Goethe in Dachau. Literatuur en werkelijkheid
(1946)–Nico Rost– Auteursrecht onbekend[Juli 1944]1 JuliIn het bed naast me ligt een Amsterdammer - ik geloof dat hij op de afdeeling Huisvesting van de gemeente werkt. Hij is stierlijk vervelend en vindt zich zelf beklagenswaardiger dan iedereen, hoewel hij maar een vrij onbelangrijk wondje aan zijn been heeft - niet eens een kleine flegmoon. Bovendien kent hij geen woord Duitsch, zoodat hij me overal bij haalt. ‘Wat zegt die man?’ ‘Wat wil die man?’ Den godganschen dag. Hij heeft me verteld, dat hij gereformeerd is. Ik heb vanmorgen een bijbel voor hem opgescharreld, en nu laat hij me gelukkig wat met rust. | |
[pagina 22]
| |
Ik wist van te voren niet, dat ik daarna een liter wijn kreeg, een brood en veertien dagen lang ‘Sonderdiat’. Een halve teleurstelling: want al is die bijvoeding erg welkom, toch geeft het me een gevoel, alsof ik het daarvoor deed. | |
4 JuliEen Luther-biografie van Rudolf Thiele in drie deelen doorgewerkt. Ik hoop het werk later nog eens te lezen. Luther is en blijft voor mij een genie - een geweldige figuur. Een revolutionair èn een reactionair. Ik weet echter nog steeds niet wat hij het meest was, en ik denk vaak, dat uiteindelijk zijn invloed een reactionaire uitwerking had. Een juist oordeel zal ik daarover wel nooit krijgen, want het probleem Luther is zoo gecompliceerd, omdat het niet van het probleem Duitschland te scheiden is. Thiele probeert zijn lezers het tragische in Luther's wezen te doen gevoelen, zijn telkens terugkeerende angst en twijfel en ik geef toe, dat hem dit gelukt. Toch krijg ik altijd weer den indruk dat Luther voor de Macht partij koos - tegen de Idee - hoewel Thiele het tegenovergestelde beweert. | |
5 JuliVandaag een lang gesprek gehad met Dr G., die zich erg verwonderde dat ik een boek over.... Luther las! Hij is toch wel een echte gereformeerde dominee, waarmee ik niet veel contact kan krijgen. Luther blijft voor mij een reus, al heb ik ook oneindig veel meer sympathie voor Thomas Münzer, dien hij zoo fel bestreed. Münzer was de theoloog der Revolutie en Luther, ten slotte de theoloog der Reactie. Waarschijnlijk is deze stelling niet heelemaal juist, te simplistisch en wat Luther betreft stellig te eenzijdig. | |
[pagina 23]
| |
Puschkin kende, begon hij dadelijk geestdriftig over Russische literatuur te praten. Daarna vertelde hij wel een uur over het Russische strafkamp, waar hij vandaan kwam. Hij had gestolen, en zat er drie maanden, voor de Duitschers hem gevangen namen en naar Dachau brachten. Juist toen hij daarover vertelde, kwam K. bij ons zitten en vroeg hem, of hij niet blij was hier te zijn, want daar - in dat Russische kamp - was het zeker toch nog veel slechter geweest.... Nicolai stoof dadelijk op: ‘Slechter dan hier? Veel, veel beter! Daar - geen prikkeldraad. Niet slaan. Niet schieten. Niet schildwachten. Daar niet wegloopen. Waarom wegloopen? Russisch kamp goed - veel leeren. Iedereen leeren. Daar met verlof en allemaal terugkomen. Duitschers bandieten - Hitler bandiet - Stalin goed!’ K. was stomverbaasd over deze uitbarsting, en ik moest lachen, want Nicolai's pleidooi was wel zeker niet wat de Duitschers beoogden, toen ze honderden Russische jongens uit opvoedings-kampen en tuchtscholen bij ons stopten! Nicolai en zijn vrienden doen zelfs precies het tegenovergestelde: ze maken propaganda voor hun land - zelfs voor hun strafkampen. | |
