Goethe in Dachau. Literatuur en werkelijkheid
(1946)–Nico Rost– Auteursrecht onbekend
[pagina 73]
| |||||||||
Europa, omdat de weg van het Zuid-Oosten naar het Westen via Oostenrijk gaat. ‘Wij hebben den Duitschers veel geleerd, wat ze zonder ons nooit geweten hadden’, zei hij. ‘Wat wisten ze van de Hongaren, van de Tscechen en Roemenen zonder de Oostenrijksche literatuur?’ Dit is, geloof ik, een voortreffelijk argument, want Oostenrijk was inderdaad een ‘bemiddelaar’, en nu Oost-Europa belangrijker dan ooit gaat worden, wacht de Oostenrijksche literatuur ook op dit gebied weer een groote taak. | |||||||||
Na het appèlHeini liet me het portret van zijn vrouw zien: slank met lang haar, en een ietwat strengen, maar heel vrouwlijken blik: harmonisch en toch tintelend van leven; blond en erg Duitsch, maar zonder de zoo typische krampachtig-toegeknepen lippen en ontevreden trekken. Zij komt ook uit de jeugdbeweging, waar hij haar heeft leeren kennen, vertelt hij me, en is eveneens sociaal- democraat. Beide waren jarenlang jeugdleiders in hart en ziel. Heini is trotsch op z'n vrouw. Ze is de groote liefde van zijn leven en hij heeft nooit van een ander gehouden. Ze hebben geen kinderen, ‘want’ - zoo zei hij - ‘we dachten, dat we het nog konden verschuiven, anders hadden wij het jeugdwerk moeten onderbreken en dat wilden we niet.’ En hij is fier op haar, omdat ze politiek dezelfde gebleven is, van de nazi's nooit een pensioen of ondersteuning heeft willen aannemen, maar na z'n arrestatie, - ze waren nog maar korten tijd getrouwd - weer naar de fabriek gegaan is, waar ze als jong meisje gewerkt had. Daar is ze nu nog.... Tijdens de dertien jaren, die hij nu zit, heeft hij haar vijf malen gezien, maar hij weet dat hun liefde dezelfde gebleven is als ze was, leest het niet alleen uit haar brieven, maar weet het ook met een rustige zekerheid die hem steeds weer kracht geeft. | |||||||||
[pagina 74]
| |||||||||
Naast afbeeldingen van waardelooze oorlogsstukken en ‘Führer’ portretten, vielen me plotseling enkele fresco's van Hans von Marees op. Onwillekeurig las ik het artikel er over. Daaruit bleek, dat ze zich in een kasteel in Schleissheim bevonden. Deze bijzonderheid heeft me den heelen dag bezig gehouden. Schleissheim! Schleissheim ligt immers nog geen 3 km van ons kamp af en is voor mij tot nu toe steeds ‘Kommando Schleissheim’ geweest, een ‘goed’ commando bij een vliegveld, waar weliswaar vaak gebombardeerd wordt, doch waar men brood kan ‘organiseeren’ en extra-soep krijgen. En daar zouden fresco's van von Marees zijn? | |||||||||
Een dag laterDen heelen avond en nog lang in bed aan von Marees gedacht. Aan zijn ‘Roeiers’ en aan mijn vriend Erich Kuttner, zijn laatsten biograaf, die in '33 naar Nederland gevlucht was. Hij vooral heeft me van von Marees doen houden - door hem ben ik dieper tot zijn kunst doorgedrongen. B. vertelde me, dat hij hem in Amersfoort op transport naar Polen heeft zien gaan, ik vrees dus.... Men heeft von Marees vaak met Delacroix vergeleken, maar zijn positie in de Duitsche schilderkunst was heel anders. Delacroix had tenslotte voorgangers wiens werk hij voortzette - Marees had deze niet. Waarop had hij trouwens verder moeten bouwen? Waar waren de cultureele banden met Italië en Frankrijk, met Vlaanderen en de Grieken? Van een Duitsch realisme was toen immers geen sprake.... Voor een kunstenaar als von Marees, die hooger wilde grijpen dan zijn tijdgenooten - door zijn aanleg hooger moest grijpen - en die in zijn kunst nationaal wilde zijn en blijven, was in Duitschland het pad niet gebaand, - evenmin als voor den genialen Hölderlin, met wiens lot dat van von Marees voor mij steeds meer overeenkomst vertoont. Hij ook moest zich dus zelf een weg zoeken. Toen hij naar Rome toog, was hij onvoorbereid - geen academicus, geen realist, slechts een hartstochtelijk zoeker | |||||||||
[pagina 75]
| |||||||||
naar de Schoonheid. Hij verstarde er. Uit een gevoel van onmacht, van wanhoop over de ellendige machteloosheid van zijn kunstenaarschap. Hij voelde dat hij niet op kon tegen de Italiaansche schilderkunst, dat hij tegenover haar slechts een passief toeschouwer moest blijven, nimmer in staat zou zijn de schoonheid van deze klassieken, met zijn droom in harmonie te brengen. Hij constateerde dat hij van meet aan moest beginnen - heelemaal opnieuw -, doch ook dat hij geen kamelcon mocht worden, nimmer deze kunst klakkeloos na mocht bootsen. Hij besefte ook, dat hij als Duitscher moest blijven zien en voelen - niet dus als de Italianen of de oude Grieken. In dezen heroischen strijd om een nieuw begin - niet alleen van zijn kunst, maar ook van de Duitsche schilderkunst - is hij gesneuveld. Moest hij wel sneuvelen, zooals Meyer - Graefe bewees. | |||||||||
's Avonds na het appèlMet Wollheim, wiens vrouw de privé-secretaresse van den kunsthistoricus Meyer-Graefe was, en die zelf - hoewel musicus in het orkest van Furtwängler - een groote kennis der beeldende kunst bezit, nog heel lang over Marees gesproken. Hij herinnerde zich nu plotseling ook, dat er fresco's in Schleissheim waren, maar had er hier in Dachau nooit meer aan gedacht, zoodat mijn mededeeling een diepen indruk op hem maakte. Hij vertelde me, dat Meyer-Graefe in een gesprek verklaard had: ‘Die Höhe einer Epoche deutschen Geisteslebens wird von der Frage bestimmt werden, wie weit von Marees für aktuell gilt’.Ga naar eind22) Een merkwaardige uitspraak! Ook in verband met het boek van Kuttner, omdat hij daarin op de cultuur-politieke zijde van het probleem dieper inging, dan een der andere Marees-biografen. | |||||||||
4 SeptemberLazus, onze professor in de Byzantijnsche kunstgeschiedenis vertelde me, dat hij al vijftien jaar voor een Amerikaansch wetenschappelijk genootschap archeologische opgravingen in Syrië deed, en ontpopte zich in den loop van den avond als een groot vereerder van Ernest Renan. Hij heeft diens heele oeuvre, 35 deelen, doorgewerkt, Renan's sporen in Palestina, Antiochië en Syrië | |||||||||
[pagina 76]
| |||||||||
vaak gekruist en steeds geconstateerd dat diens onderzoekingen en conclusies juist waren. Hoewel hij als Katholiek Renan's opvattingen op het gebied der religie natuurlijk niet kan aanvaarden - het cardinale punt is volgens hem, dat de auteur van ‘La vie de Jesus’ niet aan het Wonder gelooft, aan ‘le Miracle’ - raadt hij me toch met grooten nadruk aan ‘Saint Paul’, ‘Les Apôtres’, ‘Marc Aurèle’, ‘L'Avenir de la Science’ en vooral ‘Les souvenirs d'enfance et de jeunesse’ (die ik ken) te lezen. Den heelen avond prees hij Renan als literator en geleerde uitbundig - een voor een geloovig katholiek zeer breed standpunt, dat me erg sympathiek is. | |||||||||
