Goethe in Dachau. Literatuur en werkelijkheid
(1946)–Nico Rost– Auteursrecht onbekend
[pagina 178]
| |
[Februari 1945]1 FebruariPater R. beloofde me een lijstje waardevolle levensbeschrijvingen van katholieke Heiligen, en wilde ook bij zijn collega's voor me informeeren. Hij was eerst eenigszins verwonderd over m'n vraag, doch begreep toen wat ik bedoelde. Ik heb hem namelijk gezegd, dat ik geen zoetelijke katholieke propaganda literatuur wilde, doch biografieën door literatoren of geleerden geschreven. En ook dat me Heiligen als Albertus Magnus, Augustinus en Thomas Morus veel meer belang inboezemen dan b.v. een Bernadette Soubirou, die reeds als kind wonderen verrichtte. ‘Ik geloof aan den - Mensch’ zei ik - ‘niet aan het Wonder!’ Eerst was ik wat bang, dat hij zich door m'n woorden gekwetst zou gevoelen, doch dat is gelukkig niet het geval. | |
's AvondsWeer in barak 15 geweest. Een vriend van Dr. R. opgezocht, om hem wat beschuit te brengen - misschien nog het eenige redmiddel. Hij lag in een boven-bed en was niet meer in staat om rechtop te gaan zitten. Ben gebleven tot hij alles opgegeten had, anders hadden ze het hem zeker nog ontstolen. Er waren in deze Stube vanmorgen weer 9 dooden. Allen stierven aan diarrhee. | |
2 FebruariKapelaan R. bracht me gisteren het boek van Paul Sabattier over Franciscus van Assisi. Ik heb er den heelen middag in gelezen. R. schijnt dus goed begrepen te hebben wat ik zocht. Ik verwonder me eigenlijk, dat hij - als katholiek priester - me deze, door een protestant geschreven biografie gaf, en niet die van Jörgenssen, die ik jaren geleden las, maar toen te katholiek-propagandistisch vond. Sabattier was professor in Straatsburg en zijn boek is historisch goed gedocumenteerd. Ik kan, hoewel ik het nog niet heelemaal doorwerkte, nu al begrijpen, waarom zoovele katholieken geen sympathie voor | |
[pagina 179]
| |
dit boek hebben. De auteur ontkent het ‘Wonder’ weliswaar niet, maar beschouwt het als een zuiver individueele zielewerking, ontkent er dus de transcendentale beteekenis van. Mij boeide vooral het hoofdstuk ‘l'Eglise vers 1209’ waarin Franciscus geschilderd wordt als een integreerend deel van de beweging, die in de 13e eeuw den strijd aanbond tegen het zedenbederf onder de geestelijken. Sabattier beschrijft dan, in een der volgende hoofdstukken, hoe Franciscus door de lagere geestelijkheid werd tegengewerkt, en dat ze hem pas belangrijk begonnen te vinden en zijn grootheid te erkennen toen ze zagen, dat hij het volk achter zich had, hetgeen voor hen natuurlijk een gevaar kon beteekenen. Het boek van Sabattier is precies wat ik zocht: een rationalistisch-historisch werk over een Heilige der Katholieke Kerk. Ik hoop van andere Heiligen later ook zulke biografieën te ontdekken. | |
3 FebruariWillem Paanakker is vandaag gestorven. Hij is met ons uit Vught gekomen en het is eigenlijk een wonder, dat hij het nog zoolang uit heeft gehouden, en dat hij ondanks zijn manke been telkens aan de ‘Invaliden-Transporte’ ontkomen is. Ik weet niet waarom zijn dood me dieper ontroert, dan die van vele anderen. De meeste van ons kenden hem nauwelijks - eigenlijk slechts alleen de partijgenooten, en ook onder hen speelde hij geen bijzondere rol. Voor mij is Paanakker haast een symbool; ‘De Onbekende Kameraad,’ zou ik hem willen noemen, een vriend, waar we nu even aan denken, maar die we straks - als we thuis zijn - vlug vergeten zullen (wat ondankbaar zou zijn en onjuist, en waartegen we dan ook moeten ageeren). Deze onbekende kameraden hebben immers jarenlang een groot deel van het werk gedaan - klein werk misschien - waar velen van ons zich..... te goed voor vonden. Ze hebben al hun vrijen tijd, vaak hun broodwinning hiervoor opgeofferd: voor den verkoop van het maandblad van de Vrienden der Sovjet-Unie, van kaarten voor de vertooning van een Sovjet-film, | |
