Goethe in Dachau. Literatuur en werkelijkheid
(1946)–Nico Rost– Auteursrecht onbekend[Januari 1945]NieuwjaarEr was vanmorgen om 5 uur luchtalarm, juist toen ik mijn dienst bij den ingang van het Revier moest beginnen en het Frührapport afgeven. Het was dus pikdonker en ik strompelde in de gang - ongeveer bij barak 9 - over een lijk...... (ze waren juist bezig geweest het weg te dragen, toen het licht uitging en hadden het intusschen dus daar neergelegd.) Ik vond het - als welkomstgroet van het Nieuwe Jaar - nogal funest, en geen erg gunstig voorteeken! Doch toen de Nederlandsche verpleger, die er bij stond, me overeind hielp en lachend zei: ‘Ook goeie morgen’, kwam ik dadelijk weer in mijn humeur en voelde zelfs iets van vaderlandsche trots over zooveel nuchtere geestigheid. | |
's AvondsWeer minder brood. En nog steeds niets van het Roode Kruis. De heeren in Londen schijnen maling aan ons te hebben. Dr. C. constateerde vanmorgen - alleen reeds in onze Stube - drie nieuwe gevallen van vlektyphus. Duhalsky meent, dat we het allemaal zullen krijgen en er allen aan sterven. Ik denk | |
[pagina 155]
| |
dat vaak ook, maar wil deze gedachte van me af trachten te schuiven. Nog meer lezen en studeeren. Elk vrij oogenblik Klassieke literatuur in plaats van Roode-Kruis-paketten. Maar tegen vlektyphus zal ook Goethe me niet kunnen beschermen...... | |
2 JanuariVan K. geleend: Stendhal's ‘Vie de Henri Brulard’ in een voortreffelijke duitsche uitgave met een uitvoerige inleiding en nog vele andere fragmenten met commentaar. Stendhal en Goethe zijn voor mij steeds meer en meer de schrijvers, die ik in deze omgeving te midden der vlektyphus-epidemie het best lezen kan. (St. schijnt trouwens ook vlektyphus gehad te hebben tijdens den Russischen veldtocht). Terwijl Strindberg me b.v. irriteert door zijn onevenwichtigheid en vervolgingswaanzin en Dostojewski me nu veel te diep boort, wat ik hier niet verdragen kan, bezit het werk van Stendhal de ontroering door geniale zakelijkheid, die ik als tegenmiddel in deze hel zoo gretig aanvaard. | |
Na het appèlReinhardt had vandaag ernstige ruzie met zijn Oberpfleger. De zaak is door bemiddeling van Drost gelukkig weer in orde gekomen, doch ik vrees, dat het binnen een paar dagen wel weer zal misloopen. Op R.'s werk is stellig niets aan te merken, maar hij is nog steeds onderdanig, en dat moet hij tegen Lagerprominenten vooral niet zijn. We moeten hun grooten bek met een even grooten bek beantwoorden - anders zijn we hier verloren. Rhemhardt is diep-in natuurlijk niet serviel, maar hij moet het hier ook uiterlijk niet zijn. Ik zal er morgen nog een keer uitvoerig met hem over spreken. | |
's Avonds laatIk ben ‘bevorderd’. Dank zij mijn Tsjechische vrienden van | |
[pagina 156]
| |
de Schreibstube. Ik ben nu ‘Revierläufer’, krijg een band met een Roode Kruis om m'n arm, en moet boodschappen doen in het kamp voor de Schreibstube van het Revier. Tot m'n nieuwe plichten behoort o.a. twee malen per dag met de zieken- en doodenlijst alle bloks langs loopen, om ze daar door de blokschrijvers te laten teekenen. Verder moet ik voor Blutspender zorgen, 's morgens om half zes orde houden bij het Ohrenstation en 's avonds de Zugänge naar het bad brengen. | |
3 JanuariVanmorgen voor de eerste maal luitenant v.L. ontmoet. In blok 3, in Arthur's Stube. Ik bracht hem de ouwel en de rozenkrans, waar hij om had laten vragen. Hij heeft vlektyphus gehad en is nog heel zwak, maar gelukkig reeds over de crisis heen. Hij verwonderde zich dat ik ze hem kwam brengen, omdat hij gehoord had, dat ik niet geloovig was. Hij vroeg me ook wat te lezen. Ik zal hem m'n kleine bloemlezing uit het werk van Peguy brengen. | |
Na het appèlWas zoo juist weer een half uur bij v.L. Voel me tot hem aangetrokken. Hij heeft zware jaren achter zich, deed belangrijk werk, is geslagen en gemarteld, maar hij heeft een jongens-achtigen schroom behouden, die tegelijk krachtig en zuiver is. Hij is au fond dood-eenvoudig en staat open voor de meening van anderen. | |
's Avonds laatD. kwam me zooeven vertellen, dat Wiardi Beckman in blok 25 - een quarantaine blok - gestopt is. Hij is nu zonder baantje, omdat geen enkel commando meer buiten de poorten van het Lager mag werken, met het oog op de vlektyphus. Ik zal hem minder kunnen zien en spreken, doch trachten contact met hem te houden. | |
[pagina 157]
| |
was, doch ben daar niet zeker van. Ook dat zal wel ‘Ersatz’ zijn. De dikke Pool van de ‘Ambulance’ is gisteren immers ook gestorven, en die zal toch zeker wel gezorgd hebben, dat hij ingeënt was. Alle anderen worden niet ingeënt; men laat hen dus crepeeren - met uitzondering van het Plantage-Kommando, dat morgen ingeënt wordt. Die Häftlinge werken immers voor Himmler privé, in zijn tuinen vlak buiten het kamp. De bloemen en kruiden daaruit brengen hem jaarlijks heel wat op. Zijn slaven moeten dus nog een tijdlang in leven blijven. | |