7 JuliDominée G. moet weer naar zijn commando. Voor hij naar blok 26 terug ging, riep hij me en vroeg, of ik wat op z'n geloofsgenoot in mijn Stube wou letten, daar die nu uitsluitend op mij aangewezen was. ‘Ik weet, dat het een ouwehoer is, Rost, maar je doet er een goed werk mee!’ Ik heb het hem dadelijk beloofd en zal woord houden. Hij was nu ineens heel anders, doodgewoon, niet zoo uitgesproken dominee-achtig, en er viel daarom ook terstond met hem te praten - ondanks alle verschil in wereldbeschouwing. Ik vind het nu jammer dat hij weggaat, en zou graag over vele problemen met hem gesproken hebben. Dat was nu mogelijk - omdat hij zich zoo gewoon menschelijk gaf. Met een theoloog, die alleen maar stijf is, kan ik moeilijk contact krijgen, al meent hij het nog zoo goed. | |
[pagina 24]
| |
8 JuliGeen nationaliteit is hier gehater dan de Polen. Ik kan het begrijpen, en er zijn maar heel weinig Poolsche Häftlinge voor wie ik sympathie heb. De meesten zijn wreed en trotsch, autoritair en ijdel. De beste helpers der SS. Ik probeer vaak na te gaan, waarom ze zoo onsolidair optreden en geloof, dat ik hiervoor - gedeeltelijk - de oorzaak gevonden heb: Hun land heeft het meest geleden, het meerendeel weet niet, wat er van hun familieleden geworden is, honderd duizenden van hun landslieden zijn vermoord. En ze zijn al heel lang in het kamp, hebben ook hier zware tijden meegemaakt. Ze zijn daardoor hard geworden.... Deze verklaring is onvoldoende - ik besef het, terwijl ik dit neerschrijf - want vele Duitschers, die hier ook al jaren lang zitten, reageeren heel anders. De meeste Polen zijn stok-reactionair, anti-semitisch en anti-Russisch. Eigenlijk Poolsche fascisten. In ieder geval: de slechtste representanten van hun land. Het Poolsche Volk in z'n geheel kán niet zoo zijn. De Poolsche mijnwerkers in Noord-Frankrijk en in de Borinage, die ik daar leerde kennen, waren niet zoo, en stellig ook de andere Poolsche emigranten niet, evenmin als de Poolsche sociaal-democraten en communisten. Kosziusco, hun vrijheidsheld, de strijdgenoot van Lafayette was niet zoo, en evenmin Dombrowski, de Poolsche held der Parijsche commune. En Mickiewicz, Slowacki, Zeromski en hun andere dichters evenmin als de jonge Polen, wier werk ik voor den oorlog las. Zoo waren ook de Polen in de Internationale Brigade niet, die ik in Spanje leerde kennen. Ook in Polen wordt thans, en is door de eeuwen heen, voor de Vrijheid gevochten. We mogen dat niet vergeten, en in de gehate Poolsche Häftlinge hier niet de ware vertegenwoordigers van het Poolsche volk zien. Ook hebben de meesten van ons meestal nog geen andere Polen leeren kennen. | |
[pagina 25]
| |
gevoel van physisch onbehagen. Ik weet heel goed, dat Rousseau een genie was en tot de centrale figuren der cultuurgeschiedenis behoort, dat zijn invloed op de ontwikkeling der Fransche Revolutie geweldig was, weet hoe belangrijk zijn ‘Contrat Social’ evenals zijn ‘Emile’ is, maar onmogelijk kan ik op dit oogenblik de onwaarachtigheid, de schijnheiligheid en zelfverafgoding in zijn mémoires verdragen. Ik weet bewust, dat mijn oordeel door de omstandigheden hoogst eenzijdig is, maar in deze atmosfeer - met elk uur de dood voor oogen - is eerlijkheid geboden. Een literatuur, zelfs wereldliteratuur zooals die van Rousseau, waarin dit voornaamste element ontbreekt, duidelijker uitgedrukt: op den achtergrond gedrongen wordt, is voor mij hier in Dachau onleesbaar! Een literaire maatstaf, die ik vroeger natuurlijk nooit aanlegde, maar die zich me nu als het ware opdringt. | |
