Goethe in Dachau. Literatuur en werkelijkheid
(1946)–Nico Rost– Auteursrecht onbekend's AvondsRheinhardt was bij me om te zien, hoe het met me was. We hadden het uitvoerig over het werk van Grillparzer, waarvoor hij, zooals trouwens bijna alle Oostenrijkers die ik ken, een diepe bewondering koestert. Ik herinner me nog, hoe eerbiedig Joseph Roth steeds over hem sprak en ook, dat hij me kort voor z'n dood vroeg, of ik misschien een uitgever wist voor een boek over Grillparzer, dat hij van plan was te schrijven. Hij had er geen gevonden.... Voor Oostenrijkers is Grillparzer ongeveer, wat Goethe voor de Duitschers is, Puschkin voor de Russen en Mickewicz voor de Polen. Nu meer dan ooit, en Rheinhardt bewees me uitvoerig, aan de hand van citaten - hij heeft een paar deeltjes van de Sauer-editie binnengesmokkeld - dat in zijn tijd ook Grillparzer tegen dezelfde Duitschers was, waar wij nu tegen vechten. ‘Denk echter vooral niet’, zei R. ‘dat hij een revolutionnaire schrijver was. Hij was niet eens een rebel - alleen maar een verbitterde, oude beambte. Terzelfdertijd te vens een geniaal dichter, die zijn land en zijn volk boven alles lief had, er zich voor opofferde en droomde van een gelukkig Oostenrijk. Weet je wat von Hoffmannsthal eens tegen me zei: ‘Inbedrängsten Zeiten wird der denkende Österreicher immer auf Grillparzer zurückkommen.’Ga naar eind10) | |
[pagina 47]
| |
Dat is waar - nu meer dan ooit. Rheinhardt heeft me een der deeltjes hier gelaten. De aphorismen en vooral zijn opmerkingen over de Duitschers zijn raak en nu - na meer dan honderd jaar - weer buitengewoon actueel. Kon b.v. deze uitspraak uit het jaar 1828 niet vandaag geschreven zijn? ‘Dasz die Deutschen diesen schaukelnden Träumen, dieser bildund begriffslosen Ahnungsfähigkeit einen so hohen Wert beilegen, ist eben das Unglück dieser Nation. Daher kommt es, dasz sie sich so gern jedem Irrtum in die Arme werfen, wenn es nur irgend einen Halt darzubieten scheint, an den sie jenes flatternde, verworrene Gewebe anknüpfen können. Daher kommt es, dass von zehn zu zehn Jahren die ganze Nation mit einem Schlage ihr geistiges Glaubensbekenntnis ändert, und die Götzen des gestrigen Tages.... heute wie Schatten von Verstorbenen umher wandeln. Unmännlich! Herabwürdigend! Sie glauben, das sei etwas ihrer Nation Eigentümliches, aber andere Völker kennen diesen Zustand auch, nur werden bei ihnen die Knaben endlich Männer.’Ga naar eind11) | |
2 AugustusNog koorts. Weer langen tijd in Grillparzer gelezen en de volgende regels gevonden, die bijna een ‘motto’ voor Dachau zijn: ‘Die Kraft, allein die Kraft ist ehrenhaft!
So ruft das deutsche Volk in seiner Hoheit;
Doch da man Kraft so schnell sich nicht verschafft,
Begnügt man sich indessen mit der Roheit,’
Deze Oostenrijksche dichter kende zijn Duitsche Pappenheimers. | |
3 AugustusS. riep me zooeven apart in het waschlocaal en gaf me - een in een ‘Völkischer Beobachter’ gewikkeld pakje. Toen ik het vol verwachting open maakte, bleek het de brochure van Grenier tegen André Gide's boekje over de Sovjet-Unie te zijn. S. had het tusschen allerlei andere streng-verboden geschriften | |
[pagina 48]
| |
gevonden, in een der kelders van de Reichskanzlei in München, waar hij bij een ‘Aufraüme-kommando’ werkt. Prachtig discussie-materiaal voor ons! Hij zal probeeren de volgende week nog meer dergelijke interessante boeken mee te brengen. Een van de Franschen vertelde me, dat Grenier op het oogenblik deel uitmaakt van het Fransche ministerie in Algiers. Gide is daar ook, en ze zullen elkaar dus wel spreken. Hoe zou Gide er nu over denken? | |
4 AugustusKreeg - bij vergissing - uit de bibliotheek ‘Grübeleien’ van Gustav Frenssen. Ik heb geen prettige herinnering aan ‘Hillegenlei’ en aan ‘Jörn Uhl’ zijn beroemdste boeken, daar een dominee me jaren geleden forceerde ze te lezen, natuurlijk met het resultaat, dat ik ze met tegenzin las. Bovendien is Frenssen de laatste jaren door Goebbels als de ‘nestor’ der Duitsche schrijvers gehuldigd, maar dat kan ook tegen zijn wil gebeurd zijn. Dat hij niet geemigreerd is, kan ik hem vergeven daar hij al ver over de tachtig is. Ik heb het boek dus maar gelezen, en ontdekte - een sympathieke ernstige auteur, die in zijn literaire en wijsgeerige overpeinzingen een breede menschelijkheid en een echt sociaal gevoel toonde, die me ontroerde en niet losliet. Wil ook zijn andere werken later lezen. | |
5 AugustusAdi is weer een dag hier, om materiaal te halen voor zijn desinfectie-commando in Allach. Hij was in de wolken toen ik hem de brochure van Grenier liet zien. Hij neemt ze morgen mee naar Allach en hoopt ze daar met Bob door te werken. Mijn bewondering voor Adi, die eigenlijk Adolf heet, maar nu niet zoo genoemd zijn wil, groeit elken dag. Hij zit al elf jaar - eerst vijf jaar tuchthuis in Straubing (waar hij zichzelf Fransch en Engelsch geleerd heeft), en nu al zes jaar hier in Dachau. Geen minuut heeft hij in al dien tijd aan de uiteindelijke over-winning van zijn politieke ideeën getwijfeld. Hij is - in tegenstelling tot sommige van zijn vrienden - ook niet bij 1933 | |
[pagina 49]
| |
\ blijven stilstaan. Hij heeft zijn politieke opvattingen verder ontwikkeld en daarvoor steeds contact gezocht met buitenlandsche vrienden. Hij komt uit München, en toen ik met hem over de bombardementen sprak, voelde ik, wat een tragedie het voor hem is, dat zijn stad thans elken dag opnieuw wordt gebombardeerd - ook de wijk waar hij geboren is, het plein waar hij als kind speelde, de straat en het huis waar hij met zijn vrouw en z'n ouders woonde, en dat alleen iemand met zoo'n vastgefundeerde overtuiging dit diepe gevoel van droefheid kan overwinnen, en goedkeuren wat nu geschiedt. Hoeveel gemakkelijker hebben wij het toch, voor wie München eigenlijk maar een naam is, niets anders beteekent dan nog een groote Duitsche stad. Ik heb dan ook vaak een gevoel van kregelheid tegeonver sommige vrienden, die Adi alleen maar als een ‘Mof’ beschouwen en van dit alles niets begrijpen. Zulke ‘Moffen’ zijn me sympathieker dan bekrompen Nederlandsche chauvinisten. ‘Moffen’ als Adi zijn mijn vrienden - dit soort Nederlanders niet. | |