Na het appèlIk kom nu geregeld in het geestelijken-blok. Niet alleen omdat ik er moet zijn met de ziekenlijsten en om Blutspender te halen, maar ook om met pater van G. te praten. Ik benijd hem om zijn geschoolde wijze van denken en zijn logica, en zou graag van Jezuiten logica geleerd hebben. Ik heb hem dat gisteren gezegd, en dat ik - wanneer ik weer op de wereld kwam - in m'n jeugd onderwijs van de Jezuiten zou willen ontvangen, doch voor het overige blijven denken, zooals ik nu denk. Hij begreep wat ik bedoelde en kwam gelukkig niet op de idee, dat ik misschien op de een of andere wijze ‘twijfel’, of katholiek wil worden!! P. daarentegen maakte vandaag, half schertsend doch half in ernst, een dergelijke opmerking, doch dat laat me verder koud. Ik praat graag met v.G. en tracht daardoor een vollediger kennis van het katholicisme te krijgen. Verruiming van ons wereldbeeld is altijd goed, en ik kan uit deze gesprekken veel leeren. | |
[pagina 158]
| |
vattend mogelijk geantwoord, m'n best gedaan hem niet te kwetsen, doch ook niets verzwegen van wat ik meende te moeten zeggen. Vertelde hem van pater Lobo, over de houding der geestelijkheid die niet de zijde van Franco gekozen had, en die dus door de Republikeinen volkomen met rust gelaten werd. Ook dat bij de Basken de lagere geestelijkheid met de boeren tegen Franco vocht, en waarom. Heb hem ook verteld van mijn bezoek bij la Passionaria, die, toen een aantal nonnen haar in Madrid lieten vragen om een gebouw voor een nieuwe kapel - de hunne was door Franco-bommen vernield - dadelijk door haar partij de zaak liet onderzoeken en er voor zorgde, dat deze wensch zoo spoedig mogelijk vervuld werd. En dat het communisten waren, die deze nonnen toen aan brevieren, rozenkransen, wierook enz. hielpen. Hij wilde graag nog meer over Spanje weten. Ik verwees hem naar Piet, die er gevochten heeft. Heb v.L. ook op het hart gedrukt om, zoodra we vrij zijn, de boeken van Bergamin te gaan lezen. | |
's AvondsIn het bed in de hoek van Stube I, waarin ik reeds zoovelen heb zien sterven, ligt een ‘nieuwe’. Weer een candidaat dus. Hij kreunde zachtjes toen ik bij hem kwam, doch lag op zijn rug, zoodat ik z'n gezicht niet goed zien kon. Suire had hem juist een spuitje gegeven. Hij vroeg me voor de zieke naar blok 26 te willen gaan en een pater Jezuit, Riquet - een Franschman - in het Revier binnen te loodsen. Ben hem gaan halen, doch toen weggegaan. Michelet, de vertrouwensman van de Franschen, stond bij onze komst al bij het bed van den ‘nieuwe’ | |
6 JanuariGisteravond vroeg Auer me iets te vertellen over Ampère, wiens naam herhaaldelijk in Goethe's ‘Gespräche mit Eckermann’ voorkomt. Ik had hem geen grooter plezier kunnen doen, bemerkte ik al spoedig, want hij kwam daardoor - langs een gracieusen literairen omweg - op z'n stokpaardje: Ozanam. | |
[pagina 159]
| |
Eerst deelde hij me een en ander over het blad ‘Le Globe’ mee, dat door Goethe zoo uitbundig geprezen werd om de rijpheid van oordeel harer medewerkers... en waarvan, hij, Ampère op vierentwintig jarigen leeftijd de redactie leidde. Een van de latere medewerkers - en toen was mijn vriend waar hij wezen wilde - was Fredéric Ozanam, in 1813 te Milaan geboren en met een aanbeveling voor Ampère Senior naar Parijs gekomen, waar hij weldra innig bevriend raakte met diens zoon - Goethe's Ampère dus - en een der voornaamste en beroemdste medewerkers van ‘Le Globe’ werd. Auer heeft een speciale studie van Ozanam gemaakt, en hoewel ik eigenlijk niet meer dan beleefden eerbied koesterde voor den stichter van de beroemde Vincentius de Paole Vereeniging, moet ik eerlijk toegeven dat A. er ten slotte in geslaagd is - na een voordracht, die den heelen avond in beslag nam en in bed, toen de lichten al uit waren, nog fluisterend werd voortgezet - m'n belangstelling voor Ozanam zoo op te wekken, dat ik er nu volledig van overtuigd ben, iets in m'n leven te missen, wanneer ik geen kennis van z'n boeken nam. A. prees Ozanam's werk over Dante, verder zijn boek ‘Les poètes Franciscains’ en vertelde tevens - wat mijn interesse nog verhoogt - dat hij professor in de Duitsche taal en letteren aan de Sorbonne was, en als zoodanig twee deelen ‘Etudes germaniques’ publiceerde. | |
Na het appèlA. verraste me dezen middag met een korte bibliografie, die hij in de gauwigheid had geschreven (in plaats van op de Schreibstube z'n lijsten in te vullen) en met den preciesen tekst van Ozanam's grafschrift in de l'Eglise des Carmes te Parijs - Duitsch en Latijn - dat waarlijk niet kort is en zeker 10 regels beslaat. Ik bewonder dezen ouden man steeds meer en voel dagelijks meer genegenheid voor zijn gedegen literaire en historische kennis, die werkelijk op een innige liefde voor den Mensch, de Literatuur en de Menschheid gebaseerd is. Hij zal voor mij later steeds een representant van een Spitzweg-Duitschland blijven, dat ook door deze barbaarschheid niet werd aangetast, zich stil en | |
[pagina 160]
| |