5 September 's avondsVandaag Heini geholpen. Er waren 5 ‘nieuwe’ van een transport. Hij onderzocht ze op de operatietafel en dicteerde me telkens zijn diagnose. In het Latijn! Wat moet deze man gewerkt en gestudeerd hebben in de zes jaren, die hij hier is. Daarna, tijdens de Mittagsruhe sprak hij me over het groote ideaal, dat hem zoovele jaren voor oogen had gezweefd: dokter worden. Toen ik zei, dat hem na den oorlog voor zijn studies stellig wel faciliteiten zouden worden verleend, dat deze tijd van ernstig werk en veel practijk toch zeker ook zou tellen en hem zijn studie zou vergemakkelijken, straalden z'n oogen: ‘Ik zou het misschien toch nog kunnen worden’ - zei hij langzaam - ‘ik ben nu een en veertig en heb nog wel de kracht voor de zware academische examens, maar - de jeugd, de jeugdbeweging. Ik mag de Duitsche jeugd, de kinderen die nu opgroeien en reeds half vergiftigd zijn, toch niet in den steek laten. Ze hebben me noodig. Ik moet, als we hier uitkomen, dadelijk weer met het jeugdwerk beginnen. Dit moet voorgaan, en dokter worden zal een droom blijven. Ik was het anders zóó graag geworden.’ Mijn eerbied voor Heini is na dit gesprek nog gegroeid en ik kan - zoolang er nog enkele duizenden van zulke Duitschers leven - niet aan de toekomst van het Duitsche volk wanhopen. | |||||||||
[pagina 77]
| |||||||||
Heini, ze hebben voor ze hier kwamen samen in het tuchthuis Straubing gezeten) - een bloemlezing in drie deeltjes uit het werk van Jean Paul. Prachtig uitgegeven - op hetzelfde soort papier als de oorspronkelijke uitgave, met het oorspronkelijke lettertype gedrukt bij den voortreffelijken Jacob Hegner in Hellerau. ‘Blumen, Früchte und Dornenstücke’ luidde de titel, samengesteld door Richard Benz en in 1929 verschenen. Toen ik het voorwoord had gelezen, bleek dat de keuze der teksten vanuit een heel ander gezichtspunt was geschied, dan de heeren van thans zouden wenschen. Uitgegeven na den vorigen verloren oorlog, was het doorspekt met uitlatingen van Jean Paul tegen oorlog en dictatuur, wemelde het van aphorismen, betrekking hebbende op de geleden politieke catastrophe en de noodzakelijkheid van een maatschappelijke en moreele omwenteling. De bloemlezing is dus zoo actueel, dat ze stellig geen uur langer in de bibliotheek zou zijn, als de SS van den inhoud dezer, er zoo onschuldig uitziende, Jean Paul boekjes op de hoogte was - maar zoo intelligent is ze gelukkig niet. En Richard Benz die zich de laatste jaren zoo ijverig aanpaste, zou zeker niet graag aan dit werk herinnerd worden! Als het kan, wil ik deze bloemlezing later meenemen, doch er morgen reeds enkele citaten, die me bijzonder interesseeren, uit overschrijven. Thuis, in m'n complete uitgave zal ik ze immers moeilijk terugvinden, daar Benz ze heel zorgvuldig uit alle geschriften van Jean Paul heeft gekozen. Vielen Dank, Herr Doctor! | |||||||||
7 September 's avonds na het appèl‘Das Verstummen’ heet het eerste proza-stuk, dat bij het doorbladeren m'n aandacht trok, en dat ook ‘Nacht over Hitler-Duitschland’ zou kunnen heeten. ‘Grässliche Zeit, wo die Wahrheit, die Freiheit, die Freude, sogar der Jammer schwieg, und nichts laut wurde als die Kanone mit ihrem ganzen Kriege. Ein Gleichnis dieser Zeit wohnet auf den Eisbergen und auf den Eismeeren: dort auch schweigt die Welt; kein Blatt, kein Vogel, kein Lüftchen wird gehört im weiten Tode; nur von Zeit | |||||||||
[pagina 78]
| |||||||||
zu Zeit donnern fallende Schneegebirge und brechende Eisfelder, und durchziehen die Wüste des Ohres’.Ga naar eind23) En verder dit dichterlijk vizioen, dat ook nu geschreven zou kunnen zijn, en waarin Jean Paul verkondigt, dat na de catastrophe een nieuwe lente komen zal: ‘Die Asche flog, der Städte und der Todten, und erstickte die Gegenwart; und die Landschaften wurden, wie unter einem Aschregen Vesuvs, grau und das Grüne starb. Aber sahet ihr nicht voraus, dasz der Aschregen des Feuerbergs später alle Wurzeln nährt, heisz alle Zweige und Blüten treibt, und gewaltsam ein Eden aus der Wüste zieht?’Ga naar eind23 II) Belangrijk en interessant ook Jean Paul's raad aan de Duitsche vorsten, om schrijvers en dichters aan hun buitenlandsche gezantschappen te verbinden: ‘Was hätten die Fürsten nicht von diesen Botschaftern und Nuntien - von Glück und Unglück, Krankheit eigener und fremder Staaten erfahren können. Haben sie nicht die Französische Revolution vorausgesagt - ferner die Jammerfolge deutscher Einmischung in diese - die Erhebung Frankreichs?’Ga naar eind24) Men kan dezen raad tegenwoordig nog aan de meeste regeeringen - ook aan de Nederlandsche - geven. Wie zouden nu voor een dergelijke functie in aanmerking komen? Een prachtig probleem om Zondagmiddag met Eddi uitvoerig te behandelen. We kunnen dan over allerlei collega's roddelen, en denken niet aan den dood, niet wanneer de Amerikanen komen, en.... het is ook veel gauwer 4 uur en dan wordt het brood uitgedeeld.... | |||||||||
8 SeptemberMe voorgenomen, na thuiskomst ‘Siebenkäs’ van Jean Paul nog een keer te lezen, ook ‘Der Titan’ en ‘der Komet’. En een der eerste dingen die ik doe is Börne's gedenkrede herlezen, die natuurlijk niet in de Lagerbibliotheek is. Ik hoop dan ook nog het biografisch commentaar op Jean Paul's werken (in vijf deelen Berlijn 1835) van Richard Otto Spazies te kunnen krijgen en diens ‘Jean Paul in seinen letzten Tagen und im Tode’ (Breslau 1816). Ook Johannes Nohl's boek over Jean Paul als philosoof | |||||||||
[pagina 79]
| |||||||||
(Georg Müller) moet ik zien te bemachtigen, evenals de bloemlezing uit zijn proza van Karl Wolfskehl en Stefan George (Bondi 1919). | |||||||||
9 SeptemberToen ik vanochtend in de Ambulance moest zijn, zat een van de Polen te lezen. ‘Een goed boek’? - vroeg ik, eigenlijk alleen om iets te zeggen en keek naar den titel. ‘Prachtig’ antwoorde hij eerlijk-geestdriftig. ‘Weet je dat de auteur een Nederlander is? Een groote Nederlandsche schrijver?’ zei ik, want ik had den titel intusschen gelezen: ‘Diamantstad’ van Herman Heijermans. Mijn antisemitische Pool wist het niet - kende den auteur niet en de SS kende Heijermans natuurlijk evenmin. ‘Een groote Nederlandsche schrijver’, herhaalde ik: ‘Toevallig een Jood’. Woedend wierp hij het boek weg. Ik heb het opgeraapt en aan den Poolschen blokschrijver van blok 28 gegeven. Ook hier zijn immers niet alle Polen reactionnair en antisemitisch, en een Poolsche vertaling van een boek van Heijermans, is voor hen een kostbaar bezit. | |||||||||
10 SeptemberHeb - nu de bibliotheek om de een of andere, onverklaarbare oorzaak weer tijdelijk gesloten is - van de capo nog een paar andere deelen van Jean Paul gekregen. Ze maken me echter, in deze periode, nu de Dood ons elken dag bedreigt, alleen nog maar onrustiger, omdat ik ondanks de moeite, die ik me er voor geef, geen vaste ideologische kern in zijn werk kan ontdekken, omdat alles wegvloeit in het grenzenlooze, omdat al deze gedachten voor mij op dit oogenblik slechts de waarde hebben van geniale flitsen, van vuurwerk; als zijn oorspronkelijke onstuimige fantasie me geen innerlijken steun biedt. Goethe en Dante geven me dit wel door hun strenge vormen. Ik voel natuurlijk, dat Jean Paul een genie is en zijn werk een wereld op zich zelf, maar kan het centrale punt niet vinden. | |||||||||
[pagina 80]
| |||||||||