11 JuliEen goeie dag, want ik heb niet alleen papier georganiseerd (oude koortslijsten van verleden jaar, waarvan de achterkant nog vrij is), maar - onder in de medicamentenkast - een exemplaar van Goethe's ‘Campagne in Frankreich’ gevonden. Voorin stond ‘Ex libris Moses Mandelbaum’. Waar zal de eigenaar nu wel zijn - als hij tenminste nog leeft.... Toen ik het boek doorbladerde, zocht ik onwillekeurig naar de beroemde passage over den veldslag bij Valmy: ‘Von hier und heute geht eine neue Epoche der Weltgeschichte aus und ihr könnt sagen, ihr seid dabei gewezen’.Ga naar eind5) Toen ik ze gevonden had en mechanisch verder las merkte ik, dat ik aan hetgeen er terstond op volgde eigenlijk nooit eenige aandacht had besteed: ‘In diesen Augenblicken wo niemand nichts zu essen hatte, reklamierte ich einen Bissen Brot von dem heute früh erworbenen, auch war von dem gestern reichlich verspendeten Weine noch der Inhalt eines Branntweinfläschens übriggeblieben’.Ga naar eind6) En een paar regels verder: ‘Die Muzikanten spielten ça ira und den Marseiller Marsch, wobei eine Flasche Champagner nach der anderen geleert wurde.’Ga naar eind7) Nooit heeft Goethe's beroemde reportage me zoo getroffen. Hij | |
[pagina 26]
| |
constateert hier een historische gebeurtenis, doch heeft tevens oog en oor voor de vermoeidheid, de honger en de dorst zoowel van soldaten als van burgers, van revolutionnairen en emigranten, van vriend en vijand. Hij heroïseert de geschiedenis niet, ziet alles zonder eenig vooroordeel en deelt ons op een plastische manier broodnuchter mee, dat hij op een wereld-historisch moment voelde dat hij.... honger had. Ik geloof waarachtig, dat ik eerst in Dachau moest belanden om deze beschrijving op de juiste waarde te leeren schatten! | |
's AvondsDe lectuur van de ‘Campagne in Frankreich’ bracht me bovendien een andere ontdekking: namelijk dat Goethe zijn historische blik op de gebeurtenissen niet dankt aan de studie der geschiedenis, doch aan die der Natuur. Ik begin te gelooven, dat hij bij de studie zijner steenen en planten, kleuren en skeletten de wetten vond, die hij later op de geschiedenis toepaste. In Goethe's ‘Naturwissenschaftliche Schriften’ heb ik tot nu toe meestal alleen maar gebladerd, doch ga ze - na mijn thuiskomst - zorgvuldig lezen. Niet in de eerste plaats ter vermeerdering van mijn gebrekkige kennis der natuurwetenschappen, doch vooral om nog dieper in het wezen van Goethe door te dringen. Het was misschien ook geen vlucht uit de politiek, doch lag in zijn wezen besloten, dat hij zich tijdens de spannendste dagen der Fransche Revolutie vooral met zijn theorie over de metamorphose der planten bezighield, met zijn ‘Farbenlehre’, en dat de strijd op natuurwetenschappelijk gebied tusschen Cuvier en Geoffroy Saint-Hilaire hem meer interesseerde, dan de politieke omwenteling.... een levenshouding die me volkomen vreemd is, doch die ik van Goethe langzamerhand kan aanvaarden. ‘Ohne meine Bemühungen in den Naturwissenschaften hätte ich’ - schrijft hij ergens - ‘die Menschen nie kennen gelernt wie sie sind.’Ga naar eind8) | |
[pagina 27]
| |