droomerig afzijdig hield, zonder de stormen te voelen naderen. Natuurlijk had A. ook moeten weten, dat deze orkaan der barbaarschheid alles zou verpletteren, maar hij geloofde niet aan haar komst, hoorde niet de dreigende voorteekenen in zijn stille studeerkamer met z'n cactussen en de portretten van Ozanam, bisschop Sailer, Alban Stolz, en Hansjacob boven zijn schrijftafel, en zijn liefde voor zijn kathedraal in zijn vaderstad Freiburg. Toen het echter zoo ver was, schrikte hij op uit zijn rust en verzette zich, tot hij ten slotte in Dachau belandde. Hier denkt hij nu verder aan zijn boeken en bloemen, hoopt en bidt, vooral ook dat zijn Münster niet door Engelsche bommen getroffen zal worden, en dat hij later weer achter zijn schrijftafel mag zitten, met daarboven de portretten waar hij zoo van houdt. Geen militant, geen strijdersfiguur, maar wel een man, die ook na de oorlog nog velen liefde voor het goede en waarachtige bij kan brengen. | |
Een uur laterGijs van Münster is vanavond in het Revier opgenomen. Het kostte veel moeite, omdat er geen Arztmeldung was, doch ik kon hem ten slotte binnenloodsen. Hij is de laatste weken heel oud geworden en vooral zwak. Sep heeft er voor gezorgd, dat hij in blok 3 komt te liggen, bij Drost, die longontsteking constateerde. | |
7 JanuariSuire heeft gisteren heel lang met den nieuwe in de hoek gepraat en me vanmorgen aan hem voorgesteld. Hij schijnt er heel erg aan toe te zijn, maar er komt geen klacht over z'n lippen. Vele Franschen vragen naar z'n toestand. Suire vreest, dat het been geamputeerd moet worden, maar wil nog even wachten, voor hij een beslissing neemt. Hij wil hem van te voren nog een bloedtransfusie toedienen. Ik heb me aangeboden, als hij tenminste mijn bloedgroep gebruiken kan. | |
[pagina 161]
| |
's AvondsMet den verpleger van Stube 4 heel uitvoerig over Gijs gesproken. Karl, een Oostenrijker, is sociaal-democraat en ik kon dus open kaart met hem spelen, Gijs had nu reeds ‘Breikost’ gehad. Hij was er erg blij mee, doch bang dat het slechts voor één keer was geweest. Heb hem gerustgesteld en Karl zal dit ook nog doen. Twee bedden verder ligt een broer van Jacquemotte, die eveneens heel ziek is, en voor wien niet veel hoop meer is. Toen hij hoorde dat ik uit Brussel kwam, moest ik even bij hem blijven praten. Hij is vol goeden moed, maar zoo zwak, dat hij niet rechtop meer kan zitten. | |
8 JanuariVan L. en ik hebben nu geregeld lange gesprekken, die ik niet graag zou missen. We trachten beide elkaar zonder vooroordeelen te naderen, en te vinden wat ons bindt. Ook voor later. Ik hoop dat onze vriendschap blijven zal. Toen we vanochtend tijdens onze dagelijksche wandeling door de Blockstrasse - die nu voor ons een prettige vaste gewoonte is geworden - over katholieke heiligen spraken, gaf v.L. zijn bewondering voor Ignatius van Loyola te kennen. Ik begrijp dat van hem, want Ignatius moet hem wel bijzonder aantrekken, als een fanatiek en toch zuiver strijder, die al zijn energie op een doel concentreerde, en tevens een voortreffelijk krijgsman was. Ik zei hem, dat ik echter zijn voorkeur niet deelde, doch m'n groote belangstelling uitging naar Thomas Morus, dien ik een socialistische heilige noemde...... | |
Een uur laterSuire deelde me zoo juist mee, wie de ‘nieuwe’ eigenlijk is: een bekende Fransche Jezuïet, die veel illegaal werk heeft gedaan. Michelet had hem - Suire - verteld, dat de Jezuit als monteur met een transport Fransche arbeiders naar Duitschland was gegaan, niet alleen om hen als priester bij te staan, doch ook om samen met hen zooveel mogelijk de oorlogsindustrie te onder- | |
[pagina 162]
| |
mijnen; M. meende zelfs in opdracht van de Engelschen. Bij dat werk is hij toen gegrepen. In de buurt van Ulm, twee maanden geleden. | |
's Avonds laatDrost waarschuwde mij, dat het met Gijs vannacht wel af zou loopen, en dat het goed zou zijn Piet Maliepaard te halen, naar wien Gijs gevraagd had. Piet met behulp van Sep het Revier binnengekregen. Toen wij aankwamen - ik had wel een uur noodig om hem te vinden - was er juist ‘Gross-Alarm’ en de flak onophoudelijk aan het schieten, zoodat wij elkaar nauwelijks konden verstaan. Gijs had 's middags een benedenbed gekregen, omdat hij zoo hard achteruit ging, en Drost wist niet precies waar hij nu lag. Het was pikdonker en Sep moest met zijn zaklantaarn telkens langs de bedden zoeken. In Jacquemotte's bed lag een ander. Ik zal morgen naar hem informeeren, maar hij zal wel reeds dood zijn. Eindelijk vonden wij Gijs. Hij herkende ons in den beginne niet en is de laatste dagen zoo vermagerd, dat zijn kunstgebit niet meer past. Hij bewoog het steeds heen en weer en het maakte een luguber geluid. Drost vreesde, dat Gijs het in zou kunnen slikken en raadde hem aan het uit zijn mond te nemen, doch daar wilde hij niets van weten. Hij verzette zich daartegen als een eigenwijs klein kind, zoodat wij het tenslotte opgaven, en Drost den verpleger op het hart drukte extra op hem te letten. Door het lawaai van de flak konden wij hem, vooral daar hij heel zachtjes sprak, nauwelijks verstaan. Toen het een oogenblik wat rustiger was en wij vroegen hoe het met hem ging, antwoordde hij alleen maar: ‘Ik zou de sprong nog zoo graag mee willen maken, jongens.’ Niets over zich zelf, niets over zijn ziekte of over zijn toestand. Daarna informeerde hij hoever de Russen nu al waren. Toen Sep hem dat uitgelegd had, kwam er een gelukkige flikkering in zijn ogen, keek hij ons aan en zei: ‘Dan kan het nooit meer lang duren, voor jullie.’ | |
[pagina 163]