Na het appèlOok de meeste Joego-Slaven hier in het kamp worden vaak ‘chauvinisten’ genoemd, hoewel ze slechts goede ‘Patriotten’ zijn. Vooral de Sloveensche studenten. Ze spreken over Laibach (Lubliana) hun hoofdstad, met een liefde en een enthousiasme die de gedachte wekken, dat deze stad, wat haar belangrijkheid betreft, terstond na Parijs of Moskou komt. En dan hun vereering voor Tito. In ieder geval is hun ‘chauvinisme’ positief, niet tegen iets of iemand gericht, en wijst het naar de toekomst - naar een gelukkige toekomst voor heel Joego-Slavië. Ze verdeelen hun landgenooten in menschen, die naar ‘de bergen’ gegaan zijn (om daar als partisaan te vechten) en in menschen, die niet naar ‘de bergen’ gegaan zijn. Wie voor dit niet-gaan geen buitengewoon gegronde reden kan opgeven, wordt door hen terstond als een collaborateur of fascist beschouwd. | |
[pagina 50]
| |
6 AugustusLang gepraat met onze beide kleine Russen - voorzoover dat ten minste mogelijk was, want ze verstaan nog maar weinig Duitsch. De Oberpfleger heeft hen het Revier binnengeloodst, hoewel ze eigenlijk niet ziek zijn, maar hier zijn ze veiliger, vooral ook voor den Armeniër (onze Lageroudste) die hen nu tenminste niet meer misbruiken kan. Wassili is elf jaar en Petrow dertien en ze zijn al twee jaren in het kamp. Ze komen uit Woroschilowgrad en hun ouders zijn door de Duitschers gefusileerd. Beiden liggen samen in een bovenbed, helpen nu en dan een handje wanneer het eten wordt uitgedeeld en ook bij het wasschen van zwachtels en het snijden van verbandmateriaal. 's Morgens spelen ze vaak krijgertje tusschen de doodkisten en de lijken, die uit de snijkamer komen en in het straatje voor het lijkenhuis gelegd worden, tot het crematorium-commando haar dagelijksche lugubere vracht komt afhalen. Toen ik Wassili vroeg of hij na den oorlog met me mee wilde komen naar Nederland, haalde hij verachtelijk zijn schouders op en antwoordde alleen maar: ‘Nederland? Nederland? Nein - Sovjet-Union!’ Hij deed alsof Nederland een soort woestenij was, en is er in zijn kinderlijk gemoed rotsvast van overtuigd, dat het in zijn vaderland beter is dan overal ter wereld. Ik moest bij Wassili's woorden aan André Gide denken, die zooiets stellig - ‘van hooger hand bevolen’ en ‘ongemotiveerd chauvinisme’ zou noemen. Wie echter de kinderlijk-argwanende blikken heeft gezien, waarmee onze kleine Rus telkens naar sommige Polen kijkt, wanneer hij uit hun mond den naam Stalin hoort - terstond gereed zijn grooten held te verdedigen, ook al begrijpt hij niet waarover het gaat - weet, wat zijn vaderland voor hem beteekent. Hij heeft immers redenen te over om trotsch te zijn op de Sovjet-Unie, die hem straks meer zal bieden dan eenig ander land ter wereld. Ga maar terug naar Wororschilowgrad, vriend Wassili, je hebt gelijk. Als het gaat, kom ik je daar later eens opzoeken. | |
[pagina 51]
| |
7 AugustusHet gesprek met S. laat me niet los. Hij vroeg me vandaag, kwasiterloops, maar ik had den indruk, dat hij zich al lang had voorgenomen me dit te zeggen - waarom ik geen verschil maakte tusschen nationaal-socialisme en fascisme, terwijl dit, volgens hem, toch wel degelijk bestond. Heb hem zoo uitvoerig mogelijk verklaard, dat we onze aanvalskracht zouden verzwakken, als we nu gingen diffirentieeren, zooals hij wilde. Alle fascisten zijn onze vijanden. In Nederland niet alleen Mussert en van Rappart, maar ook Arnold Meyer, Colijn, Gerretson enz. enz. En ik blijf, heb ik hem gezegd - hoewel hij hier niets van weten wil -, Horthy een Hongaarschen Hitler noemen. Ik begrijp wel, waarom hij het niet met me eens is. Nu de fronten zich zoo duidelijk afteekenen, begint hij een beetje bang te worden. Als men alleen maar over fascisten en anti-fascisten spreekt, blijft er voor een compromis geen uitweg meer, en hij zou zoo graag een achterdeurtje hebben. Hij staat daarin trouwens niet alleen. Waarom zou er anders de laatste jaren onder zijn vrienden zooveel belangstelling zijn voor het systeem van Salazar? | |
8 AugustusEen nieuw cahier voor m'n aanteekeningen bemachtigd, maar nu ik gelezen heb, wat op den omslag staat, ben ik bang dat hetgeen ik schrijven zal, nimmer zóó interessant zijn kan. Het begint met een lange opsomming ‘Unsere deutschen Kolonien’ - heel uitvoerig met oppervlakte, het aantal inwoners enz. Voorloopig staat er echter achter ‘unsere Kolonien’ met heele kleine lettertjes: onder Engelsch beheer, onder Fransch beheer, onder Belgisch beheer of onder Japansch beheer. Maar moed houden! En dan de verschillende ‘historische’ gedenkdagen! Ik heb hier veel geleerd, wat ik niet wist b.v. dat op 15 Januari 1933 de N.S.D.A.P. een groote overwinning behaalde bij de verkiezingen te.... Lippe, en dat Karel de Groote geboren is op 7 April 742. Ik vermoed, dat men Nazi-historicus moet zijn om dien datum zóó precies te weten. | |
[pagina 52]
| |
Op 7 Maart 1936 vond iets plaats, dat deze heeren als ‘Wieder-herstellung der deutschen Wehrhoheit im Rheinland’ betitelen, doch dat ieder weldenkend mensch ‘schending van het verdrag van Versailles door militaire bezetting van den linker Rijn-oever’ pleegt te noemen. 24 1 1932, deelt de achterkant van mijn cahier mede, werd Herbert Norkus vermoord. Hoewel ik niet precies weet wie hij was, moet hij wel buitengewoon beroemd geweest zijn, want mijn kalender deelt verder niets over hem mee. Het geheele Duitsche volk wordt dus geacht hem te kennen. Ook Dietrich Eckart en Ernst von Rath worden genoemd zonder nadere toelichting. Bij andere namen heeft de samensteller echter wèl een commentaar noodig gevonden. Zoo b.v. bij Friedrich von Schiller, achter wiens naam hij vermeldt: ‘Dichter’ en achter Beethoven staat.... ‘Componist.’ En zulke lui denken dat ze het duizend jaar vol kunnen houden! | |
Na het appèlWassili heeft onder de matras van den Hamburger, die gisteren gestorven is, een boek gevonden en het me dadelijk gebracht; ‘Am offenen Meer’ van Strindberg. Ik heb het gelezen en was in het begin eigenlijk erg teleurgesteld. Zooals vaak bij Strindberg zijn de problemen nog al verouderd. Ook hier weer dit wantrouwen tegenover alles en iedereen, en de verachting voor het volk, waar hij zich zoo hoog boven verheven waant. Ook hier weer een overbodig en nutteloos vertoon van te hooi en te gras vergaarde wetenschappelijke kennis. Maar - wat moet deze man geleden hebben uit onbeantwoorde liefde. Ook Strindberg heeft stellig een hel gekend, en ik begin hier in Dachau pas den vollen omvang van zijn tragisch leven te beseffen. | |
[pagina 53]
| |