is kameraadschappelijk en steeds bereid te helpen, wanneer er hulp noodig is, maar stelt zelden belang in dingen die niet Nederland betreffen. Ik heb al zoo vaak geprobeerd hem in een gesprek over de toekomst van Frankrijk, over Yougo-Slavië, over buitenlandsche literatuur te betrekken - vergeefsche moeite. Hij gaat ook bijna uitsluitend om met Nederlanders en spreekt nooit langer met buitenlanders dan strikt noodzakelijk is. Terwijl we hier toch - zij het dan noodgedwongen - in een Europeesche samenleving wonen, en zooveel kunnen leeren in den omgang met andere nationaliteiten. En het begrip nationaliteit krijgt volgens mij toch - ook voor ons Nederlanders - pas waarde, wanneer we het zien in Europeesch verband. Waarom willen zooveel ‘goeie’ Nederlanders dat niet zien of begrijpen? | |
13 JuliIk wil nu, zoolang ik nog hier in het Revier lig en schrijven kan, nagaan wat ik tot mijn arrestatie gedaan heb. Is mijn verzet geweest, zooals ik het steeds gewild had, of - ben ik te kort geschoten? Ik wil trachten me deze jaren zooveel mogelijk in m'n herinnering terug te roepen, en een eerlijk rechter te zijn. Het is nu ‘Bett-ruhe’ en ik kan dus rustig een paar uren achter elkaar blijven schrijven. Hoe was het begin? Door m'n voorliefde voor Duitsche literatuur, had ik me sedert 1933 bijna vereenzelvigd met de uitgeweken Duitsche schrijvers, en hun zaak tot de mijne gemaakt, tientallen artikels ten hunnen gunste geschreven - protesten en oproepen, lezingen en meetingen georganiseerd. Hun zaak verdedigen was voor mij het fascisme bestrijden. Mijn Duitsche vrienden waren de eersten, die het aanvielen en mijn sympathie was dus gerechtvaardigd. Ze hebben - toen ze emigreerden - de groote lijn van de Duitsche literatuur doorgetrokken. Ik ben me toen - meer dan vroeger - in de Duitsche klassieken gaan verdiepen en begonnen ze met andere oogen te lezen. Door een andere bril. Besefte daardoor nog duidelijker dat Goethe en Schiller, Herder en Hölderlin zullen leven wanneer | |
[pagina 28]
| |
alle Bindings en Johsten, alle Dwingers en Bluncks reeds lang vergeten zijn. Er is immers een blijvende Duitsche literatuur en er is een Nazi-literatuur, die spoedig genoeg verdwijnen zal. Waarom - dacht ik - zouden we ook tijdens de bezetting, nu er zooveel gelezen wordt en uit het Duitsch vertaald moet worden, geen Lessing of Hölderlin, geen Goethe of Lichtenberg lezen? Liever een uit het Duitsch vertaalde eerlijke Ernst Wiechert, dan een oorspronkelijke doch vooze Eekhout! Liever een uit het Duitsch vertaalde Ricarda Huch, wier werken van een ernstigen eerbied voor den mensch getuigen en die nimmer met de Nazis pacteerde, dan een Nederlandsche Jo van Ammers-Kühler, die dit wel deed, al van 1933 af! Nooit: Nazi-literatuur! Geen Nederlandsche en geen Duitsche! Wel: literatuur die in wezen anti-fascistisch is. Nederlandsche én Duitsche. Ik vertaalde Gottfried Keller's ‘Fähnlein der sieben Aufrechten’ - vervuld van 1848er ideologie - van den geest der burgerlijke democratie en dus volkomen contrariair aan het fascisme. Was niet alleen de titel ‘Het vendel der zeven Standvastigen’ reeds een ‘vaandel’ en een belofte? Daarna begon ik met de vertaling van Georg Forster's groot reisjournaal ‘Ansichten vom Niederrhein’ - ook een boek van een vurig democraat, een actief deelnemer aan de Fransche Revolutie zelfs, uit zijn vaderland verbannen en er tot heden niet erkend of herdrukt. Ook hier beschrijvingen, die door de historische parabel weer hoogst actueel zijn. Was deze weg, waren deze pogingen om vertalingen van Nazi-literatuur, door die van klassieke Duitsche literatuur met een democratische ideologie, te verdringen, de juiste? Ik was er, toen ik er mee bezig was, stellig van overtuigd, en ook nu nog - twee jaren later - lijkt het me goed.... als literair verzet. Maar was literair verzet voldoende? Ik weet, dat ik ook andere dingen deed, maar ben ik niet toch nog te veel - literator gebleven? | |