Ook weet ik wel dat er een al-omvattende liefde in schuilt, maar dit alles is me - in de stemming, waarin ik nu leef, - te al-omvattend, niet concreet genoeg. | |||||||||
's Avonds na het appèlZooeven een kort proza-stuk van Jean Paul gelezen, dat ondanks wat ik vanmiddag schreef, een onverwacht diepen indruk op me maakte, die stellig blijven zal. Een geniaal brok proza. En hoe hoog staat deze ‘Rede des toten Christus vom Weltgebäude herab, dasz kein Gott sei’ boven Multatuli's zoo vaak geciteerd en overschat: ‘Gebed van een Onwetende’. | |||||||||
11 SeptemberIk begin het personeel van mijn nieuwe ‘Stube’ beter te kennen. Mijn Stubenpfleger is een Oostenrijker en heet Eugen. Ook hij zit al tien jaren. Hij heeft deel genomen aan den opstand in Weenen, brengt het gesprek terstond op den Oostenrijkschen socialist Otto Bauer en vertelt trotsch, dat de Duitschers het tot nu toe niet gewaagd hebben den vroegeren Weenschen burgemeester Seitz gevangen te nemen, en dat iedere arbeider, die hem op straat ontmoet, diep de hoed voor hem afneemt - bij wijze van politieke demonstratie. Eugen is buitengewoon nerveus en, als er iets bijzonders gebeurt, dadelijk de kluts kwijt, doch uit zijn oogen straalt een innige goedheid. Hij is de beste vriend van Heini, voor wien hij een geweldigen, bijna kinderlijken eerbied heeft. Verder is er hier nog Joep, de ‘Hauser’, die het eten uitdeelt. Hij is iemand, die geneigd is uitsluitend aan zich zelf te denken en dus eigenlijk een a-sociaal element. Hij werd negen jaren geleden gearresteerd doch niet om politieke redenen. Hij is beroeps-smokkelaar, en komt uit de buurt van Aken. Hij vreest - dat er na den oorlog misschien geen grenzen meer zullen bestaan, hetgeen dan voor hem werkeloosheid zou beteekenen! Voor Heini en Eugen heeft hij een geweldig respect en nu hij hen alles ziet doen om de zieken te helpen, doet ook hij zijn best, om er niet alleen maar egoistisch op los te leven. Hij ‘organiseert’ dus nooit meer, zooals hij vroeger deed, het eten van de zieken | |||||||||
[pagina 81]
| |||||||||
en zorgt er nu en dan zelfs voor, dat ze wat extra's krijgen. De toestand is hier dus veel beter dan in de meeste andere barakken van het Revier, waar een slecht soort Polen den schepter voert. Deze Poolsche Oberpfleger, Stubenpfleger, Blockschreiber enz. treden niet alleen zeer autoritair op, maar verwaarloozen bovendien schromelijk hun zieken, denken slechts aan hun eigen maag en aan cigaretten. Of die zieken sterven of niet, deert hen maar bitter weinig.... | |||||||||
12 SeptemberToen ik vanmorgen door de Lagerstrasse liep, kwamen juist vier vrouwen uit het bordeel langs, begeleid door een ouwe SS, en op weg naar het Revier voor controle. Op hetzelfde oogenblik passeerden ongeveer driehonderd Häftlinge, die naar het Bad waren geweest; onmiddellijk namen alle driehonderd hun mutsen af - volgens voorschrift (met het oog op den SS man). De vrouwen grinnikten en de SS keek een anderen kant op. Een toneel voor Daumier of voor George Grosz. George Grosz: Hij is al in '29 naar Amerika vertrokken, na ons in zijn werk steeds opnieuw en steeds dringerder gewaarschuwd te hebben voor wat gebeuren ging. Geen kunstenaar was profetischer dan hij. Zelfs wie van ons op politiek gebied volkomen ongeschoold was, had hetgeen nu plaats vindt, kunnen lezen in de hebzuchtige tronies, de macht en geweld-zwetende kale koppen, de vette varkensnekk en zijner figuren. Bladert alleen maar in ‘Das Gesicht der herrschenden Klasse’ dat, als ik mij niet vergis, reeds in 1927 verscheen. Er was toen nog geen sprake van Hitler, het Duitsche fascisme begon, officieel tenminste, pas in 1933. Maar de tronies, die Grosz teekende, de wreedheid en hebzucht, waarvoor hij ons waarschuwde was werkelijk die der Hugenbergs en Stinnes', der Krupps en Thyssens, die der groote landeigenaars en der corrupte justitie, die der eerzuchtige generalen.... Het wezen, het ‘Gesicht’ der pioniers van het fascisme, van degenen, die Hitler in het zadel hielpen. In Duitschland Hitler en in de andere landen zijn filiaal-houders. | |||||||||
[pagina 82]
| |||||||||
Maar overal deselfde tronies, die het genie van George Grosz met profetische zekerheid aanwees en brandmerkte - en die ‘men’ niet WILDE zien.... | |||||||||
's Avonds na het appèlHeini wees me vanavond een Häftling van het Plantage-commando en vertelde me, dat die een paar jaren geleden de Christusrol bij de passiespelen te Oberammergau had vertolkt, doch toen wegens zijn illegale arbeid gepakt was. Ik ben het dadelijk aan Hoornik gaan vertellen. Als dat geen stof voor hem is: Christus in Dachau: - gearresteerd door de Gestapo! Ik hoop dat hij het verwerkt, en wat is er niet van te maken! Een dichter als hij, die ‘Mattheus’ schreef, moet dat kunnen. Misschien zal hij daardoor minder aan den Dood denken. | |||||||||
13 SeptemberK. bracht me vandaag opnieuw een ‘Völkischer Beobachter’ met een artikel over Hölderlin. Het vierde al deze week, behalve het stuk uit de ‘Münchener’, dat A. me liet lezen. Ze houden dus niet op met hun ‘totale’ inlijvingspoging. Hölderlin moet en zal ‘de’ dichter van het Derde Rijk worden! Ik ben er echter diep van overtuigd, dat ze hem ten onrechte voor zich opeischen, en dat Hölderlin een der geniaalste Duitsche dichters was die ooit geleefd hebben. Hij is een ‘moeilijk’ dichter, maar ik heb z'n werk - vooral ‘Hyperion’ - niet éénmaal gelezen, doch vele malen. En niet alleen één boek over hem, doch al wat ik in handen kon krijgen, wat Dilthey, Gundolf, Wilhelm Michel over hem schreven. Vooral ook het commentaar van Georg Lukacs, die me hem heeft leeren zien, zooals we hem moeten zien, en die tevens de wapens leverde om ‘hun’ offensief af te slaan. Ik heb ze reeds het vorige jaar gebruikt en schreef toen in Brussel - in de ‘Wehrmachtsgefängnis’, waar we schrijven mochten - mijn opstel ‘Hyperion in Forest’. Heeft Edith het ontvangen, nadat ik op transport ben gegaan? Heeft ze het door kunnen geven aan B? Het baseerde op Lukacs theorieën. Ik geloof dat die de kern raken en ons duidelijk maken waar het in diepste wezen bij | |||||||||
[pagina 83]
| |||||||||
Hölderlin om gaat. Nu ik hier weer kan schrijven - papier en potlood heb - wil ik nogmaals probeeren Hölderlin te ontzetten. | |||||||||