| |
9 JanuariBloed gegeven voor den Franschen Jezuïet. Suire schijnt het een en ander over me verteld te hebben, want hij zei tegen me, voor hij naar de operatiezaal werd gebracht: ‘Maintenant nous avons tous le même ideal.’ Hij wist, dat hij zijn been waarschijnlijk zal verliezen, doch was heel kalm toen Suire zei: ‘Beter zonder been en leven, dan niet laten amputeeren - en sterven.’ S. schijnt er dus zeker van, dat het moet gebeuren! | |
's AvondsGijs was vandaag wat helderder. Hij vroeg naar Pratomo en ik ben hem dadelijk op het typhusblok, waar hij verpleger is, gaan zoeken. Gijs spreekt nu veel over zijn jeugd en over Indonesië, schijnt veel aan den tijd te denken, dat hij daar gewerkt heeft en gevochten voor de rechten der Inlanders. Hij was blij als een kind toen Prat kwam. | |
Een uur laterZoo juist Wiardi Beckman gesproken. Het ergste voor hem is, dat hij nu in z'n quarantaine-blok geen boeken uit de bibliotheek kan krijgen. Hij heeft echter nog een deel Vergilius achtergehouden en ik zal trachten hem nog wat anders te verschaffen. | |
's AvondsMet Gijs gaat het iets beter. Drost vreest echter, dat het een laatste opflikkering is. Hij maakt niet zoo'n doodelijk vermoeiden indruk als gisteren en heeft ook eetlust. | |
[pagina 164]
| |
Hoewel Drost en de verpleger hem verzekerd hebben, dat hij zoolang hij hier blijft, elken dag brijkost krijgt, was hij er toch niet gerust op. Prat en ik moesten hem ons eerewoord geven alvorens hij het geloofde. Hij was toen kinderlijk blij. Een uur later was hij het echter weer vergeten. Ook dat Prat heel lang naast zijn bed zat. | |
11 JanuariAuer was vandaag heel erg in z'n nopjes, toen ik hem met de mededeeling verraste, dat een beroemde Nederlandsche schrijver, Potgieter, zich in een van zijn werken bewonderend over Ozanam had uitgelaten. Het was me vannacht te binnen geschoten, nadat ik er in m'n geheugen wel een uur lang omheen had gedraaid. Ik wist, dat ik den naam Ozanam - dezen fraaien eenigszins Oosterschen naam - vaker had gehoord en kon maar niet bedenken waar. Tot ik het op eens had: in Potgieter's commentaar bij zijn ‘Florence.’ A. noteerde het dadelijk en ik moest plechtig beloven hem later uitvoerig met nauwkeurige bronvermelding de preciese tekst te zenden. Hij wilde het in den nieuwen druk van zijn Ozanam-biografie opnemen. We waren beide zoo in ons onderwerp verdiept, dat we het jammeren en kreunen der patienten op de zaal - het was verbanddag - nauwelijks hoorden. | |
's AvondsKom zooeven terug van Gijs. Vond hem bizonder opgewekt. Om te laten merken, dat hij mij terstond herkende en nog over al zijn vermogens beschikte, herinnerde hij mij er aan, waar en wanneer we elkaar voor het eerst ontmoet hadden: in 1922 te Berlijn, in een gebouw Unter den Linden, waar toen het hoofdbureau van de Internationale Arbeidershulp gevestigd was. Gijs wist nog vele details, die mij reeds lang ontvallen waren. Hij praatte den heelen tijd dat ik bij hem zat, maar geen woord van zelfbeklag kwam over z'n lippen. | |
[pagina 165]
| |
De droefheid over hem zal groot zijn, vooral - als we thuis zijn. Hier kunnen wij immers niet en om niemand lang treuren. Een dag, op zijn hoogst twee dagen. Wie van ons komt nu aan de beurt? Vandaag 127 dooden. Later, als dit alles voorbij is, zullen wij - degenen van ons, die dan nog leven - hem uitvoerig moeten herdenken. De vrienden in Nederland doen dat stellig. Ze zullen herinneren aan zijn ontslag als Directeur van de Kweekschool voor Onderwijzers te Bandoeng, en zijn verbanning uit Indië, (reeds voor den eersten wereldoorlog) omdat hij voor de Indonesiers opkwam. Niemand kende de problemen der koloniale politiek zoo goed als hij. Aan de gesprekken met hem en met Gerrit en Piet in het straatje van de quarantaine hier, (en in Vught), zal ik later stellig nog vaak terugdenken. Hij was een geboren leeraar. Zijn cursussen herinnerden me vaak aan die van Herman Duncker aan de Marxistische Arbeiterschule te Berlijn. Ook hij verstond de kunst om ingewikkelde problemen zoo te verklaren, dat iedereen ze begreep, een arbeider evengoed als een advocaat, een kantoorbediende evengoed als een kleine boer. Gijs beschikte over een veelzijdige kennis, waar hij nooit den minsten ophef van maakte, over een diep gefundeerd inzicht in de problemen der internationale en vooral der koloniale politiek. Hij is van ons heengegaan, zooals hij steeds in de partij was, ook in de moeilijke jaren als correspondent van Tas in Nederland: stil en liefst onopgemerkt, doch met een rotsvast vertrouwen, dat door niets en door niemand - ook door het kampleven hier niet - aan het wankelen kon gebracht worden. Hij had een gemakkelijk commando, een paar Duitsche kameraden hadden hem er aan geholpen, maar hoeveel moeite heeft het niet gekost om hem te overreden, het te aanvaarden. Hij deed het tenslotte, omdat we zoo aandrongen, maar hij zou het liefst geweigerd en de plaats aan een ander hebben afgestaan. | |
[pagina 166]
| |