10 AugustusToen ik vanmorgen door barak 13 kwam - de T.B.C. barak - met een boodschap voor den Oberpfleger: ‘Zwei Schüler mit Tragbahre zum Bad’ - er was dus wéér een transport gekomen met zijn dooden en gewonden - riep iemand me. Ik herkende hem eerst niet, maar toen bleek, dat ik hem - nu al weer jaren geleden - bij Eekmans ontmoet had. In Brussel, Avenue Plasky. Hij vertelde me, dat Vati in Mauthausen gestorven was. In '43 al. Het gaf me een schok en gaat niet uit mijn gedachten.... Zus is ook gearresteerd - vertelde hij - en nu blokoudste in Ravensbrück en zal er zich dus wel doorslaan, maar van Moeke en de andere kinderen wist hij niets. Walter - kon ik hem op mijn beurt berichten - had ik vier maanden geleden in Vught ontmoet. Hij was, ondanks Breendonck, gezond en had een uitstekende moraal en een ‘goed’ commando. Vati Eekman en z'n mooi groot huis aan de Avenue Plasky! Vóór den oorlog: een Staat in den Staat, waarin asylrecht werd verleend aan iedereen, die om politieke redenen zijn vaderland moest verlaten. Vati Eekman! Want ‘Vati’ noemden we hem, niet alleen zijn zes kinderen en de vijf Spaansche, voor wie hij een tweede vader was, niet alleen de vele Spaansche kinderen, die in zijn landhuis in Rixensart een toevlucht hadden gevonden, maar ook de vele politieke emigranten, die dikwijls maandenlang bij hem woonden. Hoe vaak werd door ons op de vraag, waar ‘de nieuwe’ zou gehuisvest worden, niet geantwoord: ‘bij Eekmans’. Het sprak vanzelf en nooit werd de mogelijkheid geuit, dat het misschien niet gaan zou. Het was inderdaad altijd mogelijk en dat was het bewonderenswaardigste, hoewel dat toen nooit tot ons doordrong. Honderden Duitsche vrienden hebben bij hem gewoond, tientallen, die illegaal uit Duitschland kwamen en daarheen terugkeerden, vonden bij hem in den tusschentijd een veilig oponthoud. Niet alleen de laatste jaren - vanaf '33 al. Vati achtte dit alles vanzelfsprekend en wie hem bedanken wilde, kreeg daar- | |
[pagina 54]
| |
voor geen gelegenheid. ‘Doe je plicht, dan is alles in orde,’ was het eenige, wat hij antwoordde. Hij deed soms ruw, doch alleen om zijn ontroering te verbergen. Hij had Engelsche zaken relaties en was in z'n zaken en inkomsten van Engeland afhankelijk, maar hoe fel haatte hij de Engelsche reactie, het Engelsche kapitalisme. | |
Na het appèlNooit vergeet ik de Zondagen, waarop we - vaak met tien of vijftien vrienden - samen met zijn reeds zoo uitgebreide familie, het avondmaal nuttigden. Om een uur of negen wenschten de drie kleinsten en de vijf Spaansche meisjes dan Vati en Moeke met een zoen goedennacht. Weer zie ik daarbij Eekman's gezicht voor me, voel ik de teere liefde voor den mensch, die hem altijd, bij alles wat hij deed bezielde, maar ook de wil om alles wat het geluk van den mensch in den weg stond, te helpen vernietigen. Vati wist, dat het communisme de jeugd der wereld is, zooals Vaillant-Couturier eens formuleerde en ook, dat de jeugd het tot stand zal brengen.... Wie daarvoor vocht, was bij hem welkom, nacht en dag, kon op zijn steun rekenen en was zijn vriend. Hoevele geëmigreerde Duitsche schrijvers en kunstenaars heb ik niet bij hem gebracht en hoe gul werden ze steeds bij hem onthaald; Hans Eisler, Ernst Busch, Rudolf Leonhard, Gustav Regler, Erich Kuttner. Heeft ook Jacques Roumain, de dichter uit Tahiti, niet maanden bij hem gewoond? Hij las veel en z'n belangstelling ging vooral uit naar de landen van koloniale onderdrukking, naar Indonesië, naar Indo-China - Korea - China - Ethiopië. Nog zie ik de vele Engelsche en Amerikaansche werken, vooral reisbeschrijvingen en reportages, die zich opstapelden op de plank naast zijn bed. Van de boeken der Left-Book-club was hij een warm bewonderaar. | |
[pagina 55]
| |
We herinnerden ons weer de vele uren, die we in de avenue Plasky hebben doorgebracht, vooral aan Kerstmis 1938, toen we met wel 70 vrienden om zijn disch zaten: Spaansche republikeinen, Duitsche antifascisten, Belgen en Nederlanders. Weer klinken me de woorden in de ooren, die hij - als ‘Weihnachtsmann’ verkleed - toen sprak, woorden van geloof in de overwinning onzer idealen, vol sympathie en toewijding voor allen die rond z'n tafel zaten. En toen spraken we ook over Vati's gramofoonplaten; Chineesche en Thibettaansche, Indische en Turksche en tientallen andere, geen collectie ontstaan uit een gril of uit snobisme, doch getuigend van zijn diepen drang om steeds nog meer andere landen te leeren kennen - zijn liefde voor den mensch als het ware tot alle volkeren uit te breiden.... Vaak denk ik, dat hij somtijds gaarne de eenzaamheid zou hebben gezocht, doch hij deed het niet, omdat hij het zijn plicht achtte zijn post niet te verlaten. Maar zijn gedachten en verlangens gingen zeker dikwijls uit naar perioden van alléén zijn - heel vroeger - in Indië.... Nog hoor ik hem op een anderen avond gewagen van zijn liefde voor Vlaanderen, zijn bewondering uiten voor Renë de Clercq en herinner ik me het debat, dat toen wel moest volgen, want Vati was geen theoreticus, geen politicus, maar een gevoelsmensch van de daad, die begreep, dat de strijd noodzakelijk was en die dus aan het ‘Comité de Vigilance’ al zijn krachten gaf. Hij had een vurigen drang om te helpen en stelde zich zelf en al wat hij had ter beschikking. Had één van ons méér kunnen doen voor zijn ideaal? | |
12 AugustusIk zal Vati altijd missen. Hem en zijn huis, dat ook voor ons een tehuis was. In 1933 heb ik het eerst zijn drempel overtreden. Het groote huis met de vele kamers bleek terstond - een ridderburcht der solidariteit. Zooals nu hier in Dachau zijn vrienden uit Brussel en nog een paar anderen weten wat ze in hem verloren, zullen in veel andere kampen en gevangenissen vele andere vrienden | |
[pagina 56]
| |
aan hem denken, wanneer ze horen, dat hij gestorven is. En later - als het pleit heelemaal gewonnen is - zullen we weten, dat zijn bijdrage groot was.... | |
Na het appèlZouden Moeke en de drie kleinsten misschien toch nog in het groote huis wonen, of zijn ze ook weg gesleept en zitten er nu Duitschers in? Dat deze Moffen dan de felle haat mogen voelen, die in deze kamers zoovele jaren tegen hen werd gekoesterd! Dat de muren boven hunne hoofden mogen ineenstorten en hen verpletteren! Want dit huis is een heilige plek, die niet ontwijd mag worden, en met meer recht dan aan vele woningen, waar bekende dichters en schilders woonden, dient hier na den oorlog een gedenksteen te worden geplaatst met den volgenden tekst: ‘Hier woonde Alex Eekman. Hij was voor honderden anti-fascisten uit vele landen een steun en toeverlaat.’ | |