[pagina 29]
| |
Nooit heb ik zóó van Potgieter gehouden, dan na Mei 1940. Ik vond in zijn werk alles wat ik in ons volk zoo bewonder: het stroeve, doch diepzinnige. ‘Droom en Tucht,’ zooals Verwey het formuleerde. Telkens opnieuw las ik zijn werk en dat van Bakhuizen van den Brink. Toen ik kans zag om in bezet Vlaanderen bloemlezingen uit hun werk en dat van andere groote Nederlanders samen te stellen, heb ik toegegrepen. Ons dierbaarst bezit mocht niet door V.N.V.-ers verkracht worden. Geen Potgieter of Bakhuizen ingeleid door Brandts of Wies Moens, door Anton Jacobs, of Rob van Roosbroeck. Ik maakte dus - na heel lang wikken en wegen - een bloemlezing, waarin vooral de groote liberaal Potgieter aan het woord kwam - een Potgieter, die de democratie verheerlijkte en de vrijheid. Ik koos - in de eerste plaats - ‘Een Revue in het Bois de Boulogne’ - waarin hij de machteloosheid van Napoleon III, ondanks al z'n militaire macht, aan de kaak stelde; en dan het groote fragment ‘Abraham Lincoln’ waarin hij de strijders voor Vrijheid en Menschenrechten verheerlijkte. Geen dichter, meende ik, was dieper overtuigd dat de Vrijheid het hoogste goed was, geen dichter had méér vertrouwen in de toekomst van ons land. Ik denk weer aan ‘De krijgspsalm van Gustaaf Adolf’ die ik ook opnam: ‘Wees niet vervaard, gij kleine stoet!
Hoe luid des vijands overmoed
Ook om U heen moog' schallen.
Hij droomt vast van uw ondergang
Maar zingt dat zegelied niet lang!
Laat gij den moed niet vallen.
't Is Godes zaak, waarvoor ge U kwijt;
Beveel Zijn zorg U, als ge strijdt;
Wat zou met Hem U deren?
Weer wordt Zijn Gideon gehoord
Die 's Heeren volk en 's Heeren woord
Manhaftig zal verweren.
| |
[pagina 30]
| |
Ons heeft de Heiland vergewist
dat aller boozen magt en list
Niet ons, maar hen zal krenken;
Hun roem verkeert in hoon en spot:
God is met ons en wij met God;
Hij zal de zege ons schenken.’
Zeg het met Potgieter! Ik hoop dat velen, zeer velen het hebben begrepen! En ook dat over Lincoln en de anderen! Had deze uitgave - hoewel met toestemming van de Duitschers verschenen - niet de waarde van een illegaal pamflet? Ik ben er nog van overtuigd dat het goed was, dat ik deze bloemlezing samenstelde, en het niet aan een V.N.V.-er overliet! Maandenlang heb ik toen gewerkt als een bezetene. Er volgde een keus uit de historische opstellen van Bakhuizen van den Brink, daarna een bloemlezing uit Hooft, ook met zooveel mogelijk ‘actueele’ fragmenten: de Geuzen, de onthoofding van Egmont en Hoorne, de komst van Alva; - later een nieuwe editie van Geel's ‘Onderzoek en Fantasie’ (prof. de Vooys moge het mij vergeven!) Nu ik van hier uit terugdenk, aan dezen tijd van koortsachtig werken, om deze ‘Kuckucks-Eier’ in het nest der ‘toegelaten’ literatuur te leggen, aan de lange maanden, waarin ik - op mijn manier - onze nationale literatuur trachtte te verdedigen tegen Nazi-interpretaties - duikt weer de vraag in me op: was dit alles eigenlijk belangrijk? Was werkelijk in den beginne: HET WOORD? Neen in den beginne was: DE DAAD! | |