13 JanuariDe Jezuïet is vannacht ook gestorven. Hij was te veel verzwakt. Suire is tot het laatst bij hem gebleven en Michelet ook. De Franschen zijn heel erg onder den indruk. Suire heeft beloofd me na den oorlog de publicaties van père Dillard - zoo heette hij - over de Amerikaansche en Fransche arbeidersjeugd te verschaffen. Ben, toen het lijk weggedragen werd, met Suire en Michelet meegeloopen tot de Totenkammer...... | |
Na het appèlToen ik vanmiddag door Stube 4 van blok 3 kwam, bemerkte ik in het bed, waar Gijs gelegen had, den klienen gebochelden advokaat uit Indo-China, die blijkbaar van blok 9 hierheen gekomen was. Het zou Gijs stellig plezier gedaan hebben, als hij geweten had, dat na hem iemand uit de koloniën in zijn bed lag. Ik heb Karl gevraagd hem ook wat brijkost te brengen, omdat hij door het koude klimaat hier dubbel te lijden heeft. Het leek me het eenige, dat ik nog voor.... Gijs doen kon. | |
14 JanuariRheinhardt koestert een buitengewoon groote bewondering voor Keizerin Maria Theresia. Hij las me enkele brieven aan hare kinderen voor, werkelijk door een buitengewone vrouw geschreven, waaruit bleek dat er voor haar niets ergers bestond, dan dat een deel van haar vaderland in de handen der Pruisen gevallen was. Een grootere ramp was voor haar niet denkbaar. ‘Zooals ook nu voor ons Oostenrijkers’ zei Rheinhardt, maar op dat oogenblik begon de oude Franschman in het bed naast me te zieltogen. Een musicus uit Lyon - kapelmeester als ik me niet vergis. Hij heeft longontsteking. Drost deed voor hem wat hij kon, maar hij was al aan het einde van z'n krachten toen hij hier kwam. Op den avond voor Kerstmis was hij bij ons in Stube I naar het quartet komen luisteren. Na afloop vroeg hij den violist, hem | |
[pagina 167]
| |
een oogenblik zijn instrument te willen leenen. Ik zie hem nog de viool streelen, alvorens hij se met een plechtig gebaar onder de kin heef en de boog aanzette; een beetje beverig, heel ouderwets en wat toneelspeler-achtig. Toen begon hij te spelen: het Ave Maria van Gounod; en hij legde er werkelijk al zijn gevoelens, al zijn verdriet en - z'n heimwee in. Een beetje goeig-pedant en toch ook aandoenlijk, zooals hij daar stond: broodmager in z'n zebra-jasje met een broek, die hem veel te kort was en met veel te groote kapotte schoenen. Toen het afgeloopen was, staarde hij eerst in gedachten nog een tijdlang voor zich uit - hij had ons toen, geloof ik, werkelijk vergeten - en dankte daarna voor het applaus als een echte verwende virtuoos. Of hij het gevoeld heeft, dat hij toen voor de laatste maal een viool in handen had? Hij gaf ze tenminste met een gebaar aan den Bulgaar terug, waarin van alles lag: weemoed, berusting, dank, doch vooral wanhoop......... | |
's AvondsSuire bracht me zoojuist de laatste woorden van den Jezuïet, die hij voor me opgeschreven had: ‘Si j'y reste c'était prévu au départ, et c'était offert pour l'Eglise et pour la classe ouvrière.’Ga naar eind43) Deze Jezuïet is zoo waardig gestorven als hij leefde, en ik geloof, dat deze woorden later wel eens van historische beteekenis kunnen blijken....... Een priester, voor wien de belangen van de kerk en die der arbeiders één waren, is het dàt niet, wat velen onzer zoo vurig van den katholieken klerus verwachten? Is het niet de verwerkelijking van de ideeën van den katholieken socialist Péguy, wiens werken nu, tijdens de duitsche bezetting - naar Michelet me vertelde - door de katholieke jeugd in Frankrijk meer bestudeerd worden dan ooit? | |
[pagina 168]
| |
Riquet - een Fransche Jezuïet - heeft gesproken in het Latijn, maar pater Rothkrans verschafte me den Nederlandschen tekst. Er staan vele bijzonderheden in, die ik wil noteeren, want ik ben stellig van plan D's leven en werken later nader te bestudeeren. Victor Dillard is 48 jaar geworden en behoorde al 26 jaar tot de orde der Jezuïeten. Hij is in Blois geboren - waar dat ligt weet ik niet precies - uit een gezin van 7 kinderen, wilde ingenieur worden, toen de eerste wereldoorlog uitbrak. Hij bracht het tot kapitein, kreeg o.a. het Legioen van Eer en ging na afloop van den oorlog vrijwillig naar Polen, om daar onder Generaal Haller te gaan vechten. Wie dat was, en wat hij voor een rol gespeeld heeft moet ik later nagaan. Ik vermoed dat D. toen tegen de Sovjet-Unie gevochten heeft, hoewel ik het niet zeker weet. Na zijn terugkomst uit Polen besloot hij... priester te worden. Jezuïet. Volgens Riquet voelde hij toen reeds groote sympathieën voor de arbeiders. Later werd hij professor aan verschillende seminaria, publiceerde een boek ‘Lettres à Jean Pierre’ en beëindigde zijn theologische studies in Innsbruck. Kreeg daarna te Parijs een belangrijke functie bij de ‘Action Populaire’, waar hij zich vooral in sociale en economische kwesties specialiseerde. Hij heeft toen in Parijs nog zijn doctoraat in de rechten gehaald, is daarna eerst naar Ierland gegaan om er het sociale vraagstuk te bestudeeren en vervolgens naar Noord-Amerika, waar hij o.a. bevriend was met Roosevelt. Na z'n terugkeer publiceerde hij z'n boek over de Amerikaansche jeugd, (waar ik zeer benieuwd naar ben) en hield vervolgens in Londen en Berlijn lezingen over economische, vooral over monetaire problemen. In 1940 werd hij opgeroepen, van kapitein tot overste bevorderd, doch geraakte in Duitsche krijgsgevangenschap. Hij is toen ontsnapt en keerde terug naar... Vichy, hetgeen ik niet goed begrijp. Hij schijnt daar veel geageerd te hebben voor den wederopbouw van Frankrijk, hoe en met welke methodes, weet ik niet. weet ik niet. In ieder geval schijnt het hem er toch niet bevallen te zijn, want twee jaar later trok hij met een convooi Fransche | |