13 AugustusToen ik vanmiddag tijdens de ‘Mittagsruhe’ aan de tafel zat te schrijven werden twee ‘nieuwen’ binnengeleid. Beide broodmager. De een had aan beide beenen flegmonen, bijna zoo groot als een theeschoteltje, de ander een oksel-gezwel, dat al heelemaal veretterd was. Jurek, onze Poolsche verpleger, vroeg hun naam alvorens hen een bed aan te wijzen: ‘Naam?’ ‘Aronstein, Herr Doctor’. ‘Nationaliteit?’ ‘Pool, Herr Doctor.’ ‘Jood?’ ‘Ja Herr Doctor.’ ‘Dan ben je geen Pool, Joden zijn geen Polen!’ snauwde hij hen toe. Jurek heeft in al deze jaren dus niets geleerd! Geen SS man is anti-semitischer - geen van hen meer op de Russen gebeten. Ik begrijp vaak niet waarom ze dit soort Polen eigenlijk in een concentratiekamp gestopt hebben! | |
[pagina 57]
| |
14 AugustusIn barak 13 ook een Franschman leeren kennen, die me vandaag een beredeneerde bloemlezing uit het oeuvre van Racine leende. Verheugde me nu dieper in diens werk te kunnen doordringen. Charles le Goffie, die dit boek samenstelde, is echter stellig niet de man, die me hiertoe den weg kan wijzen. Toen ik, vol gespannen verwachting, het hoofdstuk ‘Racine à Port-Royal’ begon te lezen, stuitte ik in de eerste regels reeds op het volgende: ‘Les vrais défenseurs de la liberté humaine au dix-septième siècle, comme au temps de la Réforme, ce sont les Jésuites’. Een afkeurend oordeel over de Solitaires en over de Arnaulds volgt en lijkt me heelemaal onjuist. Lazus, onze Stubenpfleger en tevens professor aan de universiteit te Straatsburg, met wien ik het er over had, beweerde ook dadelijk, dat iemand, die zoo over Port-Royal schrijft - over den geest van Port-Royal, waaruit Racine's kunst geboren werd diens werk nooit juist kon interpreteeren. Hij stelde voor ‘Bérénice’ en ‘Brittanicus’ met me door te lezen en ook Suire te vragen, of hij van de partij wil zijn. 's Middags tusschen twaalf en half twee. Een beteren inleider dan Lazus zal ik stellig niet vinden. Hij heeft college geloopen bij Abbé Brémond, die ook een uitvoerig boek over Port-Royal schreef, en is dus ook voortreffelijk op de hoogte van de geschiedenis en de ideologie der Jansenisten. | |
15 Augustus na het appèlHeb opnieuw een deeltje Grillparzer van Rheinhardt geleend en er den heelen middag tijdens het lange luchtalarm in gelezen. Wat een zuiver oordeel heeft deze man gehad! Altijd rechtvaardig en zonder aanzien des persoons, zijn blikken op de toekomst gericht en zonder bijbedoelingen, beheerscht en ter zake, steeds baseerend op een grondige kennis, oorspronkelijk en historisch-critisch en tot de kern doordringend. En wat een geniale formuleeringen! Wanneer ik bij mezelf naga, waarom ik hem zoo waardeer, kom ik tot de conclusie, dat hij eigenlijk alle eigenschappen bezit om vooral door ons Nederlanders bewonderd te worden. Natuurlijk | |
[pagina 58]
| |
is hij een door en door Oostenrijker, maar hij heeft ook talrijke der allerbeste Nederlandsche hoedanigheden. Hij staat ons eigenlijk zelfs veel nader dan Goethe, hoewel hij bij ons veel minder bekend is - eigenlijk tamelijk onbekend. Wat ik ‘Nederlandsch’ in zijn schrijversschap vind, komt niet zoo zeer tot uiting in zijn drama's, doch hoofdzakelijk in zijn critisch proza en z'n dagboek-notities. In hetgeen ik vandaag van hem las, trof me bijvoorbeeld een verslag van zijn bezoek aan het graf van ‘Frederik de Groote’. ‘Des andern Tages machten wir uns auf den Weg und zwar über Postdam und Sanssouci, das ich mir eigens für diese Gelegenheid aufgespart hatte. Wir verfolgten dort alle Erinnerungen an Friedrich den Grossen, der mir immer widerlich war, ohne deshalb weniger grosz zu zein.’Ga naar eind12) Hoe weldadig doet zijn reactie aan, vergeleken bij wat we hierover van Duitschen kant eeuwen-lang moesten slikken. Ook hier weer eigenschappen die de beste Nederlandsche dichters en schrijvers sieren: onkreukbare eerlijkheid, bescheidenheid doch tevens onafhankelijkheid, steeds ter zake en de kern niet ontwijkend. Potgieter, Bakhuizen of Geel hadden dat ook zoo kunnen schrijven! Voortreffelijk ook de volgende korte opmerkingen: ‘Schiller geht nach oben, Goethe kommt von oben.’Ga naar eind13) Vele Duitsche literatuur-professoren hebben heele boeken geschreven over deze materie, zonder het wezenlijke verschil zoo duidelijk te maken! En deze drie definities over poëzie: ‘Was die Lebendigkeit der Natur erreicht, und doch durch die begleitende Ideen sich über die Natur hinaus erhebt, das und auch nur das ist Poesie.’Ga naar eind14) ‘Poesie ist die Verkörperung des Geistes, die Vergeistigung des Körpers, die Empfindung des Verstandes und das Denken des Gefühls’.Ga naar eind15) ‘Die Poesie ist die Aufhebung der Beschränkungen des Lebens’Ga naar eind16) Ik wil deze definities ook nog voor Eddie overschrijven. Hij kan ze dan later in ‘Criterium’ opnemen, al zullen ze daar misschien wat vreemd opkijken van den naam Grillparzer. | |
[pagina 59]
| |
16 AugustusDen heelen morgen al dragen de verplegers lijken voorbij m'n raam, op draagbaren met een wit laken er over heen - slachtoffers van het laatste transport. Meestal steken de voeten er onder uit en bengelt er een kartonnetje aan met hun nummer en den datum van geboorte. Terwijl ik hier zit te schrijven dragen ze steeds nieuwe lijken voorbij, met witte lakens er overheen. Me voorgenomen later thuis nooit meer witte lakens te gebruiken. Ik ga geruite lakens koopen, zooals in Groningen en Drente de boeren gebruiken. Nee, nooit meer witte lakens! | |
's AvondsRheinhardt heeft gelijk: Grillparzer is een genie! Deze Oostenrijker zag bovendien, in zijn tijd, de fouten der Duitschers beter en scherper dan iemand anders. ‘Was den Deutschen vor allem fehlt, ist der Kunstsinn. Dieser besteht darin, den Gedanken im Bilde zu genieszen. Die Deutschen gehen aber auf den Gedanken los, ohne sich um das Bild zu bekümmern. Diese Geistesverfassung gehört der Wissenschaft an, zerstört aber die Kunst.’Ga naar eind17) Ook zijn oordeel over de ballingschap van Madame de Staël zou bijna van een - Nederlander kunnen zijn, zoo nuchter en toch de kern-rakend is ze; ‘Worin bestand denn das Unglück ihrer Verbannung? Dass sie nicht mehr in den Zirkeln von Paris glänzen konnte, an denen sie so läppisch hing? Ihre Klagen sind ein Verbrechen an allen, die damals wirklich Ursache zu klagen hatten.’Ga naar eind18) Het doet hier in K.Z. weldadig aan zulke woorden te lezen, waardoor de beroemde ballingschap van Madame de Staël, die inderdaad geen tragedie was, tot hare ware proporties wordt teruggebracht. | |
