot235
Grasridders onversaagt by 't zwaajen van 't geweer.Ga naar voetnoot235-36Ga naar voetnoot236
Ga naar margenoot+Toen ging ik voort, en zag een groot getal van wyven,
En dacht, laat hooren wat zy klappen en bedryven.Ga naar voetnoot238
Zy zaten zy aan zy in 't kermiskleedt op straat.
240[regelnummer]
Een oude labbekak begon aldus de praat.Ga naar voetnoot240
Ga naar margenoot+Wat hoormen al! gaat Koen met Fytje Krelis trouwen?
Och, ik beklaag de meidt, en 't heilik zal heur rouwen.
Foei! 't is een schantvlek van heur eerelyk geslagt.Ga naar voetnoot243
| |
[pagina 30]
| |
Hoe wierdt heur bestevaar deur 't gansche dorp geacht!Ga naar voetnoot244
245[regelnummer]
Hoe is d'oprechtigheit in al zyn doen gebleeken!
Daar weten d'ouwe liên noch daaglyks af te spreeken.Ga naar voetnoot246
Ik heb heur moertje zelf, peet Wyburg, lang gekent.Ga naar voetnoot247
Dat was een deugtzaam wyf, mildadig zonder endt.
Zy liet het gansche jaar van slechte luitjes spinnen,Ga naar voetnoot249
250[regelnummer]
En schonk wel ruim de helft aan arme huisgezinnen.Ga naar voetnoot250
Hoe vreedtzaam was zy! en de vrientschap was heur les.
Maar 't volk van Koenraat sprak niet anders dan op 't mes.Ga naar voetnoot252
Daar was geen kermis, of men zag'er bei zyn oomen
En vaâr, schoon lang getrout, met lichte veugels komen.Ga naar voetnoot254
255[regelnummer]
Daar hing men bal en mes baldadig veur de kroeg.Ga naar voetnoot255
En hoe zich Koenraat in zyn eerste heilik droeg,
Is elk genoeg bekent. wat most die vrou verdraagen!
Hoe wierdt die arme sloof mishandelt en geslaagen!
Hoe zag z'er uit op 't lest! hoe mager! zulk een man
260[regelnummer]
Te trouwen, slechte Fy! och arm! wat gaat jou an!Ga naar voetnoot260
Hy is een kaale neet, en jy quamt van de ryken.
Je zult van 't hoogste huis jou leet niet over kyken.
Hier zweegze: en ieder zei haar mening met een woordt
Op Fytjes trou. en straks voer dus de snapster voort.Ga naar voetnoot264
265[regelnummer]
Ga naar margenoot+Hoe draaigat ryke Joost uit grootsheit langs de wegen!Ga naar voetnoot265
Ik denk wel hondertmaal: hy zal de steenen veegen,
| |
[pagina 31]
| |
Steek maar een beuzem in zyn poort, dat is een man!Ga naar voetnoot267
Jawel, hy heeft meer geldt als hy rejieren kan.Ga naar voetnoot268
Nou vroet hy daaglyks tot de kneukels in de schyven.Ga naar voetnoot269
270[regelnummer]
Maar toen hy hier te landt quam op een strowis dryven,Ga naar voetnoot270
Toen was 't zoo breet niet met dien snoever, dat je 't weet.
Roel gaf hem 't eerste werk. hij leegde daar 't sekreet.Ga naar voetnoot272
Voorts liep hy dagelyks wat schoojen by de huizen.
Hy brogt wat meê de poep, 't is waar, maar 't waren luizen.Ga naar voetnoot274
275[regelnummer]
Doch ik misgun den man 't geluk niet, zeker neen.
't Is pryslyk dat men raakt deur arbeidt op de been.
Hy quam zyn eieren by Kniertje zacht te leggen.Ga naar voetnoot277
Hy is ook zuinig en heel werkzaam, moet ik zeggen.
Maar al die hovaardy steekt iedereen in 't oog.
280[regelnummer]
Myn besje zei altydt! haal nooit jou zeil te hoog.Ga naar voetnoot280
De windt van veurspoedt kan haast draajen hier beneden.