Een dag laterWilde vanochtend reeds heel vroeg met mijn notities over Hölderlin - vooral over Hyperion beginnen, toen H. me begon te vervelen met zijn verhalen uit den tijd, waarin hij vrijwillig in Duitschland gewerkt had, en hoeveel boter en spek hij toen telkens mee naar huis had gebracht. Vervolgens vertelde hij omslachtig over zijn hondje en uitte z'n bezorgdheid, waar dat nu overdag zijn zou, wanneer z'n vrouw voor hem en zijn vrijlating naar de Gestapo was. Ik heb hem afgesnauwd en moest me disciplineeren om geen krachtige SS-uitdrukking te bezigen. Daarna was hij gelukkig stil en kon ik me toch nog rustig op Hölderlin concentreeren. Het duurde heel lang voor ik gevonden had, van waaruit ik het best tot de kern van zijn werk door kon dringen. Eerst leek het wel of ik karrevrachten met puin weg moest kruien, alvorens ik zijn ware gedaante ontdekte, zóóveel onzin is de laatste jaren over hem verkondigd, en onwillekeurig blijft daar, vooral als het over zoo'n ‘moeilijk’ dichter gaat, iets van hangen. Nu zie ik hem echter weer zooals Lukacs me hem leerde zien: als een tragische Duitsche reactie op de Fransche Revolutie, als een genialen dichter der Vrijheid, die zijn ideaal steeds trouw bleef, dit nimmer verloochende en die daarom in zijn vaderland in dien tijd tragisch ten gronde moest gaan.... Ik geloof - en heb daar de laatste maanden al vaak aan gedacht en er ook met Telders over gesproken - dat bij een waardebepaling van het werk en de levenshouding van de Duitsche klassieken vooral belangrijk is om na te gaan, hoe ze op de Fransche Revolutie, op de gebeurtenissen van 1793, gereageerd hebben. Dat lijkt me een punt van waaruit we dadelijk tot hun diepste wezen door kunnen dringen. Bij Klopstock - bij Schiller - bij de beide Humboldt's, - bij Goethe (hoewel de kwestie bij hem vrij gecompliceerd is) - bij Georg Forster - bij Hegel en vooral bij Hölderlin. | |||||||||
[pagina 84]
| |||||||||
Duitschland was toen, ± 1800, nog lang niet rijp voor een revolutie, wat echter niet belet heeft, dat de gedachte van 1793 in het brein van veler zijner dichters en denkers vruchten had gedragen; (dat b.v. Klopstock en Hegel deze ideeën later weer ontrouw werden, is een andere kwestie en heeft hier niets mee te maken). Werkelijkheid zijn hun idealen echter nooit geworden, konden ze in Duitschland ook niet worden, zonder dat er ook daar een revolutie aan vooraf was gegaan. Die heeft toen niet plaats gevonden - eigenlijk tot nu toe nog niet; maar sommige Duitsche dichters en denkers hebben in die dagen hun droom van Gelijkheid, Vrijheid en Broederschap gedroomd, en waren dus voorbestemd om utopisten te worden. Daarna kwam - ook in Duitschland - de bittere werkelijkheid: Napoleon. Bij den inval der Franschen in Duitschland een revolutie te ontketenen en daaruit de kracht te putten voor een waarachtige nationale verdediging van hun vaderland, zooals nu b.v. in Jougo-Slavië gebeurt - was toen onmogelijk, want alle antecedenten hiervoor ontbraken. De situatie was in dien tijd inderdaad hopeloos... Terwijl vele van Hölderlin's vrienden geen anderen uitweg zagen dan - een vlucht in de Romantiek, en ze in den loop der jaren steeds reactionairder werden, is hij zijn idealen trouw gebleven en - als gevolg daarvan - op een tragische wijze geëindigd. Ook toen was er in Duitschland geen plaats voor deze idealen, en zelfs deze dichter kon daar niet zoo denken, zonder jammerlijk te vereenzamen, zoodat hij tenslotte krankzinnig werd.
Luchtalarm! (Ik kan dus ongestoord verder schrijven).
Hölderlin was een Jacobijn, en is dat zijn leven lang gebleven. Het was zijn tragedie, doch zijn eeuwige grootheid tevens, en misschien moest eerst het fascisme komen om ons dit ten volle te doen beseffen. Hij was - wat alle ‘Völkischer Beobachter's’ en Bäumler ook wekelijks mogen beweren - een overtuigd bewonderaar van Jean Jacques Rousseau en van Robespierre. ‘Von Kindesharmonie sind einst die Völker ausgegangen’ las ik vanmorgen in zijn Hyperion, die Adi me verschafte - ‘die | |||||||||
[pagina 85]
| |||||||||
Harmonie der Geister wird der Anfang einer neuen Welt-geschichte sein.’Ga naar eind25) Deze bewondering voor Griekenland - voor hem eenheid van cultuur en natuur, - uit zich steeds als een aanklacht tegen de maatschappelijke toestanden zijner dagen in zijn vaderland, als een vergeefsche oproep tot een omwenteling. Droomde hij in ‘Hyperion’ niet van een bevrijdingsoorlog der Grieken tegen de Turken, die eigenlijk een bevrijdingsoorlog voor de heele Menschheid zijn zou? En is de opstand der Grieken tegen de Turken in 1770, die met behulp van de Russische vloot tot stand kwam, niet het centrale thema, waar de handeling omheen geweven is, al valt het aanvankelijk moeilijk in dit ‘gedicht in proza’ een intrige te ontdekken? Allabanda, een der beide hoofdfiguren verpersoonlijkt als het ware het verlangen naar een gewapenden opstand, en het meisje Diotima is de personificatie van een religieusere, vredelievender tendens. Het conflict eindigt dan - voorloopig - met een overwinning van Allabanda's opvattingen. Hyperion sluit zich bij hem aan, en wil den gewapenden opstand doorvoeren. ‘Ich bin zu müssig geworden’, verwijt hij zich - ‘zu himmlisch, zu träge. Ja, sanft zu sein, zu rechter Zeit, das ist wohl schön, doch sanft zu sein zur Unzeit, das ist häszlich, denn es ist feig.’Ga naar eind26) (Ik zal me deze woorden - later - als we vrij zijn en de afrekening komt, steeds in gedachten roepen, wanneer ik me geneigd zou voelen om ‘hen’ te zacht te beoordeelen). En op Diotima's waarschuwing: ‘Du wirst erobern und vergessen wofür’Ga naar eind27) antwoordt Hyperion: ‘Der Knechtdienst tötet, aber gerechter Sieg macht jede Seele lebendig.’Ga naar eind28) Ook een brandend-actueele uitspraak, die nieuwen moed geeft voor later. Maar Diotima ziet ook terstond het tragische conflict waarin Hölderlin - Hyperion geraken zal: ‘Deine volle Seele gebietet 's dir. Ihr nicht zu folgen führt oft zum Untergang, doch ihr zu folgen wohl auch.’Ga naar eind29) En spoedig volgt de catastrophe - moest ze wel volgen: De opstandelingen veroveren na een paar kleine schermutselingen | |||||||||
[pagina 86]
| |||||||||
Misistra, het vroegere Sparta; maar na het beleg worden vele inwoners gedood en wordt er ook geplunderd. Ontgoocheld keert Hyperion de rebellen den rug toe: ‘In der Tat: es war ein ausserordentliches Projekt durch eine Räuberbande mein Elysium zu pflanzen.’Ga naar eind30) Spoedig daarna worden de rebellen verslagen en uit elkaar gedreven. Hyperion zoekt tenslotte de dood in de gevechten der Russische vloot.... Ook Hyperion is - als ook thans zoovele dichters en intellectueelen - nog bevreesd voor revolutionnaire methodes. Ik geloof echter niet, dat hij bang was voor den inhoud der revolutie, en daarin onderscheidt hij zich wederom van vele zijner tijdgenooten. Misschien zal ik Hyperion later - na den oorlog - met andere oogen lezen, hier in Dachau, neig ik tot deze interpretatie. | |||||||||
15 SeptemberHölderlin kon als Duitsche dichter - noteerde ik ook reeds in St. Gilles - in zijn ideëen over vrijheid en toekomst nergens op steunen. De Jacobijnen, zijn Fransche vrienden, ontleenden hun kracht aan hun verbonden-zijn met een groot deel van het Fransche volk, evenals thans de Maquissaards in hun strijd tegen de Duitsche bezetting en Vichy. Hölderlin voelde zich met niemand verbonden, omdat er niemand en niets was, dat zich met hem verbond. De Jacobijnen konden, met het volk achter hen, het egoïsme der Fransche reactie bestrijden en de revolutie verder ontwikkelen - Hölderlin was hiertoe niet bij machte. Zijn dichterswoord drong niet tot zijn volk door, vermocht het niet in beweging te brengen - bereikte het niet eens. ‘Man fragt nicht, ob ihr wollt’ - streepte ik aan in Hyperion, ‘Ihr wollt ja nie, ihr Knechte und Barbaren. Euch will man auch nicht bessern, denn es ist umsonst. Man will nur dafür sorgen dasz ihr dem Siegeslauf der Menschheit aus dem Wege geht.’Ga naar eind31) De dichter, die zóó schreef - die een dergelijk vonnis velde, wordt nu officieel gepropageerd. Voelen ‘ze’ dan niet, dat hij hiermede ook over hen het doodvonnis uitgesproken heeft? | |||||||||