[pagina 180]
| |
van brochures tegen Hitler enz. enz. In den oorlog hebben ze in hun stadswijk, of in hun dorp, hun werk dapper voortgezet, zijn daarbij gegrepen - en sterven hier nu. Paanakker is een van hen, een van deze stille, plichtbewuste, eerlijke strijders. Hij kwam, als ik me goed herinner, uit Baarn en heeft, ondanks zijn gebrekkig been, dag-in dag-uit op de fiets zijn ‘materiaal’ rondgebracht - tot ze hem arresteerden. Dappere Willem Paanakker - ik beloof je, als ik hier levend uit kom er voor te zorgen, dat jij en de andere onbekende kameraden, later niet vergeten zullen worden. | |
4 FebruariIk heb me er nu reeds twee ochtenden op betrapt dat ik, wanneer ik de Aufseherin van uit het Revier naar de Frauenabteilung moet brengen - heelemaal achteraan bij het Bordeel - telkens nog al erg belangstellend naar haar beenen kijk, en zoo goed als geen aandacht besteed aan de vele lijken tusschen de bloks. Verraad aan de dooden? Ik heb er heel lang over nagedacht... Het is geen verraad. Ik moet me tot het Leven wenden, niet tot den Dood. Anders ga ik er zelf aan. | |
's AvondsOndanks mijn nog steeds stijgende bewondering voor Goethe valt het me op, dat hij geen oor had, geen sympathie voor de groote revolutionnairen van zijn tijd. Niet voor Marat, niet voor St. Just, niet voor Robespierre en niet voor de andere geweldige figuren der Fransche Revolutie. Zijn oordeel daarover is belangrijk en ik zie de waarde van ‘Meine Campagne in Frankreich’ heel goed, meer dan ooit zelfs, maar toch vind ik het werk onvoldoende voor een zoo groot dichter. | |
[pagina 181]
| |
Ook zijn uitlatingen over de revolutionnaire figuren in Duitschland zelf, b.v. over Thomas Münzer, Ullrich von Hutten, Franz von Sickingen en Florian Geyer hebben iets geforceerds alsof hij hun grootheid, die hij stellig zag, eigenlijk niet onomwonden wil toegeven. En ‘Götz von Berlichingen’? Komt de rol, die hij in den Boerenoorlog speelde daarin eigenlijk wel tot haar recht? Had Goethe hier niet dieper op moeten ingaan, dan hij deed? Steunt de roem van dit drama tenslotte niet voor een groot deel op de bekende kernachtige uitspraak, die we hier dagelijks om de haverklap toegesnauwd krijgen: ‘Leck mich am A....’ | |
6 FebruariHetgeen ik gisteravond over Goethe noteerde, houdt natuurlijk verband met zijn afweren van het tragische - het bewust afweren er van - hetgeen volgens mij ook een der oorzaken is van zijn al te hoogmoedig oordeel over zoovele tijdgenooten o.a. Heinrich von Kleist, van Johann Christian Günther, Lenz en Georg Forster. Soms heb ik het gevoel, dat Goethe niet door de Hel van het menschelijk denken is gegaan, zooals b.v. Hölderlin en van Gogh, Poe en Dostojewsky, en dat hij daarom toch nog iets mist, wat de allergrootsten teekent. Ik maak voor me zelf vaak een onderscheid tusschen kunstenaars, die in de Hel zijn geweest en die er niet in zijn geweest - een heel subjectief oordeel, ik geef het dadelijk toe. Of was Goethe's dichterschap een gestage strijd in het domein van Droom en Tucht - zooals bij Potgieter? Een gestage, heroïsche strijd tegen het Tragische, om er niet in te belanden? | |
7 FebruariBehalve het groot aantal wekelijksche dooden uit het Revier en de typhusblokken, waar we nu reeds aan gewend zijn, stierven deze week twee blokoudsten, vijf stubenoudsten en vier blokschrijvers aan vlektyphus, waaronder twee duitsche blokoudsten, die reeds vanaf 1933 in het Lager waren. Het serum waarmee ze ingeënt waren, schijnt bedorven te zijn | |
[pagina 182]
| |