O, 't is een mooje spreuk! dat zeggen steunt op reden:Ga naar voetnoot282
Denk wie je bent geweest. dat komt kan ook vergaan.
't Geluk, zei Pete Griet, staat op een gladde baan:Ga naar voetnoot284
285[regelnummer]
't Ontglyt ons eer men 't denkt. gelyk men ziet gebeuren.
Maar veul zyn oorzaak dat ze namaals moeten treuren.Ga naar voetnoot286
Men gaat deur hovaardy ver boven 't kappetaal.
Ja wel, die hovaardy maakt menig arm en kaal.
Ga naar margenoot+Zie Weintje Floris maar. dat was een vrou der vrouwen!
290[regelnummer]
Het heugtme dat ik heur met Robbert buur zag trouwen.
Wat hadt dat paar bekyks! het gansche dorp liep uit.
Dat was een stasie, kindt! dat was een weitsche bruidt!
| |
[pagina 32]
| |
Dat was een bruiloft! wel, ik meen dat zy daar brasten!Ga naar voetnoot293
Men schonk mooi franschen wyn met suiker veur de gasten.Ga naar voetnoot294
295[regelnummer]
Het bier was ongezont. die drank haart in de keel.Ga naar voetnoot295
En toenze kraamde quam men driemaal op kandeel.Ga naar voetnoot296
En Lysje moêr kreeg mooi een jak met wye mouwen.Ga naar voetnoot297
Hoe tradt die kraamheer om zyn kindt ten doop te houwen!
Maar wie de vader was, daar sprak men kluchtig af.
300[regelnummer]
Nou dat's wel meer gebeurt. de man leit al in 't graf.
Ga naar margenoot+Hoe kostlyk hielt men huis met smullen en trakteeren!Ga naar voetnoot301
De kinders gingen weitsch en deftig in de kleeren.
Maar toen de smulpaap sturf, was al de poen verquist;
En Weintje lei heel knap de sleutels op de kist.Ga naar voetnoot304
305[regelnummer]
Nou is heur armoe met geen tongen uit te spreeken.
Ga naar margenoot+Maar Niesje Jaspers wist het beter te besteeken.Ga naar voetnoot306
Heur man hadt schulden, en lag lang heel ziek te bedt.
Zy kreeg de vonken in de neus, en pakte netGa naar voetnoot308
Den besten aap by een by ontydt en by nachten;Ga naar voetnoot309
310[regelnummer]
En brogt al 't zilverwerk by vrienden, die heur wachten,Ga naar voetnoot310
En wol en linnen, want zy was wel onderleit,Ga naar voetnoot311
En koper, tin, en geldt, en al, in 't kort gezeit.
Jan Rombouts gaf den geest, maar lag pas onder d'aarde:
Of elk quam om zyn geldt. wat vondt men? niets van waarde:
| |
[pagina 33]
| |
315[regelnummer]
Een oude bank en stoel, een aarde pot of kan,
Een kas, maar zonder goedt: en Nies wist nergens van.Ga naar voetnoot316
Zy wierdt niet eens beschaamt; ja dorst wel prezenteeren,
Dat zy het veur 't gerecht met eeden wou bezweeren.
Zo ging de kredeteur van 't sterfhuis vol van rou.Ga naar voetnoot319
320[regelnummer]
En Nies zit warm en zacht, ja blyft een ryke vrou.
Noch durft zy onbeschaamt by ieder 't hoofdt op steeken,Ga naar voetnoot321
En elk braveeren, als zo dikmaals is gebleeken.Ga naar voetnoot322
Nou wordt ze weer gevryt. al benje schelm of dief,
Meinedig, hebje geldt, geen noodt, men heeft je lief.Ga naar voetnoot323-24
325[regelnummer]
Maar, Metje Lammers, jy plagt steets wat nieuws te weeten.
't Is kermis; en jy suft. vertel ons wat sekreeten;Ga naar voetnoot326
Want jy komt overal. begin. ik heb gedaan.