[pagina 87]
| |||||||||
En die hem nu lezen, begrijpen ze het? Of begrijpen ze langzamerhand niets meer; zijn ze zelfs voor deze brandende dichterswoorden immuun geworden? Is er thans in Duitschland, evenmin als een eeuw geleden, geen groep tot wie deze woorden nog doordringen? Niemöller en Wiechert zijn ook predikers in de woestijn geworden. | |||||||||
16 SeptemberIk geloof, dat Hölderlin vooral zoo'n groot dichter is, omdat hij in z'n elegische verzen nimmer uitsluitend om een privé droefenis treurt - doch om de diepe ellende waarin zijn land gedompeld is. Hoewel hij in zijn leven altijd en overal schipbreuk leed, nooit een pennig verdiende, zelfs als gouverneur nimmer een behoorlijke positie had, hij ondanks de protectie van Schiller en Schlegel als dichter onbekend gebleven is, en ook zijn liefde voor Suzette Gontard een tragisch einde nam, dragen zijn gedichten nooit een zuiver persoonlijk karakter. Zijn poëzie is dan ook meer een heroische aanklacht, dan een objectief-lyrische klacht over persoonlijke misère.... De ware inhoud er van is - zooals Lukacs reeds aantoonde - steeds het contrast tusschen het Griekenland zijner droomen, dat hij door een gewapenden opstand tot nieuw leven wilde wekken, en de Duitsche werkelijkheid, waarin hij genoodzaakt was om te leven. We moeten Hölderlin's poëzie dus leeren zien als een noodkreet van het beste deel der Duitsche denkers en dichters over hun eenzaamheid, waar niets aan te veranderen viel, omdat ze - hoewel ze in hun persoonlijk leven tot uiting kwam, - in diepste wezen door de ijzeren kracht der maatschappelijke ontwikkeling veroorzaakt werd. En Keats? En Shelley? Ik heb vaak geprobeerd hen met Hölderlin te vergelijken, hoewel zooiets altijd een ietwat hachelijke onderneming is. Keats' lot vertoont inderdaad ook uiterlijk eenige overeenkomst met dat van Hölderlin, maar bij Shelley draagt het elegische element een heel ander karakter. Hij bezingt den strijd van de oude goden tegen de nieuwe, van de geboeide | |||||||||
[pagina 88]
| |||||||||
Prometheus tegen Zeus, bij hem wordt reeds de bevrijding der Menschheid gevierd. Shelley kon dit, omdat hij in Engeland aan den horizon reeds het licht van een revolutie ontwaarde. Hij schiep zijn werk met een heel ander perspectief voor oogen, werd daardoor één met het verlangen dat duizenden bezielde. Hij vereenzaamde niet. | |||||||||
17 SeptemberIk heb nu enkele dagen achter elkaar het probleem Hölderlin pogen te ontwaren en geloof, dat ik er - tenminste voor mezelf - met behulp van Lukacs' commentaar in geslaagd ben. Maar zijn beroemde, de laatste jaren zoo vaak geciteerde klacht over de Duitschers in Hyperion, die met zoo'n fellen striemenden haat geschreven is, dat het den dichter zelf pijn zal hebben gedaan, toen hij ze op papier bracht? Moeten we dit dood-vonnis over een heel volk thans bevestigen? Het is zoo verleidelijk, hij heeft in zoovele opzichten gelijk. Toch begin ik telkens opnieuw te twijfelen. Ik kan niet gelooven, dat een heel volk steeds alleen maar stom en geborneerd kan blijven, zonder gevoel voor menschelijke grootheid, en eeuwenlang kan blijven weigeren de volheid van het Leven te erkennen. Hoe meer ik er over nadenk, hoe meer ik tot de opvatting kom, dat Hölderlin's oordeel het gevolg was van de troostelooze sociale en politieke situatie, waarin hij leefde; als zoodanig volkomen begrijpelijk, doch ook eenzijdig. Zijn vonnis had waarschijnlijk niet anders kunnen luiden. Ook thans, onder Hitler lijkt de situatie inderdaad hopeloozer dan ooit. En toch.... Ook al zijn de meeste vrienden het niet met me eens, en hebben we over dit probleem vaak oneenigheid: ik zie niet in, waarom in de toekomst het Duitsche volk dom en geborneerd moet blijven, het voortaan ook elk begrip voor menschelijke waardigheid zou blijven missen, en waarom het altijd weigerend tegenover de Schoonheid van het leven zou staan. Ik ben er zelfs van overtuigd, dat hierin - na de naderende ineenstorting van het huidige regiem - spoedig verandering zal komen. En is het niet uiteindelijk onze taak om hen hierbij te helpen? | |||||||||
[pagina 89]
| |||||||||
Een dag laterBemerk, nu ik nalees wat ik gisteren over Hölderlin schreef, dat in mijn slotbeschouwing een gevaarlijke fout schuilt. Ik heb de realiteit te veel uit het oog verloren, en ben hierdoor op een dwaalweg beland. Ik mag geen oogenblik vergeten, dat het grootste deel van het Duitsche volk immers nog achter Hitler staat, (vrijwillig of minder vrijwillig doet er niet toe). Het stond en staat nog altijd achter hem en de oorlog is bovendien nog niet afgeloopen. Eerst moet dus het fascisme in al z'n vormen vernietigd zijn, en pas daarna komen de problemen, waar ik gisteren over schreef aan de orde. Niet eerder! | |||||||||
19 SeptemberK. bladerde vandaag in m'n aanteekeningen en verwonderde zich daarna, dat ik - volgens hem - zoo weinig over mezelf schrijf. Niets over mijn bezorgdheid voor Edith en Tijl, waarover ik zoo vaak met hem praat, niets over m'n eigen beroerdigheid, en ook niet over politiek. Heb hem toen uitvoerig verteld, waarom ik dit dagboek zóó schrijf en niet anders. Het is immers in de eerste plaats een middel om al mijn gedachten en m'n energie op de literatuur te concentreeren - elken dag opnieuw als het gaat, om daardoor niet steeds aan Edith en Tijl, aan mezelf, aan eten enz. te denken. Een soort zelfverdediging dus. En tot nu toe heeft het me geholpen.... Een dagboek kan bovendien nooit heelemaal volledig zijn, dat is immers onmogelijk, en ook het mijne bevat maar een klein deel van mijn gedachten. Natuurlijk denk ik veel aan huis en aan de politieke problemen van nu en later, aan vele vrienden, aan beter eten, aan het feit of ik luizen heb of niet en - of het beest dat mij gisteren beet een luis of een vloo is geweest, maar in de eerste plaats kan ik niet alles opschrijven en in de tweede plaats wil ik dat in geen geval. Ik zou dan immer steeds opnieuw uiting moeten geven aan m'n onrust en verlangen, en ik wil me toch juist disciplineeren en m'n gedachten over dit alles, over de materie hier - de materie van SS, van een korst brood en dunne soep, van luizen en vlooien - de baas laten blijven. | |||||||||
[pagina 90]
| |||||||||
Weer denk ik aan een woord van Goethe, dat ik me tot richtsnoer koos, een paar versregels, die ik reeds in mijn gymnasiumtijd zoo bewonderde: Feiger Gedanken
bängliches Schwanken,
weibisches Zagen,
angstliches Klagen
wendet kein Elend,
macht dich nicht frei.
Allen Gewalten
zum Trotz sich erhalten,
nimmer sich beugen,
kräftig sich zeigen,
rufet die Arme
der Götter herbei.