geweest! Sommigen zeggen omdat de flesch niet goed gesloten was, maar dat kan ik niet beoordeelen. Ze zijn nu alle binnen enkele dagen aan vlektyphus gestorven - in plaats van er tegen gevrijwaard te zijn. ‘Weet je wat het allerergste is?’ zei de Pool van de Ambulance, ‘dat het niet eens zoo bedoeld was. Het was werkelijk een vergissing!’ Ik huiver....... | |
8 FebruariPater van G. leende me gisteren ‘Das wahre Gesicht der Heiligen’ van Wilhelm Schamoni, waarin ik na het appèl bladerde. Daarna heb ik het samen met Suire nog een tweeden keer doorgekeken. Het boek bestaat bijna uitsluitend uit illustraties, afbeeldingen van Heiligen der Katholieke Kerk, van mozaïek-schilderingen, beeldhouwwerken, wandschilderijen enz., die alle zooveel mogelijk de historische werkelijkheid benaderen, al is dit natuurlijk lang niet altijd mogelijk. Vooral de afbeeldingen van Augustinus en Canisius trokken m'n aandacht. Schamoni, die het illustratie-materiaal voor dit boek samenstelde, zit trouwens ook in blok 26! Ik hoop hem dezer dagen te leeren kennen; van G. zal me aan hem voorstellen. | |
9 Februari‘Mittagsruhe’. -- Het is nu heel stil in de Stube. Alles is weer eens schoongemaakt en men zou van den grond kunnen eten, want er is ‘Besuch’ aangekondigd! Buiten in het blokstraatje schijnt de zon op de lijken. Vandaag liggen er ongeveer 130. Door het open raam klinkt van uit de Totenkammer de stem van Dr. Blaha, die steeds op denzelfden toon, in het Latijn, zijn medische termen zegt. Hij is bij de snijtafel bezig met de dagelijksche sectie der lijken. Ik zie hem vanaf mijn plaats niet - niet de dooden en ook niet de bebloede kleeren, afkomstig van de lijken van het vliegveld. | |
[pagina 183]
| |
Ik hoor alleen Blaha's stem, zie de zon op mijn papier spelen en er kringetjes teekenen, en het is alsof ik in een kamertje zit aan een stil, zonnig dorpsplein, waar vanuit een kerkje de traag-eentonige stem van een priester klinkt, die zijn gebeden prevelt......... Tot de stilte plotseling verstoord werd: ‘Het bezoek is afgelast. Luizen-contrôle!’ | |
10 FebruariDr. Crediet heeft vlektyphus. Hij is de eenige dokter hier die deze ziekte kent, omdat hij ze reeds in Indië bestreden heeft. Dag-in dag-uit is hij de typhus-barakken binnen gegaan om de patiënten te helpen, zonder aan gevaar voor zich zelf te denken. Hij moest vanmiddag gaan liggen, doch is heel kalm. | |
11 FebruariConstateer steeds opnieuw, dat het goed is hier zooveel mogelijk te lezen en te schrijven. Wie over eten begint te praten, krijgt steeds méér honger. En degenen die het meest over den dood praten, zijn het vlugst gestorven...... Vitamine L (literatuur) en T (toekomst) lijken me de beste bijvoeding...... | |
12 FebruariToen ik vanochtend in blok 29 kwam om de zieken en doodenlijst te laten teekenen, lag op de tafel van den blokschrijver een boek van Ernest Renan ‘Discours et Conférences’. Geen boek uit de bibliotheek. Ik bladerde er in en de blokschrijver, die zag dat het me interesseerde, zei: ‘Neem het maar mee, ik kan toch geen Fransch lezen. De eigenaar is vannacht gestorven. Ligt daar bij de anderen in de blokstraat.’ | |
Na het appèlEr was vanmiddag 2 1/2 uur luchtalarm aan één stuk, zoodat ik in de Stube kon blijven. | |
[pagina 184]
| |
Vertaalde uit Renan's boek ‘Lettre à un ami allemand’ van 16 April 1879 en kwam steeds dieper onder den indruk. Wie was de eigenaar van dit boek, die zóó dacht en tot zijn dood - zijn ellendigen dood in het typhusblok - met inspanning van zijn laatste krachten gepoogd heeft niet chauvinistisch te denken? Hij heeft dezen brief immers vele malen gelezen en herlezen, dat bewijzen de potloodstreepjes en de aanteekeningen. En er staat herhaaldelijk aan den rand van de pagina, in een beverig, ouderwetsch handschrift: ‘d'accord!’, en driemaal: ‘bravo!’ Hoe graag had ik dezen Franschman, die zoo dacht, nog leeren kennen! Hij moet ontzettend geleden hebben, en een tweevoudigen dood gestorven zijn.