[pagina 60]
| |
me tot nadenken. Ik kan de juistheid er van niet ontkennen, ondanks mijn geweldige bewondering voor dit boek. Jammer dat ik er nu niet met Telders over kan spreken, maar ik zal hem later Grillparzer's meening laten lezen: ‘Was in diesen Wahlverwandtschaften am meisten stört, ist gleich von vornherein die widerliche Wichtigkeit, die den Parkanlagen, kleinlichen Baulichkeiten und dergleichen Zeug, fast parallel mit der Haupthandlung gegeben wird. Es ist, als ob man ein Stück aus Goethe's Leben läse, der auch seine unvergleichlichen Gaben dadurch zum Teil paralysiert hat, dasz er fast gleichen Anteil an derlei Zeitvertreib, wie an den wichtigsten Angelegenheiten seines eigentlichen Berufes nahm. Es soll aber eine Abstufung des Interesses geben, und was man an Nebensachen verschwendet, wird immer der Hauptsache entzogen.’Ga naar eind19) | |
18 AugustusIk geloof, dat men nergens ter wereld met zoo stellige zekerheid weet wat de ‘Hauptsache’ is, dat waar het eigenlijk op aankomt in het leven, dan in een concentratiekamp, en heb me dan ook stellig voorgenomen later het hoofdzakelijke steeds met alle kracht te verdedigen tegen allerlei nietige en schadelijke bijkomstigheden en hoop, dat me dit in de practijk zal lukken. Ook dat zal een strijd zijn, waarschijnlijk een der belangrijkste die gestreden moet worden. | |
19 AugustusIk kan niet voldoende onder woorden brengen hoeveel Grillparzer me geeft in deze benarde maanden. Ook weer met deze overdenking: ‘Mir ist es Bedürfnis, mich immer mit einem Lerngegenstande zu beschäftigen. Durch diesen Kunstgriff geniesse sich im Mannesalter fortwährend den Nachgeschmack der Kinderzeit und es soll mich hoffentlich jung erhalten noch zwei Stunden vor meinem Tode.’Ga naar eind20) Die behoefte steeds opnieuw te leeren en te studeeren heb ik | |
[pagina 61]
| |
nooit dringender gevoeld dan hier, en ik maak gretig van elk vrij oogenblik gebruik om te studeeren. En ook ik voel me daardoor jonger dan ooit - ondanks al deze ellende. | |
20 AugustusMet den ‘Oberpfleger’ gesproken of er geen mogelijkheid is om ‘personeel’ te worden. Hij wil me graag helpen maar is van meening, dat de Revier-capo die me tenslotte moet ‘benoemen’, een vriend van de Polen is, en van Hollanders niets moet hebben. Ik ben bovendien een ‘Intellektueller’ en daar heeft hij een hekel aan.... We spraken af, dat ik voorloopig hier nog kan blijven en door zou gaan met het schrijven der ziektegeschiedenissen. Hij zou met Heini praten - de Oberpfleger van barak I, die veel invloed heeft. | |
21 AugustusKuno van den ‘Arbeitseinsatz’, die nog steeds ziek is - hij zit al elf jaar gevangen en was vroeger voorzitter van den Landtag in Brunswijk - stelde me gisteren aan een vriend van hem voor, eveneens een sociaal-democraat, die hier ook al sinds '33 is. Karl komt uit Langenbilau in Silezië, waar honderd jaren geleden de Wevers-opstanden plaats vonden en is hier nu capo van de schoenmakerij. Hij heeft het dus vrij goed, maar toen ik wat langer met hem sprak, kon ik merken, dat het geen contacthebben met de buitenwereld hem al een flinken knak had gegeven. Ik vertelde hem, dat ik de weversdorpen toevallig kende en jaren geleden in Peterswaldau, Steinkunzendorf en Kaschbach was geweest. Hij verheugde er zich zoo over, weer eens met iemand over zijne ‘Heimat’ te kunnen praten, dat hij me niet alleen dadelijk nieuwe zolen beloofde, doch ook zijn kostbaarste bezit wil laten zien. Ik begreep niet goed, wat hij bedoelde, maar Kuno knipoogde tegen me, alsof hij zeggen wilde, dat het wel de moeite waard was.... Daarna hadden we het over de sociale ellende in het Reuzen- | |
[pagina 62]
| |
gebergte en Karl vertelde, dat hij vroeger van plan was geweest om een geschiedenis van de Wevers-opstanden te schrijven. Hij had al veel materiaal verzameld uit oude archieven en kranten, maar toen was Hitler gekomen, hij zelf gearresteerd en waren al zijn papieren bij de huiszoeking meegenomen. ‘De Wevers-opstanden en Gerhart Haupmann zijn Karl's stokpaardje’, onderbrak Kuno hem, en het was duidelijk, dat hij dit met een bepaalde bedoeling zei. ‘Hauptmann’ viel Karl dan ook dadelijk uit - ‘Hauptmann is een verrader. Hij heeft zich zelf, zijn werk - en ons verraden!’ En hij schold wel tien minuten aan een stuk op den grooten schrijver, die in zijn streek geboren werd, het beroemde drama ‘de Wevers’ schreef, waarvan de handeling daar speelt, jarenlang door de arbeiders, vooral in Silizië vereerd werd en toen - als een der eersten - naar de Nazi's was overgeloopen. Uit ieder woord van hem bleek zijn groote teleurstelling over dezen ‘verrader’, zooals hij hem steeds noemde, maar ook dat hij hem vele jaren meer vereerd moest hebben dan één ander schrijver. Ik wilde hem kalmeeren, maar hij beet me toe: ‘Weet U welke soldaten honderd jaar geleden door de reactie op de Wevers afgestuurd werden om hun opstand te onderdrukken en in bloed te smoren?’ Ik wist het niet, en het leek me ook wat veel gevraagd. ‘De koningsgrenadiers uit Breslau!’ ‘Zoo zoo.’ ‘En weet U dat Gerhart Hauptmann in 1933 benoemd is tot “Truppführer” der S.A. Standarte Breslau?’ Ook dat wist ik niet.... ‘Die S.A.-Standarte Breslau,’ ging de capo verder en zijn toon werd bijna plechtig - ‘ist die Standarte, die im Plan der deutschen Reserve-Armee die Königsgrenadiere weiterführt.’ (In nuchter Nederlandsch wil dat waarschijnlijk zeggen, dat deze S.A. afdeeling onder Hitler de plaats van de Koningsgrenadiers inneemt). ‘Truppführer bij de Koningsgrenadiers! Is dat geen schande? Zóó zijn verleden te verloochenen! Erger kon het niet! Maar als ik hier ooit uitkom, vraag ik rekenschap van hem - wij | |
[pagina 63]
| |
allemaal uit het Eulengebirge - en dan is hij nog niet gelukkig.’ Hij praatte nog wel een half uur door over Gerhart Hauptmann en ik bemerkte, dat de afkeer tegen het gedrag van dezen schrijver - ‘zijn’ schrijver - tijdens al deze jaren van gevangenschap een centrale plaats in zijn leven en denken had ingenomen, hem zelfs geholpen had zijn ellende gemakkelijker te dragen. Voor hij ging vroeg hij me nog, om na het appèl in het gebouwtje van de desinfectie te komen - achter het bordeel. | |