15 JuliHet slot van mijn aanteekeningen van gisteravond was misschien wat pathetisch, maar ik schreef het zoo, om mezelf een ruk te geven. Literair verzet - verzet met het woord alleen - is niet voldoende. Ik deed dat van '33 af, van het oogenblik af dat Hitler aan de macht kwam, en ook reeds te voren. | |
[pagina 31]
| |
Eerder dan de meesten van mijn vrienden. Zóó fel, dat ik geen tijd vond om te schrijven wat ik anders graag had willen schrijven. Ik deed het omdat ik meende, dat dit voor al het andere moest gebeuren. Nadat ze ons land overrompeld hadden, ben ik het verder blijven doen. Anders, doch niet minder intensief, geloof ik. Daarna drong ik binnen in het hol van den leeuw en bereikte dat veel niet verscheen, wat ze wilden laten verschijnen, en dat verscheen wat ze eigenlijk niet wilden - en mochten laten verschijnen. Ik saboteerde iedere Nazi-literatuur en drong hen de uitgave van klassieke en democratische schrijvers als het ware op. Het leek zóó veel, en ik was er toen zoo trotsch op. Het was gevaarlijk - en is tenslotte ook spaak geloopen - maar was het doeltreffend genoeg? Verzet alleen met geestelijke middelen is nu immers onvoldoende, want de geestelijke waarden worden thans verkracht door materieele wapenen, en dienen dus ook door materieele wapenen bevrijd te worden. Ik heb dit nooit zoo diep beseft, dan toen ik in de Prison de Forest hoorde, dat Fraitteur den hoofdredacteur van de ‘Nouveau Journal’ Paul Colin had doodgeschoten. Ik zal voor Fraitteur altijd een bizonder diepe bewondering blijven houden, omdat hij de weg - de juiste weg - is gegaan, dien ik aarzelde in te slaan. | |
16 JuliDe jacht op papier is nu een echte sport voor me geworden. Ik klamp iedereen aan, van wie ik ook maar eenigszins vermoed, dat hij mij schrijfpapier kan verschaffen. De heele ‘Stube’ doet mee aan dit spelletje, en ze komen met alles aandragen, zelfs met oude kranten, pakpapier van hun collis, en ook met - papier, dat oorspronkelijk voor profaner doeleinden bestemd was.... Ik ben hier nu ‘der verrückte Holländer, der Bücher und Papier frisst.’ | |
[pagina 32]
| |
Dat ik weigerde lezingen in Duitschland te gaan houden - een ‘studiereis’ te maken, lector te worden in Hamburg of naar Rostock en Altona te gaan om een daar bewaarde briefwisseling van Pol de Mont met enkele ‘Niederdeutsche’ schrijvers te publiceeren - is vanzelfsprekend en is niets positiefs. Alleen dat met Bruno was goed, doch het was slechts een begin. Het zou meer geworden zijn, maar toen werd ik gepakt. Ik ben treurig en ontevreden omdat ik - toen ik nog vrij was - innerlijk nog niet zoo ver was als Fraitteur en Guillissen.... Vrees dat ik toch nog teveel literator gebleven ben - hetgeen ik vroeger zoovelen verweten heb.... | |
's AvondsEn mijn bloemlezing uit de aphorismen van Lichtenberg, die ik bij zijn tweehonderdsten geboortedag (1 Juli 1742 - 1 Juli 1942) liet verschijnen? Ook dit lijkt me nu minder belangrijk dan twee jaar geleden, toen ik er aan werkte, maar het was in ieder geval een mogelijkheid om zóó, via Lichtenberg - als het ware onder het oog der Duitsche censuur, ja zelfs met haar toestemming - toch scherpe kritiek uit te oefenen, tot verzet te prikkelen, slapenden wakker te maken en onverschillig gewordenen weer aan het denken te brengen. Bij ons is hij bijna onbekend en de Duitschers bezitten niet eens een volledige uitgave van zijn geschriften, maar Goethe, Schopenhauer, Tolstoj, Stendhal en nog vele anderen prezen hem uitbundig en vereerden hem. In zijn tijd, twee