Dit is de brief aan een Duitschen vriend door E. Renan. (1813 tot 1892) ‘Niemand heeft meer dan ik uw Duitschland bewonderd, het Duitschland, zooals het vijftig of zestig jaren geleden was, gesymboliseerd in het genie van Goethe en gerepresenteerd in de oogen der wereld door het wonderbaarlijk verbond van dichters, wijsgeeren, historici, critici en denkers, die den rijkdom van den menschelijken geest met nieuwe schatten vermeerderden. Wij, zonder uitzondering, zijn allen veel dank verschuldigd - aan dit groote, verstandige en grondige Duitschland, dat ons door Fichte het Idealisme leerde, door Herder het Geloof aan de Humaniteit, door Schiller de Poëzie van het Moreele, door Kant de Abstracte Plicht. Deze nieuwe begrippen schenen ons geenszins een tegenstelling tot de oude Fransche Esprit - wij beschouwen ze als een vervolg. Sinds 1848, het tijdstip, waarop de problemen zich in steeds duidelijker vormen begonnen af te teekenen, hebben we gemeend, dat Duitschland een politieke eenheid zou worden door de gerechtvaardigde en noodzakelijke revolutie. Wij beschouwen dit tot een natie groeiende Duitschland als een der hoofdzakelijkste elementen voor de wereldvrede. Deze Duitsche natie, waarvan we verwachtten, dat ze als een nieuwe individualiteit in het concert der volkeren zou verschijnen, stelden we ons voor volgens het beeld, dat we ons | |
[pagina 185]
| |
uit lectuur er van gevormd hadden, naar de door Kant en Fichte geformuleerde principes. Wij koesterden de schoonste verwachtingen voor den dag, waarop een wijsgeerig en verstandig denkend volk zich bij het groote Europeesche verbond zou voegen, een vriend van de vrijheid, een vijand van het oude bijgeloof, vol toewijding voor het symbool van het Recht en van het Ideaal. Wat hebben we niet allemaal gehoopt! De glorie der natie is een sterke stimulans voor het genie der natie. Gij bezat tachtig jaar lang een bewonderendswaardige literaire beweging; in dien tijd leefden schrijvers bij U, die naast de grootste der andere naties genoemd moeten worden. Hoe komt het, dat deze bron thans bijna verzand is? Waar zijn de opvolgers van Goethe, Schiller en Heine? Aan talent ontbreekt het U stellig niet; doch twee dingen beletten volgens mij Uw literaire productie: uw overdreven militaire lasten en uwe sociale verhoudingen. Verondersteld, dat Goethe in militaire dienst had moeten gaan, en aan het holle geschreeuw van drillende sergeanten overgeleverd was - meent ge niet, dat hij bij zoo'n dienst zijn dichterlijke elegantie en zijn gevoel voor vrijheid verloren zou hebben? Uw sociale toestanden lijken me eveneens weinig gunstig voor de bloei van een groote literatuur. Literatuur veronderstelt een vroolijke, vrije tot zelf-ironie geneigde maatschappij, waarin de ongelijkheid wel groot mag zijn, doch de klassen zich vermengen en - allen hetzelfde leven leiden. Men deelt me mede, dat bij U sedert tien jaren groote vorderingen zijn gemaakt op den weg naar de gelijksoortigheid van het maatschappelijk leven. Intusschen zie ik nog niet de belangrijkste vrucht, die bestaan moet in een gemeenschappelijke literatuur, waarin het talent of het genie van de nationale geest in al zijn aspecten tot uitdrukking komt, een literatuur, die door allen bemind, bewonderd, gekoesterd en besproken wordt. Ik ken wel degelijk de zeer respectabele namen waarmede ge me van repliek wilt dienen. Desondanks ben ik niet van meening, | |
[pagina 186]
| |