22 AugustusIk was gisteravond zoo laat terug dat ik geen tijd meer had om m'n dagboek bij te houden. Het is nu ‘Bettruhe’ en ik wil probeeren alles zoo nauwkeurig mogelijk te noteeren. Het lijkt me de moeite waard. Toen ik de desinfectie binnenkwam, stond Karl al op me te wachten. Hij haalde dadelijk een leeren portefeuille te voorschijn, die hij zelf in de schoenmakerij vervaardigd had, (zooals hij mij trotsch vertelde) en overhandigde me toen 'n vergeelde enveloppe. ‘Hier is een document,’ zei hij bijna plechtig, ‘dat waarschijnlijk niemand anders meer bezit. Ik kreeg het van mijn vriend Max Baginski, die met Hauptmann bevriend was, en hem vergezelde op een reis door de wevers-dorpen. Hautpmann is toen in zijn geboorteplaats in Langenbilau geweest en ik heb hem ook gezien en toegejubeld. Nu zou ik hem wel kunnen....’ Ik had de enveloppe intusschen geopend en een courantenknipsel gevonden: een artikel uit ‘der Proletarier aus dem Eulengebirge’ van 15 Nov. 1930 (Nr. 268). ‘Een brief van G.H.’ vertelde Karl. ‘Ik heb hem al die jaren kunnen bewaren en je begrijpt, wat dat een moeite kostte! Toen ik hier kwam hebben ze het me natuurlijk afgenomen, samen met de foto's van mijn vrouw en kinderen, maar ik kon het later gelukkig uit de “Effektenkammer” terug laten “organiseeren”. Als je wilt kan je er een afschrift van maken, hier is potlood en papier. Kuno heeft me verteld, wie je bent en dat ik je vertrouwen kan.’ Ik zag, dat hij heel opgewonden was, en dit een belangrijk oogenblik in zijn leven beteekende. | |
[pagina 64]
| |
‘Vertel later je vrienden’, ging hij voort, ‘dat onze Hauptmann - die van dezen brief aan de Wevers, de ECHTE was - niet die waar Goebbels nu propaganda mee maakt. Zeg ze dat vooral, wanneer ze op hem gaan schelden. Ik weet, wat je zeggen wilt - ik scheld ook op hem - maar omdat ik hem zoo bewonderd heb en - nog bewonder. Dat is een groot verschil. Schelden mogen ze op hem - wegens zijn vriendschap met de Nazi's, maar toch moeten ze zijn boeken lezen en zijn stukken gaan zien.’ ‘Ik zal het hen zeggen, Karl, ik beloof het je! Zoodra ik vrij ben.’ Hij gaf me een hand, en ik bemerkte dat ze beefde. ‘Doe dat - help me - en ik zal je hier helpen met al wat je wilt - schoenen, zolen, riemen, maar we moeten de wereld laten weten dat uit dien brief de “echte” Gerhart Hauptmann spreekt. Zeg je vrienden, dat ze dat andere - zijn walgelijk verraad - zoo gauw mogelijk moeten vergeten. En zeg hen ook, dat hij toen over de tachtig was....’ Maar ik luisterde niet meer en schreef het document af - den brief van Gerhart Hauptmann. Hier is de Hollandsche vertaling: ‘De “Proletarier uit het Eulengebergte” vraagt me om een bijdrage. Na de bijdrage, die ik veertig jaren geleden gafGa naar voetnoot*), is er niet veel meer te zeggen. Mijn studiereis naar de verschillende weversdorpen is herhaaldelijk beschreven. Ze staat me nog duidelijk voor oogen, doch zou me niets nieuws geleerd hebben, indien ik niet zelf weversbloed had meegebracht. Naar ik thans vernomen heb, woonden mijn voorouders sinds 1700 als kleine huis-wevers in Hirschdorf bij Warmbrunn. Dit merkwaardig feit, waarvan ik onkundig was, toen ik “Die Weber” schreef, was waarschijnlijk de eigenlijke aanleiding tot het werk. Bovendien liep ik als kind jarenlang de hutten der wevers van Nieder-Salzbrunn in en uit, zonder me van de andere dorpskinderen te onderscheiden. Zoo kwam het, dat ik me met heel m'n hart in de kamers en zielen der weversfamilies thuis kon voelen. Groet de wevers van het Uilengebergte van me, | |
[pagina 65]
| |
en zeg hen, dat ik hoop, na lange, lange jaren hen spoedig weer eens te komen bezoeken.’ Juist toen ik klaar was met afschrijven ging het fluitje en moesten we ons beiden haasten om nog op tijd binnen te komen. | |
23 AugustusGisteravond in bed nog lang nagedacht over m'n ontmoeting met Karl, over den brief en z'n haat en liefde voor Gerart Hauptmann. Deze dichter heeft den Nazi's iets heel kostbaars gegeven: zijn naam. Daarop zal dus een smet blijven kleven. Maar het machtige oeuvre, dat hij ons schonk, moeten we als een kostbaar bezit behoeden - daarover ben ik het volmaakt eens met Karl - en het als het, noodig blijkt, zelfs verdedigen tegen iedereen, die het uit bekrompen chauvinisme wil aanvallen of kleineeren. Vertelde Adi overigens niet, dat de Russen verleden jaar, toen de Duitsche legers vlak bij Moscou stonden, in de Stanislawsky-schouwburg Hauptmann's drama ‘Vor Sonnenaufgang’ opvoerden? | |
24 AugustusDe Nederlandsche regeering, die destijds onze Spanje-strijders van hun burgerrechten beroofde, heeft eer van haar werk! Hun maatregel blijkt hier zelfs nog van kracht te zijn, want zonder het ingrijpen van Dr D. had P. gisteren geen Roode-kruis paket gekregen. Hij was geen Nederlander - beweerde de blokschrijver - volgens zijn Häftlingspapieren was hij immers statenloos.... Zoo ver gaat deze wet dus - tot in Dachau. Eerst heeft de Gestapo - dank zij de aanwijzingen, haar door het ontnemen van het staatsburgerschap gegeven, - tientallen Spanje-strijders kunnen arresteeren, en nu zouden ze nog vlugger moeten verhongeren, dan we hier toch al doen. Als we na den oorlog de heeren uit den Haag echter aanklagen en beweren, dat ze op die manier de Nazi's hebben geholpen, is dat natuurlijk niet waar, en hebben ze zich bij hun handeling slechts gehouden aan paragraaf God-weet-hoeveel; gaan ze vol- | |
[pagina 66]
| |
komen vrij uit, omdat ze dien tijd, volgens wet nummer zooveel enz. enz. Intusschen zijn dan hier en in andere kampen weer tientallen der beste Nederlanders tengevolge van dezen funesten maatregel gestorven, al was ze misschien - laten we dat aannemen - door sommige dezer heeren niet zóó bedoeld. Maar heel rouwig zullen ze er toch ook niet om zijn.... | |
25 AugustusMet Lazus en Suire een paar stukken van Racine gelezen. Tot nu toe voelde ik voor hem alleen maar een op school ingeprente, eenigszins vagen eerbied. Nu begin ik hem langzamerhand te bewonderen, zonder dat ik me hiertoe behoef te forceeren. Ik weet nu ook, dat het een fout was zoo maar Racine te willen gaan lezen, zonder bewust te beseffen, dat ik een andere wereld betreed, met eigen grenzen, eigen wetten en eigen schoonheid. Het was een fout de kunst van Racine losgerukt uit het historisch en nationaal verband te willen zien; daardoor heb ik vroeger in Racine's figuren uit de bijbelsche en antieke geschiedenis niet de diep menschelijke trekken van alle tijden zoo kunnen herkennen en navoelen, als ik nu doe. | |