[pagina 169]
| |
arbeiders naar Duitschland. Hij heeft toen maandenlang als electricien in Wupperthal gewerkt, is daar toen gearresteerd en in December '44 - reeds doodziek - in Dachau beland. Ik ga morgen probeeren of een van z'n vrienden me misschien een lijst kan geven van de boeken, die hij geschreven heeft, vooral die over de problemen der arbeidersjeugd. | |
's AvondsToen ik een uur geleden Rheinhardt bezocht, was de Fransche kapelmeester juist gestorven. Hij was sinds gisteravond al niet meer bij kennis en had steeds liggen rochelen. De Stubendienst had hem naar de Totenkammer gebracht en wilde de stroozak, waar hij opgelegen had, ook wegdragen toen ik daaronder een map zag. Er lag slechts een stuk papier in, waar iets op geteekend was: het portret van een vrij bejaarde vrouw. Daaronder stond, met bevende letters: ‘j'ai essayé de revoir là les traits chéries de ma femme’Ga naar eind43A) Ik heb het Rheinhardt laten zien, maar ben toen weggegaan, want ik had tranen in m'n oogen. Waarom ontroert deze teekening me meer, dan de honderd dooden die vandaag weer in het straatje voor de Totenkammer liggen? | |
16 JanuariDezen morgen is Rheinhardt als Revier-Personal ontslagen, hetgeen voor hem als arts beteekent: verlegging naar een quarantaineblok, waar vlektyphus heerscht. Hij zal daar waarschijnlijk besmet worden en, omdat hij al ver over de vijftig is, zal dat wel z'n dood zijn. Hij heeft niet de minste aanleiding gegeven voor zijn ontslag; de eenige reden is, dat de Oberpfleger liever een Pool naast zich heeft, iemand zonder gevoel voor verantwoordelijkheid, maar geen dokter zooals Rh. die dit wel heeft. Ik zal nog probeeren met den capo over Rh. te spreken, misschien kan hij er nog iets aan doen. | |
[pagina 170]
| |
Na het appèlIk heb er den Revier-capo op gewezen, dat Rheinhardt in een quarantaine-barak waarschijnlijk sterven zal. Dat voor de typhus-blokken, genoeg jongere dokters zijn die door hun jeugd veel minder gevaar loopen. Hij zou er nog over denken...... Ik ben er echter van overtuigd, dat hij het besluit handhaaft. Hij is immers niet opgewassen tegen de camarilla der Poolsche verplegers en zal - slap als altijd - Rh. in den dood laten gaan. | |
17 JanuariVannacht lang gememoreerd hetgeen St. me over astronomie vertelde. Ik krijg hoe langer hoe meer het gevoel, dat mijn wereldbeeld nog heel onvolledig is, m'n studie en ontwikkeling te eenzijdig, trouwens ook die van de meeste mijner vrienden. Heb hier, en ook toen ik alleen zat in Scheveningen, vaak lang er over nagedacht. Een veel te groote dosis feitenmateriaal op het gebied van literatuur en geschiedenis, dat onnoodig belast, (omdat ik telkens het idee heb, dat ik er onderweg niets van mag verliezen, niets van mag vergeten) en veel te weinig het inzicht, dat dit alles ten slotte toch maar voorstudies moeten zijn, steenen in een fundament om er de synthese op te bouwen. Als we echter zoo doorgaan met het vergaren van onze kennis, op deze te eenzijdige manier, volgens dit gebruikelijke systeem, komen we nooit tot een synthese, omdat we - ook bij ons zelf - nog te veel waarde hechten aan secondaire onderzoekingen en ontledingen. | |
18 JanuariIk geloof dat mijn gesprekken met Steensma niet zonder uitwerking op m'n verdere studies zullen blijven. Drie maanden ken ik hem nu - vanaf den morgen, waarop hij, na de evacuatie van het kamp van Natzweiler, hier met andere zware zieken werd binnengedragen. Een paar dagen later hoorde ik toen, dat hij Engelandvaarder was - een piloot van de KLM, die meer dan tienmaal de Indië-route gevlogen had. Zijn rechterbeen is afgezet, nog in Natzweiler, en de eerste | |
[pagina 171]
| |
weken hier leek het, alsof hij het niet halen zou. Over politiek denken we heel verschillend, en ik vermoed, dat we elkaar daarover wel vaak nog in de haren zullen vliegen, maar hij is voor mij iemand, die een gestage gast was in regionen die me totaal onbekend zijn, en waar ik toch meer van zou willen weten. Ik idealiseer hem geenszins, maar hij is jarenlang in aanraking geweest met andere machten, heeft werkelijk in andere sferen geleefd en ik geloof stellig, dat hij mij daarvan veel merkwaardigs kan mededeelen. Hij heeft physica gestudeerd en beloofde me ook geregeld een en ander over astronomie te vertellen. Hij weet weinig van literatuur - ik weinig van de zon en de sterren. We zullen elkaars kennis aanvullen, en er beide baat bij vinden. | |
19 JanuariIk zie Friedrich Leopold ‘de prins’ nu geregeld. Hij blijkt een neef van Wilhelm II te zijn - een zoon van prins Heinrich - en de eenige Hohenzollern, die katholiek is. Ik herinner me nu ook, dat ik hem wel eens op blok 26 heb gezien, in gesprek met duitsche geestelijken. Hij kent goed Engelsch en houdt me thans geregeld op de hoogte, als hij wat belangrijks hoort....... | |