dat Uw nieuw Rijk gebracht heeft, wat men van een regeering mag verwachten, waarin alle krachten van het Duitsche genie zich vereenigen. Het Duitsche genie is groot en machtig; het blijft een der belangrijkste organen van den menschelijken geest; maar gij hebt het in de schroefbank gespannen en daaronder lijdt het. Wij zijn er van overtuigd, dat gij U zelf wel terug zult vinden en dat we eens opnieuw zullen samenwerken, - ten bate van al wat schoonheid, vreugde en geluk in het leven brengt (16 April 1879).’ | |
13 FebruariDe blokschrijver van 29 naar den eigenaar van Renan gevraagd, maar omdat er gisteren vijf Franschen bij hem gestorven zijn, kon hij me den naam niet precies zeggen, wel dat hij heel mager was, vlektyphus had, honger-oedeem en flegmonen aan beide beenen. Maar daaraan kan ik hem in de Totenkammer beslist niet herkennen... zoo zien immers alle dooden hier uit. Ben daarna toch naar het straatje voor de Totenkammer gegaan om te probeeren hem te ontdekken - maar de Russen van het Crematorium waren juist bezig de lijken op te laden. Vandaag weer 145. Onbekende Kameraad - ik groet U! Ik zou zoo gaarne Uw vriend geweest zijn.... | |
14 FebruariPater R. bracht me vandaag een boekenlijst: levensbeschrijvingen van enkele Heiligen der Katholieke Kerk. Ik heb me stellig voorgenomen al deze werken later te gaan lezen - alles wat ik op dit gebied vind - en wat niveau heeft. Men is waarachtig niet zoo maar heilig verklaard. Ik las onlangs een en ander over het onderzoek, dat aan de officieele heilig-verklaring voorafgaat en vaak eeuwen duurt; we kunnen dus aannemen dat een heilige vaak inderdaad iemand van groot formaat, in enkele gevallen zelfs een heros des geestes geweest is. De studie van zulke levens kan alleen verrijking beteekenen en ik behoef daar zeker niet katholiek voor te zijn. | |
[pagina 187]
| |
Waarom weet ik b.v. niets van het leven van Augustinus, maar wel van dat van Jan van Schaffelaar? Niets van den Heiligen Canisius, maar wel van Elsje van Houweningen, de dienstmaagd van Hugo de Groot! | |
Na het appèlVanavond nog lang aan Brouwer gedacht die, door wat hij schreef over Johannes van het Kruis en de Heilige Therese, de kiem legde voor m'n belangstelling voor de levens der Heiligen. Ook daarvoor ben ik hem dankbaar. | |
15 FebruariRheinhardt is - zooals te vrezen was - vanmiddag met vlektyphus binnen gedragen. Hij schijnt al een paar dagen koorts te hebben gehad. Ben hem dadelijk gaan zien, en nu bang, dat hij het niet halen zal...... Hij is al erg ziek en bovendien ver over de vijftig. Drost vreest ook het ergste voor hem. | |
16 FebruariNaar ik reeds vermoedde, verwonderen sommige vrienden zich, dat ik biografieën van katholieke Heiligen lees. Anderen, die me niet goed kennen, glimlachen veelbeteekenend en schijnen te denken, dat ik wel eens.... katholiek zou kunnen worden! Is het dan zoo vreemd, dat ik levensbeschrijvingen van menschen wil lezen, waarvan velen stellig tot de belangrijkste figuren behooren, die de cultuur heeft voortgebracht, zooals Augustinus, Franciscus van Assisi, Albertus Magnus, Thomas van Aquino, e.a.? Ik geloof eigenlijk, dat ik me moet verwonderen, omdat ik ze niet vroeger las, en dat zoovele mijner vrienden hier ze niet kennen. | |
's AvondsDe Franschen gaan hier werkelijk dood als vliegen. Vandaag, op blok 3, in hetzelfde bed waar de Fransche musicus | |
[pagina 188]
| |
in lag, stierf een landgenoot van hem, een paedagoog: Georges Lapierre. Vlektyphus; zooals de meesten. Hij moet het al dagen gehad hebben, want reeds een uur nadat ze hem binnen brachten, was alles afgeloopen...... Suire vertelde me, dat hij L's naam kende, reeds jaren. Hij was een beroemd paedagoog en een intieme vriend van professor Langevin. Hij gaf een maandblad uit ‘L'Ecole Libératrice,’ waar Duhamel ook aan meewerkte. | |