26 AugustusBen gisteren avond naar Stube I van Block I ‘verlegd’, waar Heini Stöhr ‘Oberpfleger’ is. Hij kent me al door Adi, z'n besten vriend waarmee hij voor hij hier kwam, vijf jaren in het tuchthuis Straubing heeft gezeten. Heini is een Beier en komt uit Neurenberg; geen communist, zooals Adi, maar een sociaal-democraat en meer gevoelsmensch dan een politicus. Hij beloofde me te laten liggen tot mijn absces genezen is, en wil dan zien wat hij voor me doen kan. Hij wees me dadelijk een plek, waar ik mijn papieren op kon bergen. (Ook dat had Adi hem verteld). Heini is nu zes jaren in het Revier en heeft in dien tijd honderden menschen het leven gered. Pastoor B. die hem van vroeger goed kent, vertelde me, dat hij dokter had willen worden, doch toen was er geen geld geweest om te studeeren en moest hij in een | |
[pagina 67]
| |
fabriek gaan werken. Hij heeft in de zes jaar hier zoo'n grondige medische kennis vergaard, dat de dokters er altijd weer verbaasd over zijn. In de hoek boven zijn bed staan een aantal wetenschappelijke medische werken, waar hij vaak in studeert en die hij zorgvuldig behoedt. Hij heeft zich zelf ook wat Latijn geleerd, zoodat hij nu in staat is de ziektegeschiedenissen van zijn patiënten in het Latijn te schrijven. ‘Als de ziektepapieren maar in orde zijn,’ zei hij me vandaag, ‘en héél uitvoerig ingevuld, dan laat de SS ons met rust en bekommeren ze zich verder niet over de patiënten. Ze meenen daarmee voor later gedekt te zijn, en de rest kan hen immers niets schelen. In onze barak komen ze bijna nooit controleeren, want ik schrijf uitvoerige romans met vele details in m'n ‘ziekenrapporten’. Dat geeft wel wat meer werk, maar op die manier kan ik hier heel wat voor de menschen doen, veel meer dan ‘officieel’ gedaan mag worden. Hij vroeg me ook of ik hem helpen wilde met zijn administratie en ik heb natuurlijk dadelijk ja gezegd. | |
27 AugustusHeini's bed staat in de hoek van de zaal, waar ook de tafel staat, waaraan hij zijn ziektegeschiedenissen schrijft en zijn lijsten invult. Er is om zijn bed echter geen kamerscherm, zooals om de bedden van bijna alle andere Oberpflegers. Dat is geen kwestie van meubileering, maar van wereldbeschouwing. Heini heeft immers niets te verbergen. Alle patiënten mogen steeds zien wat hij doet en ook wat hij eet. Hij ‘organiseert’ niets extra's uit de Revierkeuken, bezit evenmin een voorraad levensmiddelen - zooals de meeste andere Oberpflegers - afkomstig uit de geplunderde paketten van de zieken. Het eenige wat Heini tracht te organiseeren, en waarvoor hij zelfs nog de inhoud van het pakje opoffert, dat zijn vrouw hem nu en dan stuurt, zijn medicamenten voor z'n zieken. ‘Officieel’ hebben we hier sinds maanden immers geen medicamenten meer, zelfs geen vitamines of iets tegen de diarrhee, die hier dadelijk levensgevaarlijk is als ze niet gestopt kan worden. Heini heeft in den loop der jaren reeds zoovele menschenlevens | |
[pagina 68]
| |
gered, dat hij hier vele vrienden heeft: Poolsche geestelijken uit blok 26, die stellig gestorven waren aan de zoogenaamde wetenschappelijke proeven, die de SS op hen nam, als Heini hen in het geheim geen tegen-injecties had gegeven. Vele andere die hij van een zware ziekte redde, en niet het doodende spuitje toediende, hoewel de SS het bevolen had. Daarom brengen Tschechen, Joego-Slaven, Polen en anderen ook vele geestelijken uit blok 26, Heini de medicamenten, die ze in hun al te schaarsche paketten ontvangen. Ze weten immers dat ze voor zijn patiënten zijn, hij er niet mee sjachert, doch ze geeft aan wie ze het noodigst hebben. Enkele Duitsche Häftlinge, die dagelijks in München of in de stad Dachau gaan werken, brengen hem eveneens geneesmiddelen mee, die ze daar van de burgerbevolking ontvangen in ruil tegen iets anders; vaak ook gratis, omdat velen in Dachau wel vermoeden, hoe we hier leven; al weten ze er dan ook het ware misschien niet van. Terwijl ik deze regels zit te schrijven, ligt de oude rechter uit Praag in zijn bed tegenover me te slapen. Hij is vorige week vier en zeventig geworden, zit drie jaar gevangen en zou stellig reeds lang gestorven zijn, als Heini hem hier niet als ‘patiënt’ verstopt had, hoewel hij eigenlijk niet ziek is, alleen maar oud. Hij is nu heel tevreden, leest veel, meestal werken van Ranke of Mommsen, en zorgt dat de goudvisschen te eten en versch water krijgen. Hij ontvangt nu en dan een pakje, maakt dan een inventaris op en noteert in een cahier hoeveel koekjes en pralines in de doos onder zijn bed zijn. Wanneer hij er een nuttigt - hetgeen heel zelden voorkomt want hij is er uiterst zuinig mee - brengt hij in zijn boekhouding de noodige veranderingen aan. | |
28 AugustusVandaag en gisteren in Benvenuto Cellini's auto-biografie gebladerd. Ik heb eigenlijk nooit veel afbeeldingen van zijn werk gezien - het meeste bleef, geloof ik torso, maar in zijn levensbeschrijving zal hij ook mij altijd boeien, zooals hij dit reeds vele generaties deed. Hoewel in de veertiende eeuw geschreven, is dit boek voor mij | |
[pagina 69]
| |
de eerste auto-biografie van den modernen Mensch. Ik ben er weliswaar zeker van, dat hij vaak schromelijk overdrijft, maar hij is z'n heele leven door een kerel uit één stuk geweest. Ik zal altijd een groote voorliefde en bewondering voor hem behouden, omdat hij z'n leven zoo intensief en waarachtig leefde. | |
Na het appèlDe verhouding tusschen Oberpfleger en dokter is in onze barak gelukkig heel anders dan in de meeste andere barakken van het Revier. In het begin toen ik nog in blok 7 lag, dacht ik vaak dat ik me vergist had, zoo absurd leek het me, dat de dokters hier steeds ondergeschikt aan de verplegers waren en - volgens de kampvoorschriften - geen andere rol mogen spelen dan die van helper van den verpleger. Voor hen - vooral voor de Polen - is de dokter dan ook vaak een vijand, dien ze haten, omdat hij het beter weet dan zij, hun fouten ziet.... al mag hij er ook niets van zeggen. Heini denkt er natuurlijk heel anders over. Hij wil immers helpen en genezen voor zoover dat hier mogelijk is en niet - zooals vele zijner collega's - alleen voor zich zelf zorgen, of de SS helpen om zooveel mogelijk patiënten te laten sterven, zooals b.v. Becker, de Poolsche Oberpfleger van 15, doet.... | |