Een vlucht in de literatuur? Ik kan dit niet zoo precies analyseeren, maar ik weet wel, dat ik daardoor de werkelijkheid niet uit het oog verlies. Daar zorgt ze trouwens zelf wel voor. | |||||||||
20 SeptemberOp de plank rechts onder mijn bed lag vanmorgen een boek van Carl Sonnenschein. Het behoort waarschijnlijk aan mijn benedenbuurman, dien ik alleen maar ken van zien, maar nog nooit gesproken heb. Hij is ‘personeel’, werkt in de Schreibstube en slaapt hier alleen maar. Naar het boek te oordeelen, een katholiek. | |||||||||
's AvondsKennis gemaakt met mijn onderbuurman. Ik vroeg hem het boek van Sonnenschein te mogen lezen en we kwamen daardoor in gesprek. Hij verwonderde zich, dat ik dien schrijver kende, doch minder, toen hij hoorde dat ik lang in Berlijn had gewoond, omdat Sonnenschein daar, ook onder niet-katholieken immers een bekende figuur was, vooral door zijn sociaal werk. Dr A. komt uit Freiburg im Breisgau, was oorspronkelijk historicus doch is nu bibliothecaris. Ik vroeg hem m'n kennis over katholieke Duitsche literatuur wat te willen aanvullen, en hij heeft m'n voorstel aanvaard, scheen er zelfs erg mee ingenomen te zijn. | |||||||||
[pagina 91]
| |||||||||
prikken. Ik was eerst bang, dat de SS dokter het zou doen, want die heeft Lazus, die gisteren ook bloed gegeven heeft, zoo leelijk toegetakeld, dat hij z'n arm nu in een doek draagt en hem bijna niet bewegen kan. Pas bij de veertiende poging vond hij de ader. Heini die er bij stond, kon natuurlijk niet ingrijpen omdat het de SS dokter was. | |||||||||
22 SeptemberDe bibliothecaris wordt me steeds sympathieker. Op het plankje naast zijn bed ligt behalve het boek van Sonnenschein een werkje over de Heilige Theresia, en tegen den muur is een reeds vergeelde foto geprikt van het Münster in Freiburg - zijn Kerk. Hij is bijna drie jaar hier, maar heeft - lijkt me, telkens als ik hem naar de Schreibstube zie gaan - zijn vaste gewoonten behouden. Hij leest veel, meestal kerkgeschiedenis en is buitengewoon precies en accuraat. Hij ziet de ellende om zich heen wel, maar laat ze - uit zelfbehoud - niet op zich inwerken, doch ik heb al gezien, dat hij van de paketten die hij ontvangt, veel weggeeft. | |||||||||
's AvondsIk heb Dr A. vanmiddag tijdens de ‘Bettruhe’ wel een uur gade geslagen. Hij zat rustig aan tafel te lezen, met papier en potlood naast zich. Toen kwam eerst de uitgehongerde Jood uit Boedapest - twee bedden van me af - hem om een stuk brood vragen. A. was buitengewoon hoffelijk, zette met het potlood een streepje in z'n boek, waar hij bij z'n lectuur gebleven was, sloeg het dicht, ging naar z'n kastje, haalde er een stuk brood uit en overhandigde dat den Hongaar, zonder verder met hem te praten. Daarna vervolgde hij zijn lectuur tot de tweede candidaat verscheen: de Pool die gisteren aan zijn oksel geopereerd is. Weer was hij heel beleefd en hetzelfde spelletje begon: weer het streepje met het potlood, weer het dichtklappen van zijn boek, weer de gang naar de kast.... Een kwartier later, toen de Bettruhe afgeloopen was, legde hij | |||||||||
[pagina 92]
| |||||||||
zijn kerkgeschiedenis onder zijn hoofdkussen, wierp nog een blik op de foto van het Münster en ging naar de Schreibstube, even statig alsof hij naar zijn bibliotheek in Freiburg ging. | |||||||||
23 SeptemberVandaag viel in een gesprek met Heini de naam Gustav Landauer. Hij heeft hem gekend en koestert nog steeds een diepe vereering voor hem, die ik goed begrijpen kan. ‘Landauer heeft me veel geleerd, waar ik nu nog wat aan heb’, zei hij. ‘Vooral tijdens mijn zes jaren tuchthuis voelde ik dat. Ik zou je geen andere kunnen noemen die me zooveel gegeven heeft.’ Na dit gesprek weer tot de conclusie gekomen, dat het een groot onrecht is, dat Landauer's naam in geen enkele Duitsche literatuurgeschiedenis van voor '33 te vinden was, dat zijn werk zoo onbekend bleef - ook in ons land. Z'n boek over Shakespeare, zijn essays over Meester Eckhart, over Poe, Kleist enz. dienden toch zeker genoemd te worden. Landauer was echter tevens een socialist, dus voor de officieele literatuurprofessoren natuurlijk een voldoende reden, om zijn werk in een hoek te duwen en tot vergetelheid te doemen. Hier dient later een groot onrecht te worden hersteld. | |||||||||
24 SeptemberOok vandaag weer heel lang en uitvoerig met Heini over Landauer gesproken. In April was het vijfentwintig jaar geleden, dat hij in Stadelheim - nauwelijks 20 km hiervandaan - vermoord werd. Beieren was toen in opstand, en een kort oogenblik leek het, dat Duitschland zich bij de Russische revolutie aan zou sluiten. ‘Hier in Beieren’ - vertelde Heini, blij dat hij er met mij over praten kan - ‘is het toen in Augsburg begonnen onder aanvoering van Ernst Nikisch’. - Dezelfde Nikisch, die nu al jaren als frondeur van het nationaal-socialisme ergens in een K.Z. zit. Hij stond toen aan den kant van Kurt Eisner en van Landauer. Die schijnt aanvankelijk een overtuigd pacifist te zijn geweest en heeft in zijn ‘Aufruf | |||||||||
[pagina 93]
| |||||||||
zum Socialismus’ de marxistische opvattingen bestreden. In die Aprildagen plaatste hij zich echter aan de spits der arbeiders. ‘Ik herinner me hem nog precies’ ging Heini verder ‘we vergaderden toen in een der kamers van het Wittelsbach-paleis, en de magere figuur van Landauer met zijn zwarten baard en z'n donkere, vurige oogen stak merkwaardig af tegen het witte behang en de witte meubels met hun gouden versierselen. Toen ze hem einde April 1919 doodsloegen, was het net of ik m'n vader verloor.’ De moordenaars zijn natuurlijk nooit gestraft, hoewel hun namen bekend waren. Dat was toen ook al zoo. ‘In '33 hebben ze zijn lijk opgegraven’ vertelde Heini - ‘en verbrand, maar ik ben overtuigd, dat vele vrienden in Beieren hem nog niet vergeten hebben - hem evenmin als de anderen’. ‘Als wie bijvoorbeeld?’ ‘Als Erich Mühsam, die ook met ons mee vocht, daarna lange jaren in het tuchthuis Niederschönefeld zat en die ze - want “ze” vergeten niets en niemand - later toen ze aan de macht kwamen, vermoord hebben. In 1933 al. In Oraniënburg. Misschien herinner je je dat?’ Ik herinner het me maar al te goed. Ik heb Mühsam einde 1932 nog in Berlijn ontmoet, zat Mei '33 zelf ook in Oraniënburg en ken dus precies de plek waar hij opgehangen is. En ik heb daarna immers ook enkele artikels over deze moord geschreven, en over Oraniënburg.... En gewaarschuwd.... | |||||||||
Na het appèlOnwillekeurig aan de brochure gedacht, die ik zelf in Juni '33 publiceerde onder den titel ‘De brouwerij van Oraniënburg’. En aan mijn radio-toespraak over den Vlaamschen zender. Maar - als steeds - was dit alles aan doovemans-deuren gesproken. De Eenigen, die wel wisten, waar ik voor waarschuwde, waren de N.S.B.ers, die de brochure uit de handen der colporteurs rukten en - nu reeds elf jaren geleden - in de straten van Amsterdam verscheurden. | |||||||||
[pagina 94]
| |||||||||