17 FebruariGoethe bericht in zijn ‘Campagne in Frankreich’ dat hij het materiaal voor zijn osteologische studies op het slagveld verzamelde --- een cynisme, dat ik weliswaar grootsch vind, maar waar achter ik geen ingehouden tragiek bespeur, geen gevoel van verscheurdheid over zooveel rampzaligheid. Uit elke pagina van Stendhal lees ik dit wel, ook al noemen velen hem cynisch, omdat hij zich - tijdens de terugtocht uit Moscou in 1812 - ondanks alle ontberingen en verschrikkingen elken dag (zooals hij ons zelf mededeelt).... zorgvuldig schoor! | |
's AvondsBij dr. Crediet geweest. Hij was buiten kennis, lag op zijn rug en ademde zwaar. Marsault, de Fransche dokter van 7, verpleegt hem zoo toegewijd alsof C. zijn zoon is. | |
18 FebruariVanochtend bij het Ohrenstation met twee Deensche dokters gesproken, twee broers. Ze zijn nog geen twee maanden gepakt en zien er uit ---- zooals wij lang geleden. Ze zijn ook nog niet hard geworden en cynisch, en nog veel ontvanglijker voor de menschelijke misère hier, dan wij. Het zal goed zijn hen vaker te ontmoeten, om te constateeren hoe we zelf vroeger - voor we hier beland zijn - op dit alles reageerden, en dat het noodzakelijk is dit zuiver gevoel te behouden. Ook in het Noorden - deelden ze me mee - is het verzet | |
[pagina 189]
| |
krachtig. Nordahl Grieg, mijn Noorsche vriend, is boven Berlijn afgeschoten. Welk een heldendood voor een revolutionnair dichter: te sneuvelen bij een aanval uit de lucht op de citadel van het fascisme! Ik sprak hem de laatste maal in 37, in Spanje, bij Guadajara. De beide Denen noemden verder nog een naam, dien ik niet kende: Kaj Munk. Een predikant en tooneelschrijver, die sedert de bezetting tot een nationale figuur geworden was. ‘De veldprediker van ons verzet’ zeiden ze van hem en vertelden ook, dat hij in zijn kerk verkondigd had, dat het beter was op goeden voet te staan met Jezus dan met Hitler. Een jaar geleden werd hij door de Gestapo vermoord. ‘Wir haben damals alle geweint’ zei de oudste Deen. | |
's AvondsBij Rheinhardt geweest. De koorts is nog gestegen. | |
19 FebruariSuire liet me een manuscript zien, gevonden onder de stroozak van den Franschen paedagoog, die een paar dagen geleden gestorven is: het ontwerp voor een leesboek voor kinderen... voor na den oorlog. Hij schijnt er hier wekenlang - ook nog in het typhusblok - in het verborgen aan gewerkt te hebben. Half verhongerd en uitgeput, op één stroozak slapend met een ander, misschien zelfs met twee anderen, die even als hij onder de vlooien en de luizen zaten, heeft deze man - Georges Lapierre - er dus zijn laatste krachten, werkelijk zijn allerlaatste krachten aan besteed, om de jeugd te beschermen voor nieuwe oorlogen, opdat zij niet ons lot zullen ondergaan! Suire zal het manuscript later trachten mede te nemen, om het aan Duhamel te overhandigen. | |
[pagina 190]
| |
ven, heeft vanmiddag een merkwaardig bevel uitgevaardigd: ‘Der Mann muss durchkommen!’ Meent hij in zijn verwatenheid omdat hij kan bevelen: ‘Der Mann muss sterben!’ en zoo'n bevel reeds vele vele malen gegeven heeft, dat hij nu ook den dood kan terroriseeren en tot gehoorzaamheid dwingen? | |
's AvondsIk verbeeld me de laatste weken vaak, dat ik bij de typhuszieken kan zien of ze genezen zullen of niet: aan hun moraal en aan de manier waarop ze de koorts aanvaarden, of ze zich in het onvermijdelijke schikken, of er tegen strijden... Voor Rheinhardt heb ik niet veel hoop --- | |