Hier zweeg de labbekak, en dus ving d'ander aan:
Ga naar margenoot+'k Was lest in 't naaste dorp, daar hoorde ik wondre dingen,
330[regelnummer]
Waar van men deur het landt haast lietjes op zal zingen.Ga naar voetnoot330
Gebuurtjes luistert vry met zinnen en verstandt:Ga naar voetnoot331
Daar gaat wat meer om dan de meulen hier te landt.Ga naar voetnoot332
Ga naar margenoot+Je kent de dochter wel van Machtelt in de druiven,Ga naar voetnoot333
Aan deez' zy van de brug, by 't veerhuis, die de huivenGa naar voetnoot334
335[regelnummer]
En spaansche kappen styft en opmaakt naar den zwier;Ga naar voetnoot335
Ga naar margenoot+Men noemtze mooje Klaar. ô 't is een lebbig dier!Ga naar voetnoot336
Wat heeft dat meisje van de buurt al quaadt gesproken!
Peet Lysbet, zeize, liet te veul heur schoorsteen rooken,Ga naar voetnoot338
En zou heur schone goedt versmullen, ging 't zo voort.Ga naar voetnoot339
| |
[pagina 34]
| |
340[regelnummer]
Maar 't is een zuinig wyf, gebuurtjes, als men hoort.
Dan ging Jans Franken al te veul deur 't dorp spansserenGa naar voetnoot341
Met vryers, al te weitsch en zwierig in de kleeren.
Daar zaten dagelyks de steêlien op den vloer:Ga naar voetnoot343
En die verkering lei nooit op een goeje moer.Ga naar voetnoot344
345[regelnummer]
Maar 't is een zedig kindt: daar weet ik van te spreeken;Ga naar voetnoot345
Die al heur handel ken. zyn dat geen vuile streeken?Ga naar voetnoot346
Maai Goverts hadt heur zeun te dertel opgebragt:Ga naar voetnoot347
Hy ging niet naar zyn staat, en wierdt van elk belacht.Ga naar voetnoot348
Men zag hem sondags met een kleedt van laken praalen.
350[regelnummer]
Maar 't was te borg gehaalt, en stondt noch te betaalen.
Hoe loog dat kleuter! want die vrou, veur ryk vermaardt,Ga naar voetnoot351
Heeft landt en zandt genoeg, en stookt heur eigen haardt.Ga naar voetnoot352
Dan wou Kees Koene steets de hoogste woorden voeren,
En 't al rejieren in het rechthuis van de boeren:Ga naar voetnoot354
355[regelnummer]
Maar 't was windtbuil, en de grootste zot van 't landt.Ga naar voetnoot355
Hoor, hoe zy oordeelt: want de man heeft veul verstandt.
In 't kort, zy wist van elk wat leugens te stoffeeren,Ga naar voetnoot357
En niemant quam in 't huis, of liet'er van zyn veeren.
Ga naar margenoot+Hoe heilig scheenze in al heur handel en heur werk;
360[regelnummer]
En sondags zatze veur den preekstoel in de kerk.
Dat miste nimmermeer: men zou de passie leezen,
Zo zundig zatze daar, uit heur getrokken wezen.Ga naar voetnoot361-62
En wierdt'er 't quaadt bestraft, dan lietze zucht op zucht.
Ja wel, wat gaat'er om, gebuurtjes! 't is een klucht,
| |
[pagina 35]
| |
365[regelnummer]
Als ik 't bedenk. zy las by nacht in 't evangeli,
Zo luitskeels dat het klonk. dit hoorde bruine Beli,Ga naar voetnoot366
Heur buurwyf, en noch meer, en 't wierdt daarom gedaan.Ga naar voetnoot367
't Zyn al geen koks die meest met lange messen gaan.Ga naar voetnoot368
En schyn bedriegt. dat zult gy hooren uit myn zeggen:
370[regelnummer]
Als ik jou al 't bedryf van Klaar eens uit zal leggen.
Het was 'er kermis in dat dorp, niet lang geleên:
Dan komen daar de maats en meisjes ook by een,
By Floris Eenoog in 't gekroonde waterzootje.Ga naar voetnoot373
Hy vult de kannen met het bier gelekt in 't vlootje,Ga naar voetnoot374
375[regelnummer]
De gansche week verschaalt. zo gierig is die vent.