29 AugustusIk bracht Rheinhardt vanmiddag een oude ‘Völkischer Beobachter’ met een advertentie van een nieuwe uitgave van het volledige werk van zijn landsman Peter Rosegger (bij Staackmann in Leipzig). ‘Volledig’ zei hij met een bitter lachje ‘kan die uitgave nooit zijn. Dat is om te beginnen al een leugen, want zijn beroemde “Offener Brief gegen den Antisemitismus” zullen ze toch zeker niet herdrukt hebben. En een hoofdstuk in een van zijn belangrijkste romans - ik ben tot mijn schande vergeten in welk - heet “Der Fremde aus dem Preussenland”. Het is trouwens mogelijk dat ze dat hebben laten staan, want ze zijn gelukkig vaak erg dom ook.’ Daarna spraken we over Anzengruber, dien Goebbels ook tot | |
[pagina 70]
| |
een ‘Ostmärker’ wilde maken. Al deze literaire annexatie pogingen helpen hem trouwens niets. Het is allemaal te doorzichtig voor wie dit gebied ook maar eenigszins beheerscht. Rheinhardt noemde Anzengruber's ‘Steinklopferhannes’ een represantant van het Oostenrijksche humanisme, en herinnerde aan ‘der Meineidsbauer’ waarin uitlatingen staan tegen het antisemitisme, die ze in hun zak kunnen steken. ‘Ja’ zei R. ‘de heeren mosten ook maar eens nalezen wat mijn landslieden over de revolutie van 1848 geschreven hebben. Rosegger b.v. heeft 1848 “das Jahr des Heils” genoemd, Anzengruber huldigde het als het jaar der boerenbevrijding; Anastasias Grün bezong dien tijd in zijn hartstochtelijke liederen.... om van Nestroy niet te spreken. Tegenover Nestroy staan ze trouwens ook machteloos - tegen zijn satire en spot kunnen zij niets beginnen. | |
Na het appèlM. moet morgen terug naar zijn blok; hij heeft hier nu bijna vier maanden gelegen, stellig twee maanden langer dan Heini officieel verantwoorden kan, maar hij had medelijden omdat M. reeds over de zestig is.... Ondanks de herhaalde bevelen van de SS, dat de gevangenen slechts zoo kort mogelijk in het Revier mogen blijven. Maar onze Oberpfleger is - hetgeen bij hem vanzelf spreekt - solidair met z'n zieken, en maakt, om ze zoo lang mogelijk te laten liggen, hun kwalen in zijn rapporten voor de “Schreibstube” nog erger dan ze reeds zijn, knoeit vaak met de koortslijsten en fabriceert - wanneer ze van één ziekte genezen zijn, er dikwijls nog een andere bij. Hij zet daardoor elken dag opnieuw zijn leven op het spel, maar daar spreekt hij verder niet over. Hij is immers socialist en vecht voor de verwezenlijking zijner idealen waar hij kan. Hij heeft dat zijn heele leven gedaan, eerst in de jeugdbeweging, later in het tuchthuis en nu hier in het Revier. M. ziet wel, wat Heini voor hem en z'n andere patiënten doet, maar hij voelt de diepere drijfveer van dit alles niet, kan ze waarschijnlijk ook niet voelen, omdat hem de eigenlijke beteekenis van het woord “solidariteit” ten eenenmale vreemd is. Hij is | |
[pagina 71]
| |
Heini dankbaar dat hij hier acht weken langer heeft kunnen liggen en zou hem dat ook willen toonen. Ik zal m'n vrouw zeggen: vertrouwde hij mij toe, dat ze als we weer thuis zijn, Heini elk jaar met Kerstmis uit den Haag een Edammer kaasje sturen moet. Lijkt je dat ook geen aardig idee?’ Ik heb maar bevestigend geknikt, en niet gevraagd - hoewel het me op de tong lag - of hij van plan is hem een 40 of een 20 plus te sturen.... | |
30 AugustusToen ik een uur geleden door Rheinhardt's Stube kwam op zoek naar den hoofdverpleger, gaf hij me een papiertje uit zijn notitieboek, waarop hij een uitspraak van Anzengruber uit zijn geheugen voor me had opgeteekend: ‘Und doch, diese Menschheit, dieses zur Stunde noch bettel-arme Rind, für sie streiten bis zur Stunde die edelsten Geister und es ist doch eine schöne Idee, in dem streitbaren Regiment zu stehen, dessen Tochter sie ist, und getroffen im Streit, das verscheidende Haupt in ihren Schosz zu legen und zu sagen: Behalte du mein Angedenken.’Ga naar eind21) Ik kende deze woorden niet - evenmin trouwens als de meeste boeken van Anzengruber - want ik heb eigenlijk altijd gedacht, dat hij alleen maar een Oostenrijksche ‘Heimat-Dichter’ was. Hoewel ik soms meen de Duitsche literatuur vrij behoorlijk te kennen, blijkt deze kennis dus nog onvoldoende en hadden de Nazi's me er - in dit geval - bijna in laten loopen en doen denken, dat Anzengruber inderdaad tot de ‘Blut und Boden’ literatuur behoorde. Onze kennis van de Duitsche literatuur kan dus nooit grondig genoeg zijn, als we willen beoordeelen, waar de leugens hunner interpretaties beginnen en eindigen. | |
[pagina 72]
| |
Oppenheimer over de ontwikkeling van het kapitalisme, van Müller-Lyer over cultureele normen en een reeks voordrachten over de leer van Josef Dietzgen, en hij blijkt ook het boek van Henriette Roland Holst over Rousseau te kennen. Het is een tragedie die velen van ons niet beseffen, dat deze tienduizende duitsche sociaal-democraten, - want Heini is werkelijk niet de eenige -, ondanks het feit dat ze van zulke goede voornemens bezield waren, haast niets gedaan hebben om de nazi's den pas af te snijden, en dit ondanks het feit dat ze veel ontwikkelder en belezener waren dan de meeste arbeiders in andere landen van Europa. Ze wisten zooveel en konden er in de practijk - in de revolutionnaire practijk - niets mee beginnen.... Ik ben vaak geneigd, aan te nemen, dat de Duitschers - ook de Duitsche arbeiders dus - elke politieke intuïtie missen, elke politieke ‘feeling’. Voor het ontbreken hiervan bestaan natuurlijk ook allerlei economische factoren: de gestage maatschappelijke verarming, waardoor hun krachten steeds enkel en alleen door het dichtstbij liggende: door den dagelijkschen tred, de zorg voor eten en huur geabsorbeerd werden. Ook het gevoel voor discipline, dat hen vanaf hun prilste jeugd steeds opnieuw wordt ingeprent, hun - als het ware tot een tweede natuur geworden - behoefte om te gehoorzamen, hun diep geloof aan de ‘Obrigkeit’, eigenschappen die een Nederlander zoo moeilijk kan en wil begrijpen en nog minder accepteeren. Onwillekeurig schiet me de anecdote van Karl Radek over dien sociaal-democratischen functionaris te binnen, die in de Novemberdagen van 1918, toen de Berlijnsche arbeiders het gebouw van den Rijksdag wilden bestormen, op een lantaarnpaal klom en riep: ‘Oppassen kameraden, niet over de grasperken loopen!’ |
|