21 FebruariDr. Crediet is vannacht gestorven. Er heerscht, zoo als te begrijpen, groote ontsteltenis bijzonder onder ons Nederlanders. Hij was zoo bemind, vooral ook bij degenen, die met hem uit Natzweiler gekomen zijn. Dadelijk na het uitbreken van de epidemie bood hij zich aan - vrijwillig. Hij was immers de eenige medicus, die de vlektyphus en haar bestrijding uit de practijk kende. Dag-in, dag-uit was hij in de typhusbarakken, zat hij tussen de bedden, schoof hij langs de afhangende dekens. Hij moest zoo, op die manier, wel besmet worden en wist dat, maar wilde helpen zoolang hij kon. Hij was een held, omdat hij zich zelf wegcijferde - zich opofferde - zijn leven gaf om anderen te redden. En toch --- toch geloof ik, dat - indien we eerlijk willen zijn - onze diepe droefheid over zijn dood niet heelemaal vrij is van - een egoistische bijsmaak: de vrees of wij zelf in leven zullen blijven, nu de dokter die ons helpen moet - stierf. Wij zijn thans immers nog meer bedreigd. Behalve dr. Crediet waren er vandaag nog 188 andere slachtoffers. | |
[pagina 191]
| |
de instructieve inleiding van v. Oppeln-Bronikowski, waarin hij uitvoerig op de beruchte plagiaat-affaire ingaat. Terwijl sommige critikasters nog steeds Stendhal's genie pogen te kleineeren door in den treure aan het - door hem toegegeven - plagiaat te herinneren, trof me een uiting van Goethe over Stendhal, waarin dit feit ook ter sprake komt. Hoe torenhoog steekt Goethe ook hier weer boven de anderen uit. Zijn oordeel verheugt me, omdat ik hem daardoor nog meer kan bewonderen. Het komt voor in een brief aan Zelter, en ik schrijf het hier over, omdat ik het anders later misschien moeilijk kan terugvinden: ‘Er zieht an, stösst ab, interessiert und ärgert, und so kann man ihn nicht loswerden. Man liest das Buch (Rome, Naples et Florence) immer wieder mit neuem Vergnügen und möchte es stellenweise auswendig lernen. Er scheint einer von den talentvollen Menschen, die als Officier, Employé oder Spion, wohl auch alles zugleich, durch den Kriegsbesen hin und her gepeitscht werden. An vielen Orten ist er gewesen, an anderen weiss er die Tradition zu benutzen und sich überhaupt manches Fremde anzueignen. Er übersetzt Stellen aus meiner “Italienischen Reise” und versichert das Geschichtchen von einer Marchesina gehört zu haben. Genug, man muss das Buch nicht allein lesen, man muss es besitzen’Ga naar eind47) | |
's AvondsWeer bij Rheinhardt geweest. Hij is buiten kennis en staart met glazige oogen voor zich uit. Ik ben een kwartier bij zijn bed blijven staan, maar kon helaas niets voor hem doen, niet beletten, dat hij nu wel zeker sterven zal. Nimmer zal ik het bittere gevoel van me af kunnen zetten, dat hij in den dood gejaagd is. Hij had - vooral als dokter - hier in het Revier kunnen blijven.... hier moeten blijven! Hij had gered moeten worden..... ook voor later. | |
[pagina 192]
| |
prettigen indruk op me gemaakt heeft. Hij doet heelemaal niet prominent en schijnt zelfs een betere behandeling - die de SS hem had aangeboden - geweigerd te hebben. Hij wil niet naar de Elite-Bunker, wil niet meer zijn dan wij. Hoewel Hohenzollern stellig een fatsoenlijke vent is, blijft hij - vooral naast Bourbon, een kleine burgerman, en papt hij bij voorkeur aan met degenen, die op dit oogenblikmachtiger zijn dan hij: de SS. Bourbon-Parma doet dat niet. D. beweert, en waarschijnlijk heeft hij gelijk, dat men hieraan alleen reeds duidelijk zien kan, dat het Huis Bourbon-Parma van heel oude adel is, en de Hohenzollern daarbij vergeleken slechts ‘parvenus.’ | |