Nou dat 's tot daarentoe. die zaak is elk bekent.
Ik weet'er ook wel meer, die juist niet zuiver tappen,
Maar dubbelt schryven, als de maats de schyven klappen.Ga naar voetnoot378
Ga naar margenoot+Het was dan kerremis, gelyk ik heb gezeit,
380[regelnummer]
Toen Klaar, na lang gevry, naar 't jongkspel wiert geleidt.Ga naar voetnoot380
Maar tot het danssen kon geen vryer heur beweegen.Ga naar voetnoot381
Dat was lichtveerdigheit, en stondt heur byster tegen.
Dies ging men boven op een kamer. manke TrynGa naar voetnoot383
De vrou van Floris, brogt een volle kruik met wyn,
385[regelnummer]
En suiker en beschuit, om in de kom te brokken.
't Gaat wel, sprak Tryn, zo kan men ryke weerden fokken.Ga naar voetnoot386
Men lepelt beurt om beurt, en Jorden zingt een deun.
Ga naar margenoot+In 't midden van de vreugdt verschynt een koopmans zeun:
Een ryke fokkert, mooi, en aangenaam van zeden:Ga naar voetnoot389
390[regelnummer]
Een vryer welgemaakt van boven tot beneden.
Hy ziet de meisjes aan naaukeurig een voor een:
| |
[pagina 36]
| |
Ga naar margenoot+Maar Klaartje bovenal bevalt zyn oog alleen.
Want, ongeveinst gezeit, z'is mooi en jongk van jaaren.
Men zou 'er zeker wel een zieke bruidt meê spaaren.Ga naar voetnoot394
395[regelnummer]
Terwyl 't gezelschap woelt, en quinkeleert en lacht,Ga naar voetnoot395
En wyn met suiker slurpt, en speelt, verloopt de nacht.Ga naar voetnoot396
Men drinkt voor 't lest eens om. de meisjes willen scheiden.
De vryers staan gereet om heur naar huis te leiden.
De steetsche linker merkt dat elk zich vaardig toont,Ga naar voetnoot399
400[regelnummer]
En afscheit neemt: hy volgt en ziet waar Klaartje woont.
Des morgens stondt hy op heel vroeg, en ging naar buiten,
En wachtte tot hy zag de meid heur deur ontsluiten:
Want Klaartje was ook vroeg gesprongen uit de kooi.
Zy viel niet af by daag, maar scheen hem even mooi.
405[regelnummer]
Ga naar margenoot+Hy sprak haar aan, en quam quansuis een bootschap maken.
Zy raakten aan de praat van velerhande zaaken.
Het was een looze vos, op vryen afgerecht.
In 't kort het meisje kreeg behagen in den knecht.Ga naar voetnoot408
Zy hadt hem in den nacht al dikwils aan gekeeken,
410[regelnummer]
Dat Jorden hadt gemerkt. wat hoeve ik meer te spreeken!Ga naar voetnoot410
De moeder was van huis. de vryster wierdt bekoort.
Zy raakten 't samen eens. nou hoortmen, met een woordt,Ga naar voetnoot412
Ga naar margenoot+Hoe dat heur veurschoot ryst. zyn dat geen vreemde maaren?Ga naar voetnoot413
En Klaartje zal in 't kort een kermispopje baaren.Ga naar voetnoot414
415[regelnummer]
Maar is hy wech? vraagt Styn. hy is naar Amsterdam,
Wat vraagje, zegt de vrou, gegaan van waar hy quam.
Daar zal die snoeper met een ryke juffrou trouwen;Ga naar voetnoot417
En Machtelt Gaapstoks mag de koei en t' kalfje houwen.Ga naar voetnoot418
| |
[pagina 37]
| |
Wat dunktje van dit spul, gebuurtjes? is 't niet raar?Ga naar voetnoot419
420[regelnummer]
Ga naar margenoot+De fynigheit bedriegt, zegt Styn ,dat 's al te waar.Ga naar voetnoot420
Ik ken 'er in ons dorp wel meer die 't al bedillen:
Maar 't is schynheiligheit. ik hou niet van die grillen.