's AvondsEen brief van W.B. Hij vraagt om lectuur, doch heeft verder goed gezelschap gevonden; o.a. een Franschen auteur die niet onder zijn waren naam gearresteerd is. W.B. meent dat ik hem wel kennen zal, want hij heeft een voortreffelijke biografie van Liszt geschreven. Ik vermoed dus dat het Guy de Pourtalès is, hoewel ik dacht, dat hij al veel ouder was..... | |
[pagina 172]
| |
zureden, muss man daher schon auf der Universität den ganzen Kursus sämtlicher Naturwissenschaften ernstlich durchgemacht und sodann sie das ganze Leben im Auge behalten haben. Nur dann weiss man wirklich, wovon überall die Rede ist, sonst nicht.Ga naar eind44) | |
Na het appèlEen grondige studie der biologie lijkt me meer dan ooit onontbeerlijk. Niet alleen voor mij natuurlijk. We moeten meer weten over de ontwikkeling van het menschenras tot het huidige stadium, en ook over de voorwaarden van het menschelijk voortbestaan. Het is noodzakelijk, indien we willen begrijpen hoe we tegenover de materie staan, en ook hoe de materie tegenover ons. Het was een fout dit gebied, zooals ik tot nu toe deed, te veronachtzamen. Ik geloof, dat me vooral ook het lezen en herlezen van Goethe tot deze opvatting geleid heeft. Een goed resultaat, meen ik, en een bewijs dat ik nu - na vele jaren - werkelijk tot de kern van zijn wezen begin door te dringen. In al zijn werken spelen de wetten der biologie het ‘Stirb und Werde’ immers een groote rol. Zijn wetenschappelijke geschriften ken ik nog niet voldoende - ik bladerde er alleen maar in - en de behoefte om ook deze te studeeren kwam, nadat ik zijn literair oeuvre hier zorgvuldig herlas. Ik wil Con Broers vragen me enkele uren per week een inleiding tot de problemen der biologie te geven. Voel dat het noodig is, doch ben aan den anderen kant eenigszins huiverig voor de groote onbekende domeinen. | |
21 JanuariCon is bereid me op weg te helpen met mijn studie der biologie. We spraken af, twee keer per week in het hoekje van Dr. van Dommelen samen te komen. Hij doet ook mee, evenals Steensma. We zijn dan met z'n vieren. Meer gaat niet, want dat zou opvallen en ‘ze’ zouden denken, dat we bezig waren het een en ander complot op touw te zetten. Gesprekken over de problemen der biologie dus. Ik verheug me er heel erg op. | |
[pagina 173]
| |
's AvondsNoteer me op raad van Broers - als lectuur voor later - prof. Jordan: ‘Algemeine Physiologie der Tiere’ zijn ‘Levensverrichtingen van den Mensch’ en de titels van de boeken van prof. Buytendijk, die ik alle wil lezen. | |
22 Januari‘Eine Laus - Dein Tod! Un pou - ta mort! Een luis - uw dood!’ Overal grijnst ons dit affiche tegemoet. Maar dat is ook ongeveer het eenige wat ‘ze’ tegen de epidemie doen, en wij zijn toch wel heel onvoorbereid in deze hel beland. Ik weet iets van literatuur af en misschien nog van enkele andere dingen, doch niets van luizen, - thans onze vijand Nr. I, want de vlektyphus eischt, sinds weken, dagelijks ongeveer 150 dooden. Hoewel ik heel erg m'n best doe, kan ik nauwelijks een jonge luis van een oude vloo onderscheiden. En toch hangt ons leven er van af: luizen kunnen vlektyphus veroorzaken - vlooien niet. | |
's AvondsVandaag 185 dooden. | |
23 JanuariCon vertelde me gisteravond, hoe hij een keer in Utrecht, na een verhoor bij de SD, waar hij erg geslagen was, in een nogal hopeloze stemming terugkwam in z'n cel. Al zijn ledematen deden hem pijn, hij voelde zich slap en vernederd. Hij moest zijn behoefte doen, ging naar de ton en leunde versuft met z'n hoofd tegen den muur. Plotseling ontwaarde hij toen de kringen in het water van zijn ton.... en dadelijk voelde hij zich tot het leven terug geroepen. Hij zag de beweging - het panta-rei - zelfs hier, zelfs in deze situatie en stemming! Een geboren bioloog. | |
[pagina 174]
| |
een uitspraak van Leon Bloy, woorden die ik niet gauw zal vergeten: ‘Souffrir ça passe - avoir souffert ne passe pas.’ | |
's AvondsWaarvoor zullen we eigenlijk nog bang moeten zijn, wanneer we levend uit deze hel geraken, wanneer de vlektyphus en de doodsdreiging der SS achter ons liggen! Ik geloof: alleen voor ons geweten. | |
25 JanuariDe gesprekken over biologie openen me inderdaad geestelijke horizonten -zooals ik nimmer gedacht dat ik ze hier, in Dachau, zou kunnen ontwaren. Con vertelde ons vanmiddag een en ander over het primaire tijdperk, waarin reeds de eerste kikvorschachtige dieren en reptielen voorkomen, daarna over het secundaire, met de eerste zoogdieren, vogels en planten en het tertiaire, waarin de alpine bergketenen gevormd werden. Het is angstwekkend hoevele aangrenzende wetenschappen tot het gebied der biologie behooren: zoölogie en botanie, geologie en paleontologie, weefselleer en anatomie en nog andere. Toch wil ik trachten over al deze gebieden tenminste een of twee fundamenteele boeken door te werken. Ik ben er meer dan ooit van overtuigd, dat dit een verdieping zal beteekenen van mijn wereldbeeld en m'n wereldbeschouwing, een verrijking dus, die m'n werk ten goede zal komen. Ook al lijkt het op het eerste gezicht dat deze dingen tot een heel ander gebied behooren, helpen ze ons au fond het eene groote doel bereiken: ons zelf en onze medemenschen nader te brengen tot het besef van menschelijke waardigheid. | |