24 FebruariSteeds meer dooden... vandaag 198. Ook Miesen heeft waarschijnlijk vlektyphus en ik ben bang, dat zijn zwak hart niet bestand zal zijn tegen de hooge koortsen. Suire vreest dat ook.... Toen ze Miesen van onze Stube naar blok 3 brachten, was hij bijna te zwak om te spreken, maar toen hij al op de brancard lag, wenkte hij me en gaf me een boek, zijn dierbaarste bezit, in bewaring: Prof. Jaspers ‘Krisis der Weltanschauungen,’ waar hij al die weken, dat hij hier ligt, in gelezen heeft. Een typische Duitscher van het beste soort! | |
25 FebruariRheinhardt vannacht gestorven. Zijn dood is niet alleen voor ons, zijn vrienden, een harde slag, maar zal - in een nabije toekomst - ook een groot verlies voor Oostenrijk blijken. Hij koesterde nog zoovele plannen voor zijn land: hervorming van het onderwijs in de geschiedenis, herziening der schoolboeken enz. enz. Ook zijn boek over Rilke en vooral zijn grooten roman had hij willen afmaken, en hij hoopte steeds, dat zijn secretaresse het manuscript gered had bij de huiszoeking; zelfs in zijn koorts sprak hij daar nog over. | |
[pagina 193]
| |
Ik weet wel, dat ik hier nog vele vrienden heb, maar ik voel me vandaag, nu Rheinhardt gestorven is, meer alleen dan ik hier ooit was. Onze vriendschap was zeer diep en goed. We dachten hetzelfde over politiek en hadden dezelfde hartstocht: Literatuur. We koesterden zoovele plannen voor later.... Ik ben hem nog gaan zien, om hem een laatsten keer te groeten, toen hij in het straatje bij de Totenkammer lag... tusschen de meer dan 150 andere dooden van den afgeloopen nacht. Hij was bijna onherkenbaar, zijn gezicht gezwollen en krampachtig vertrokken. Het allerergste bij dezen dood, bij den dood van al onze vrienden is: we hebben hier niet eens tijd om... over hen te treuren. Dit kampleven dwingt ons elk uur, elk minuut zijn tempo op,.. en elken dag zijn er nieuwe dooden, steeds nieuwe dooden... Als ik hier echter levend uitkom, zal ik probeeren over zijn oeuvre uitvoerig te schrijven, zoo diep-ingaand als hij verdient, en ook over zijn leven - zijn dapper leven..... | |
's AvondsToen ik zoojuist de bloemlezing uit Rilke ter hand nam, die ik maanden geleden van Rheinhardt leende, vond ik er een regel in dien hij met potlood onderstreept heeft: ‘Wir sterben alle unseren eigenen Tod!’ Zou hij bij deze woorden reeds de wiekslag des Doods boven zich vermoed hebben? Ik moet steeds aan zijn oogen denken, zooals ze me gisteren aanstaarden - te midden der andere naakte lijken - op de natte steenen - half in de goot - met om hem heen vuile papieren verbanden, etter en geronnen bloed..... | |
[pagina 194]
| |
verzen misschien niet tot in haar diepste diepten begrepen heb, maar wel weet ik nu, waarom Rheinhardt deze beide bundels altijd bij zich droeg --- tot hij stierf. Hij voelde, dat Rilke in deze werken steeds bewust in het Niemandsland tusschen Leven en Dood bleef toeven, en deze gedachtensfeer was hem - vooral hier - stellig verwand. Ook bij hem waren de grenzen tusschen Leven en Dood immers reeds uitgewischt - lang voor hij stierf. | |
28 FebruariWilde vandaag weer bloed geven, maar Drost had er bezwaren tegen. Negen malen is genoeg, meende hij, omdat ik anders niet voldoenden weerstand zou hebben, wanneer ik misschien vlektyphus krijg. Hij heeft gelijk, ik voel dat zelf ook, maar had het anders toch graag weer gedaan, want de twee laatste malen: bij den jongen Joegoslaaf en den Oostenrijker heeft het schijnbaar geholpen. |
|