Ga naar margenoot+Zie Pleuntje Roemers eens: maar 't is een lichtekooi.
Dat bleek wel toenze kroop met styven Piet in 't hooi.
425[regelnummer]
Die viesneus weet van elk wat wonders te vertellen.Ga naar voetnoot425
Ga naar margenoot+Daar, zeize, gaat Maai Jans aan 't hoofdt met gouwe bellen.Ga naar voetnoot426
Maar vaartjes landtheer is een vryer. 't geldt heeft krachtGa naar voetnoot427
Vooral op haar die zich vergaapen aan de pracht.Ga naar voetnoot428
Daar laat Griet Kryne weêr een rok van root scharlaken,
430[regelnummer]
Een zye jak en schort, tot sondags kleeren, maaken,
Om mee te kerk te gaan, daar al de buurt meê spot.
Maar weetze niet, hoe dat heur grootvaâr ging bankrot?
Hy hadt zyn huis en landt zyn kindren opgedraagen.Ga naar voetnoot433
Daar zo veel kredeteurs, bedrogen, noch om klaagen.
435[regelnummer]
Foei! 't is konsciensie werk. gaa liever slecht gekleedt,Ga naar voetnoot435
En leg jou schulden af, dat leerde my myn peet.Ga naar voetnoot436
Zo weet die viesneus op de gansche buurt te smaalen.
Zy quam lest aan myn huis. dat moet ik je verhaalen.
Ga naar margenoot+'t Is zulk een fleemster: maar ze meent niet dat ze zeit.
440[regelnummer]
Ik boende juist myn kas. jy mint de rendlykheit,Ga naar voetnoot440
Zo sprakze, Styntje Jans, dat weeten al jou buuren.
Jy hebt het altydt drok met schrobben, wasschen, schuuren.
Wat slyt jy beuzems af, en boenders in een jaar!
Hoe blinkt die tinnekas! dat 's helder! dat is klaar!Ga naar voetnoot444
445[regelnummer]
Men zou wel reistenbry opslurpen van jou vloertje.
Ik heb wel hondertmaal gesproken tot myn moertje,
Als ik voor by ons huis jou Neeltje school zag gaan:
| |
[pagina 38]
| |
Dat kindt is altydt net! ei, zie die kap eens staan!
Men vindt aan 't gansche lyf geen vlak aan al heur kleeren.
450[regelnummer]
Ga naar margenoot+Maar neemt het kindt wat toe? het moet de vraagen leeren,Ga naar voetnoot450
En leezen in de schrift. dat is een nodig werk:Ga naar voetnoot451
En sondags luistren, maar niet speelen, in de kerk.
Toen dacht ik by my zelf. hadt jy de schrift geleezen,
Gelyk 't betaamt, myn kindt, jy zout zo rits niet weezen,Ga naar voetnoot454
455[regelnummer]
Noch, onder schyn van deugdt, jou eerelozen lust
Met Pieter pleegen, die jou dikmaals heeft gekust.
Maar zit wat, voerze voort, ik moet wat met jou praaten.
Wat is de jeugdt in 't dorp al stout en uitgelaaten!Ga naar voetnoot458
Hoe vloeken dagelyks de jonges op de straat!
460[regelnummer]
Wat gaat 'er om, Styn Jans! men hoort 'er niet als quaadt.
Hoe heerscht de dronkenschap in vrouwen en in mannen!
Hoe zwelgt men 't ouwe bier uit kroezen en uit kannen!
De kroeg zit daaglyks vol. de kerk is altydt leeg.
Men spot met deugtzaam volk. als ik dit overweeg,
465[regelnummer]
Dan moet ik kryten om de boosheidt van de menschen.
Men kent geen liefde, daar de vroomen zo naar wenschen.
Wat hoort men in de buurt al schelden en gekyf!