25 SeptemberVertelde Heini vanmiddag dat ik Toller's autobiografie vertaald had, en dat ik den naam van ‘Niederschönefeld’ dus heel goed kende. ‘Ja, Toller heeft daar ook heel lang gezeten. Hij schreef er z'n eerste drama: “Die Wandlung” en zijn “Schwalbenlieder”, die later zoo beroemd geworden zijn - tenminste onder de Duitsche arbeiders verzen over de zwaluwen, die zich in z'n cel genesteld hadden en die de cipiers natuurlijk dadelijk weggejaagd hebben, toen ze er achter kwamen.’ Heini was erg blij, toen ik hem zei, dat ik en vele Nederlanders die verzen kenden - en er van hielden. ‘Toller schijnt in dat tuchthuis flink van zich afgebeten te hebben’ vertelde Heini nog - ‘want toen ik in 1935 er zat - dus meer dan tien jaar later, waarschuwde een der cipiers me bij voorbaat, me vooral niet ‘zoo te gedragen als die rooie Toller.’ ‘Weet je trouwens, dat in 1919 Toller het commando over de stad Dachau voerde en ze - helaas vergeefs - verdedigde?’ Ik herinner het me, evenals een brochure vol verwijten over zijn - onvoldoende militaire hoedanigheden, verwijten, die waarschijnlijk gegrond waren, maar Toller's roem blijft daardoor onaangestast. Deze dichter zal leven in lengte van dagen, omdat hij gestreden heeft voor de rechten van zijn volk, in 1919 en later, zijn leven lang - tot aan zijn dood.... En Beieren is dus niet alleen een land van reactie, niet alleen een land van concentratiekampen. Ook hier is gevochten voor de Vrijheid, door Landauer en Eisner, door Leviné, Toller en Mühsam en tienduizenden anderen. Het doet goed daar in Dachau weer aan te worden herinnerd. Het geeft nieuwen moed - nieuw vertrouwen. | |||||||||
Voor het slapen gaan:Ik vergat één: Hans Beimber, die al in '34 uit dit kamp ontvluchtte en daarna: ‘Die Hölle Dachau’ schreef. Het idee, dat wij hier nu in deze hel zitten, is zóó onwerkelijk, dat ik niet aan Beimber gedacht heb, hoewel we aan hem eigenlijk steeds | |||||||||
[pagina 95]
| |||||||||
het eerst moeten denken daar zijn geschrift het eerste was over Dachau. Hoevele, die toen meenden dat dit alles maar propaganda was, voelen de waarheid van z'n woorden nu aan den lijve. Beimler zelf is toen naar Spanje getrokken om het volk ook daar tegen de fascisten te helpen en toen in '36 in de Universiteitswijk te Madrid gesneuveld - een goede Duitscher.... | |||||||||
26 SeptemberDr A. sprak vanmiddag voor ons kringetje, zooals bij beloofd had, over Heinrich Hansjacob. We zaten in de hoek van de Stube om A's bed heen; Heini had te voren beloofd ons te zullen waarschuwen, wanneer er ‘bezoek’ op komst was. Heinrich Hansjacob schijnt een stokpaardje van A. te zijn, dat was dadelijk te merken en ook te begrijpen, beide zijn immers in Freiburg geboren en getogen. Ik moest tot mijn schande bekennen, dat ik heel weinig van hem gelezen had, maar ik herinnerde me een reisbeschrijving uit Italië, die in vele opzichten afweek van de meeste: er was daarin namelijk niet in de eerste plaats sprake van Italië, maar de auteur plaatste zich steeds op den voorgrond. Omdat hij echter werkelijk wat te zeggen had, en dit deed op een voor een priester buitengewoon persoonlijke en onafhankelijke manier, hinderde het geen oogenblik. Hij had toen de indruk op me gemaakt van een priester-rebel, wiens oeuvre de moeite waard was, hetgeen door A's lezing bevestigd wordt. Hansjacob blijkt veel over het leven der Schwartzwald-boeren geschreven te hebben - vooral novellen. Ook zijn reisjournalen uit Frankrijk, Zwitserland en sommige Duitsche provincies interesseeren me, en ik heb me stellig voorgenomen vooral z'n boek ‘In den Niederlanden’ (1903) later uit de Koninklijke te gaan halen. | |||||||||
[pagina 96]
| |||||||||
hij me - in zijn keurig, ouderwetsch handschrift notabene - een lijstje met niet minder dan - 62 titels van werken van Hans-jacob. Met het jaartal van verschijnen, formaat enz. Alles uit z'n geheugen opgeschreven, want hier zijn geen boeken van Hans-jacob. Ook de naam van den Vlaamschen biograaf, waar hij het gisteren over had en wiens boek in Gent verscheen (in 1901) is hem te binnen geschoten: H. Bisschop. Hij herinnerde zich zelf nog, dat een andere priester: Anton van Rijswijck van het Bisschoppelijk College te Roermond (Christoffelstraat 7) aan een uitvoerige studie over Hansjacob bezig is, en vroeg me den schrijver te willen mededeelen, dat hij - A. - hem na den oorlog gaarne verdere gegevens wilde verschaffen.... ‘Als we beide hier tenminste levend uitkomen’ voegde hij er voorzichtig aan toe. | |||||||||
's AvondsHeini gaf me vandaag - (in herinnering aan ons gesprek over Landauer) - een nog ongebruikt dictaat-cahier, dat hij voor me uit de kamer van de Chef-arts had ‘georganiseerd’. Op de eerste pagina had hij geschreven: ‘Nichts lebt als die Tat ehrlicher Männer’Ga naar eind32) - een woord van Landauer. Ik zal het voor mijn notities gebruiken, en hoop het later mee naar huis te kunnen nemen. | |||||||||
28 SeptemberEr was vanmiddag van 1-5 luchtalarm, de beste gelegenheid om rustig te lezen en te schrijven. Adi had me gisteren juist een deel Kleist gebracht. Ik heb er heel lang in gebladerd en moest toen aan K. denken, die me iederen keer opnieuw verwijt, dat ik klassieken lees die, zoo beweert hij tenminste ‘ons niets meer te zeggen hebben en bovendien verouderd zijn.’ Hij zelf leest bij voorkeur Jo van Ammers Kühler.... Ineens kreeg ik een ingeving, en vertaalde het korte ‘Lehrbuch der französischen Journalistik’ dat Kleist in 1809 voor de ‘Germania’ schreef. | |||||||||
[pagina 97]
| |||||||||
Ik veranderde er een paar woorden in. Vier of vijf, niet meer. Na het appèl krijgt hij het dadelijk te lezen. Ik zal hem natuurlijk niet zeggen wie het schreef en wanneer het verscheen, en ben zeer benieuwd hoe hij reageeren zal: Leerboek der Nazi-journalistiek. Inleiding: De journalistiek is in het algemeen de oprechte en eenvoudige kunst om het volk te informeeren over hetgeen in de wereld plaats vindt. Ze is geheel en al een privézaak en elke inmenging der regeering, van welken aard ook, is haar vreemd. Als men de Nazi-couranten nauwkeurig leest, ziet men, dat ze volgens geheel eigen principes gemaakt zijn, wier systeem men de NAZI-JOURNALISTIEK kan noemen. Wij willen een poging doen om het ontwerp van dit systeem, zooals dit waarschijnlijk in het geheime archief te Berlijn berust, hier te verklaren. Verklaring: De Nazi-journalistiek is de kunst om het volk te doen gelooven wat de regeering goed dunkt. Ze is enkel en alleen een zaak van de regeering en elke inmenging van privé-zijde, zelfs het toezenden van vertrouwelijke brieven, die de actueele zaken betreffen, ten strengste verboden. Haar doel is, de regeering - alle gebeurtenissen ten spijt - te handhaven, en de gemoederen, elke verleiding van het oogenblik ten trots, in zwijgende onderworpenheid onder het juk hiervan te buigen. De twee voornaamste principes:
Opmerking: Deze principes zou men ook de principes van Goebbels kunnen noemen. Want ook al zijn ze niet direct door hem uitgevonden, (evenmin als de wiskunde door Euclides) toch is hij de eerste, die ze, - volgens een bepaald en logisch systeem - heeft toegepast. Opgave: Een aantal couranten redigeeren, die