[pagina 175]
| |
Toen ik het las, keek ik onwillekeurig om me heen,..... maar, inderdaad ik was in Dachau..... en Goethe heeft in het Jiddisch geschreven! Eigenlijk had ik het moeten weten, wanneer ik aan boek IV van ‘Wahrheit und Dichtung’ had gedacht. Daarin vertelt Goethe immers, dat hij zich al heel vroeg met de studie van het Oude Testament heeft beziggehouden, zelfs een groot episch gedicht was begonnen ‘Die Geschichte Joseph's’ en ook, dat hij zijn vader had gevraagd om lessen in het Hebreeuwsch te mogen nemen. Dat hij bovendien ook Jiddisch kende, had ik dan wel kunnen vermoeden, omdat hij in Frankfort dicht bij het Ghetto woonde, daar in en uit liep en vele Joden onder zijn vrienden telde. | |
27 JanuariGisteren niet meer tot schrijven gekomen. Ik moest naar blok 30, hun aantal dooden klopte niet: ze hadden een te veel op hun lijsten! Een uur later was voor den blokschrijver de ‘schade’ weer ingehaald, want er lagen reeds.... zes nieuwe lijken in het blokstraatje...... Goethe's ‘Judenpredigt’ dus vanavond overgeschreven. | |
's AvondsJudenpredigt Sagen de Goyen wer hätten kä König, kä Käser, kä Zepter, kä Kron; do will ich äch aber beweise, dass geschriebe stäht: dass wer haben äh König, äh Käser, äh Zepter, äh Kron. Aber wo haben wer denn unsern Käser? Das will äch och sage. Do drüben über de grose grause rote Meer. Und däre dreymal hunertausend Johr vergange sey, do werd äh groser Mann, mit Stiefle und Spore grad aus, sporenstrechs gegange komme übers grose grause rote Meer, und werd in der Hand habe äh Horn, und was denn vor äh Horn? äh Düt-Horn. Und wenn der werd ins Horn düte, do wären alle Jüdlich, die in hunerttausend Johr gepökkert sind, die wären alle gegange komme of äh grose schneeweise Schimmel; und was äh Wonner wenn dreymalhunert un neununneunzig tausend Jüdlich wäre of | |
[pagina 176]
| |
den Schimmel sitze, do wären se alle Platz habe; un wenn äh enziger Goye sich werd ach drof setze wolle, do werd äh kenen Platz finne. No was sogt ehr dozu? Aber was noch äh greser Wonner sey werd, das well ich äch och sage: Un wenn de Jüdlich alle wäre of de Schimmel sitze, do werd der Schimmel Kertze grode sein Wätel ausstrecke. Do wären de Goye denke: kennen mer nech of de Schimmel, setze mer uns of de Wätel. Und denn wern sich alle of de Wätel nuf hocke; und wenn se alle traf setze und der grose schneeweise Schimmel werd gegange komme dorchs grause rote Meer zorick, do werd äh de Wätel falle lasse, und de Goys werde alle ronder falle ins grose grause rote Meer. ‘No was sogt ehr dozu?’Ga naar eind45)
Een persiflage? Nee, stellig niet. Eerder een bewijs hoe diep Goethe in den gemoedstoestand der Joden was doorgedrongen, en hoe intens hij zich met de bijbelsche verhalen bezighield. Ik geloof zelfs, dat daarvan een diepe invloed op zijn kunst is uitgegaan, die zijn heele leven aanhield en ook in vele zijner werken duidelijk te bespeuren is. Trouwens, niet alleen Goethe die in zijn ‘West-Östlicher-Divan’ schreef: ‘Erinneren wir uns zuerst des Israëlitischen Volkes in Ägypten, an dessen bedrängter Lage die späteste Nachwelt aufgerufen ist, teilzunehmen’ -, maar ook Herder en Lessing hebben reeds in hun tijd de partij der, toen ook al onderdrukte Joden gekozen. Hoe verachtelijk schrijven ‘ze’ thans over den ‘Judenfreund’ Lessing, omdat ‘Nathan der Weise’ geen...... antisemitisch drama is. Groot en dapper was ook de humanist Reuchlin toen hij in zijn ‘Briefe an die Dunkelmänner’ de antisemieten van zijn tijd onbarmhartig te lijf ging. Hebben de Duitsche schrijvers van voor 1933 de antisemitische skribenten eigenlijk wel genoeg aangevallen? Hebben ze figuren als Adolf Bartels, Arthur Dinter en dergelijke heeren wel voldoende gebrandmerkt? Ik geloof dat ze hier in gebreke zijn gebleven, zich hierdoor | |
[pagina 177]
| |
mede-schuldig hebben gemaakt, en de groote traditie Reuchlin-Goethe-Lessing-Herder ontrouw werden. | |
29 JanuariIk kom steeds weer tot de conclusie, dat ik aan twee centrale figuren van wereldbeteekenis nooit voldoende aandacht besteedde: aan Paulus en aan Augustinus Opnieuw een bewijs dat mijn kennis nog te eenzijdig is. Misschien is dit inzicht de oogst van m'n bezoeken aan het geestelijkenblok? In ieder geval wil ik dit gemis inhalen, zelfs hier nog als dat gaat. Er zal op blok 26 wel een uitgave der ‘Confessiones’ zijn. | |
's AvondsSuire wees me in zijn Pascal op Pensée 45: ‘Craindre la mort hors du péril et non dans le péril, car il faut être homme!’Ga naar eind46) | |
31 JanuariIk zou graag diep in het wijsgeerig systeem van Thomas van Aquino door willen dringen en heb daar de laatste dagen herhaaldelijk met pater van G. en den Deken over gesproken. Het lijkt me een verrijking, om naast het Marxisme ook een ander systeem te beheerschen. Vooral ter aanvulling van mijn logisch denken. Ik vrees echter dat het mij moeilijk zal vallen later terstond met de Summa te beginnen, en noteerde me dus werken over Thomas van Aquino van Chesterton, Hillaire Belloc, Maritain en ook van prof. Hoogveld. |
|