Kees Langkhaar duvelt vast, en Jorden slaat zyn wyf.Ga naar voetnoot468
Men ziet de meisjes hier als lichte koojen loopen,
470[regelnummer]
Die veur een sleutelreeks heur eerbaatheit verkoopen,
En poppen na de markt met lichte maats in steê.Ga naar voetnoot471
En Lys verdrinkt heur geldt in koffi en in tee;Ga naar voetnoot472
Terwyl heur kinders in 't schapraay geen eeten vinden,
Maar kryten om een stuk by iemant van de vrinden.Ga naar voetnoot474
475[regelnummer]
Al wat heur man verdient by dagen en by nacht,
Wordt in dat tuig verteert, en gulzig deurgebragt.
Zy doet het niet alleen, maar noodt meer andre wyven,
Al' koffisnoepsters die tot 's avondts by heur blyven.
| |
[pagina 39]
| |
En wordt de maag verzwakt, deur 't water dat men drinkt,
480[regelnummer]
Dan haalt men wat anys, daar 't gansche huis af stinkt,Ga naar voetnoot480
Lavas, of brandewyn, om weer wat kracht te geeven.Ga naar voetnoot481
Zo heeft die labbekak ons gansche dorp beschreeven.Ga naar voetnoot482
Ga naar margenoot+Wat dunkt je nou van Pleun? zy zei me noch al meer,
Dat ik vergeeten heb. 't hoofdt deê m'er al van zeer.Ga naar voetnoot484
485[regelnummer]
Hier zweeg Styn, en begon eens helder op te zingen.Ga naar voetnoot485
Toen zag ik door den hoop een jeugdig wyfje dringen.
Zy zag zo roodt om 't hoofd, gelyk een hanekam.
Zy dreigde met de vuist, en scheen geweldig gram.
Ga naar margenoot+Wat hebje van die meidt en op heur doen te zeggen?
490[regelnummer]
Ik zal dat vuurtje jou meer dan aan de scheenen leggen.Ga naar voetnoot490
Zo sprakze; dat je zegt is leugen en niet waar.
Ik zie je kent me niet. Pleun Roemers is myn snaar.Ga naar voetnoot492
Ik woon in steê, en kom eens met de kermis over.
Verstaje 't zwarte kol? wat zegje dat ik tover,Ga naar voetnoot494
495[regelnummer]
Zei Styn, en zette bei de handen in heur zy.
Wat scheeltme waar je woont. ik woon hier dichte by.
En ben een vrou met eer: dat weeten al die wyven.
Ei zie die langneus eens. wat pas ik op jou kyven.
Al dat ik heb gezeit, dat zeg ik noch. loop, loop.
500[regelnummer]
En haal jou Pleuntje hier. ik geef veur jou geen koop.Ga naar voetnoot500
Ja, 't is een Hypekryt. dat zal ik staande houwen.Ga naar voetnoot501
En ik, ik zou je wel eens op jou bakhuis touwen,Ga naar voetnoot502
Ga naar margenoot+Sprak d'ander en sloeg toe. toen ging het spel eerst aan.
Men wykt wat aan een zy, en ieder maakt ruim baan.
505[regelnummer]
De kap raakt van de kruin, de nagel in de wangen,
De neusdoek van den hals: en bei die wyven hangenGa naar voetnoot506
| |
[pagina 40]
| |
Als klitsen aan malkaâr, en plukken onder 't woênGa naar voetnoot507
De koppen allebei zo kaal gelyk een hoen.
Het bloet druipt uit de neus, en sypelt langs de jakken.
510[regelnummer]
Het kermiskleedt wordt vuil, en glimt van roode vlakken.
De kroplap van de borst. de goude bel van 't oor.Ga naar voetnoot511
Toen riep 'er een: laat los. maar hy kreeg geen gehoor:
Ga naar margenoot+Dies wurp hy elk op 't lyf een volle kruik met water.
Toen rees 'er onder 't volk een ysselyk geschater.
515[regelnummer]
En ik, die my niet kon onthouden van gelach,
Ging aanstonts daar van daan, en zeide elk goeden dag.
Einde van het eerste boek. |
|