Stelling ten behoeve der oplossing: De waarheid zeggen beteekent in de eerste plaats de waarheid heelemaal, en niets dan de waarheid te zeggen. Oplossing: Men redigeere dus twee bladen, waarvan een nimmer | |||||||||
[pagina 98]
| |||||||||
liegt, het andere echter de waarheid zegt, op die manier is het probleem opgelost. Bewijs: Daar het eene nooit liegt, het andere echter de waarheid zegt, is de tweede eisch vervult. Daar het eene echter verzwijgt wat waar is, en het andere er aan toe voegt wat gelogen is, zal, zooals iedereen moet inzien, ook de eerste eisch vervuld zijn. Quod est demonstrandum. Verklaring: Het blad, dat nooit liegt, maar nu en dan de waarheid verzwijgt noeme men de ‘Völkischer Beobachter’ en late men officieel verschijnen, het andere, dat de waarheid zegt maar er soms leugens aan toevoegt noeme men ‘Das Reich’ of ook ‘Deutsche Allgemeine Zeitung’ en late men slechts in een privé-onderneming verschijnen. Indeeling der journalistiek: De Nazi-journalistiek wordt verdeeld in de leer van de verspreiding:
Elk soort bericht eischt een eigen wijze. van verspreiding; waarvan hier sprake zal zijn. Hoofdstuk I Over de ware berichten Artikel I Over de goede berichten Stelling: Aan het werk kent men den meester. Bewijs: Het bewijs van deze stelling is duidelijk. Het berust op de zon, vooral als ze opgaat, op de Egyptische pyramiden, op de St. Pieter, op de Madonna van Raphaël, en op vele andere heerlijke werken der Goden en menschen. Opmerking: Men zou inderdaad kunnen meenen, dat deze stelling in de Nazi-journalistiek niet voorkomt. Wie de kranten echter met belangstelling gelezen heeft, zal toegeven, dat hij ze er in vindt, waarom we haar hier dan ook, ten gerieve van het systeem, moeten noemen. Korollarium: Intusschen geldt deze stelling in al haar strengheid slechts voor de ‘Völkischer Beobachter’, en ook hiervoor alleen bij goede berichten van buitengewoon en beslissend belang. Bij goede berichten van ondergeschikt belang mag de ‘Völkischer Beobachter’ ze eenigszins prijzen, maar ‘Das Reich’ en de ‘Deutsche Allgemeine Zeitung’ moeten ze luide uitbazuinen. | |||||||||
[pagina 99]
| |||||||||
Opgave: Het volk een goede tijding mededeelen: Oplossing: Handelt het zich over een algeheele nederlaag van den vijand, waarbij deze kanonnen, materiaal en munitie verloren heeft en in de moerassen gejaagd is: men deele dit mede en zet er een punt achter. Is het slechts een gevecht, waarbij niet veel voordeel behaald is: men zette in de ‘Völkischer Beobachter’ één, in ‘Das Reich’ drie nullen achter elk getal, en verzende de bladen met extra koeriers door de heele wereld. Opmerking: Hierbij is het niet noodzakelijk om te liegen. Men behoeft alleen maar bijvoorbeeld de gewonden, die men op het slagveld gevonden heeft, ook nog onder de gevangenen op te nemen. Daardoor krijgt men twee rubrieken, en is het geweten gered. Artikel II: Over de slechte berichten. Stelling: Tijd gewonnen - alles gewonnen. Opmerking: Deze stelling is zoo duidelijk, dat ze niet behoeft bewezen te worden, en de ‘Führer’ heeft haar dan ook onder z'n principes opgenomen. Ze leidt, haast vanzelfsprekend tot de kunst om voor het volk de slechte berichten verborgen te houden, waarvan straks sprake zal zijn. Korollarium: Intusschen geldt ook deze stelling, in al haar strengheid alleen maar voor ‘Das Reich’ en voor de ‘Deutsche Allgemeine Zeitung’, en ook voor deze uitsluitend bij slechte berichten van gevaarlijken en wanhopigen aard. Slechte berichten van draaglijken aard, kan de ‘Völkischer Beobachter’ dadelijk openhartig toegeven: ‘Das Reich’ echter en de ‘Deutsche Allgemeine Zeitung’ moeten doen, alsof het niet zeer belangrijk is. Opgaven: Een slecht bericht voor het volk verbergen: Oplossing: De oplossing is gemakkelijk. Voor het binnenland geldt voor alle bladen het parool: zwijgen als een visch. Brieven, waarin daarover geschreven wordt onderscheppen; verbieden in winkels en café's hierover te spreken. Voor het buitenland - confiscatie der kranten, die er toch over durven schrijven; arrestatie, deportatie en terechtstelling der redacteurs en het benoemen van nieuwe redacteurs. Dit alles of door inbeslagneming of door verordeningen van hooger hand. | |||||||||
[pagina 100]
| |||||||||
Opmerking: Deze oplossing is zooals men ziet, slechts een beperkte, en vroeg of laat komt de waarheid toch aan het licht. Wil men de geloofwaardigheid van de kranten niet in gevaar brengen, dan moet er noodzakelijk een kunst bestaan, om het volk slechte berichten bij te brengen. Waarop zal deze kunst berusten? Stelling: De Duivel laat geen schelmen in de steek. Opmerking: Ook deze stelling is zoo duidelijk, dat ze alleen pas verward zou worden, als men ze wilde bewijzen, zoodat we er niet verder op ingaan, maar ze dadelijk in practijk willen brengen. Opgave: Het volk een slecht bericht bijbrengen. Oplossing: Men zwijge er over tot de omstandigheden veranderd zijn. Intusschen houde men het volk aan de lijn met goede berichten: of met ware - uit het verleden; of ook met tegenwoordige - als er zijn: zooals b.v. de verovering van Parijs en Warschau, het gezantschap van de Tenno, en de aankomst van het koren uit de Oekraine; bij gebrek aan zulke berichten, met berichten die gelogen zijn. Zoodra de omstandigheden echter anders zijn geworden, hetgeen steeds geschiedt, en men het een of andere voordeel - hetzij een groot hetzij een klein - behaald heeft: kondige men dit met groote letters aan; en als een klein onbelangrijke bijkomstigheid brenge men dan het slechte bericht q.e.d. Opmerking: Hierin ligt eigenlijk nog de stelling besloten: Wanneer men een kind een lichtje laat zien, huilt het niet: - want daarop berust gedeeltelijk de toegepaste methode. Korollarium: Geheel en al het stilzwijgen bewaren, zooals de oplossing vereischt, is in vele gevallen onmogelijk; want reeds de datum van een bulletin over een verloren veldslag b.v. dat door het hoofdkwartier opzettelijk een paar dagen later wordt uitgegeven, verraadt dit feit. In dit geval vervalsche men de datum, of men fingeere een drukfout, of men late de datum heelemaal weg. De schuld komt op rekening van de zetter of corrector. | |||||||||
[pagina 101]
| |||||||||
de waarheid verteld, en dat ik een paar namen had veranderd b.v. van Talleyrand in Goebbels en die van de Fransche kranten natuurlijk. En - als klap op de vuurpijl - heb ik nog Goebbels' uitspraak geciteerd, die Kleist de vorige week - ‘wohl den deutschesten unter den grossen deutschen Dichtern’ - noemde. K. wist toen niets meer te antwoorden - wat niet vaak voorkomt. | |||||||||
30 SeptemberDe Franschen die uit Compiegne gekomen zijn, hebben kans gezien heel wat boeken binnen te smokkelen. Suire gaf me vandaag een bloemlezing uit de Vauvenargues, die ik tot nu toe alleen van naam kende. Hoevele malen ben ik niet van plan geweest de Fransche moralisten te lezen! Bladerend zag ik dadelijk een uitspraak, die me hier wel bijzonder moest treffen: ‘le courage surmonte tout’. Dus ook de angst voor de SS, voor typhus, voor de laatste dagen hier....? Ben ik eigenlijk moedig? |
|