honderd jaar geleden, al genoodzaakt half-illegaal te schrijven, behoefde hij weliswaar niet onder te duiken - hij was zelfs professor in de mathematica in Göttingen - maar kon toch niet publiceeren wat hij wilde. ‘Terwijl men over geheime zonden in het publiek schrijft, heb ik me voorgenomen over publieke zonden in het geheim te schrijven’ staat in een van zijn geschriften. Hij heeft op die manier echter heel wat bereikt. ‘Met de pen in de hand’ - noteerde hij - ‘heb ik met goed succes schansen beklommen, waarvan anderen met zwaard en banvloek teruggeslagen werden.’ | |
[pagina 33]
| |
Ik herinner me nog een paar van zijn aphorismen en ze lijken me actueeler dan ooit: ‘Ik zou er heel wat voor over hebben om precies te weten voor wie eigenlijk de daden begaan worden, waarvan men algemeen beweert, dat ze voor het vaderland begaan worden.’ (Ik ook....) ‘Een slaafsche houding is niet steeds de houding van een slaaf’. (ook al meent de SS dat vaak!) ‘Van waarzeggen kan men wel leven in deze wereld, maar niet van de waarheid zeggen.’ (maar men kan er hier in Dachau voor doodgaan!) ‘Ik kan weliswaar niet zeggen of het beter wordt als het anders wordt, maar wel dat het anders moet worden als het goed worden zal.’ Nu - tweehonderd jaar later zal het eindelijk anders worden! | |
18 JuliDr H. kwam me van morgen vragen of ik een zekere Dr Rheinhardt kende - een Oostenrijksche medicus, die tevens een nogal bekend schrijver scheen te zijn. R. was vandaag ook dokter op blok 7 geworden en daar had hij hem een paar uren geleden leeren kennen. Ik kon H. zooveel inlichtingen geven, dat hij er verbaasd over was: arts en psycho-analyticus; leerling van Freud; vriend van Rilke; dichter, en vooral auteur van historische biografieën. (Henri Quatre, Kaiserin Eugenie) en schrijver van een boek over Eleonora Duse, dat ook in het Nederlandsch vertaald is; medewerker aan ‘Die Neue Rundschau’ en ‘Das Tagebuch’ en vroeger lector bij het Dreimasken Verlag. Woonde jarenlang in Zuid-Frankrijk en Italië, was met een Engelsche vrouw gehuwd en is een overtuigd Oostenrijksche patriot. Ik ken hem uit Berlijn, heb hem vaak bij Egon Erwin Kisch ontmoet en de laatste maal in Parijs op een congres voor de Vrede. Een groote aanwinst voor ons, dat hij hier is. Ik verheug me er op, hem terug te zien. | |
[pagina 34]
| |
juist in een interessant debat gewikkeld met een paar Fransche dokters die beweerden, dat Oostenrijkers eigenlijk toch óók Duitschers waren. Hij antwoordde hen met Painlevé's uitspraak: ‘L'Autriche, c'est un foyer de l'esprit, quine doit pas s'éteindre.’
Hij is in Zuid-Frankrijk gesnapt. Door de Italianen, onder de beschuldiging van voorbereiding tot gewapend verzet in samenwerking met Fransche vrienden en Duitsche en Italiaansche emigranten. ‘Zij’ wisten alles van hem - vertelde hij me - en namen hem vooral kwalijk, dat hij destijds de onderscheiding geweigerd had, die hem door Mussolini voor zijn boek over Eleonora Duse was toegekend. Toen de Duitschers kwamen en hem ‘overnamen’ zijn z'n actes gelukkig verloren geraakt, zoodat ze nu niet goed weten, wat ze aan hem hebben, en hem hier naar toe stuurden. Hij vertelde me ook, dat Heinrich Mann en Lion Feuchtwanger gered zijn, en nog in het begin van den oorlog een boot naar Amerika gekregen hebben. Hij had hen vanuit le Lavandou, waar hij woonde, naar Marseille gebracht, maar zelf niet mee willen vertrekken, omdat hij meende dat zijn vrienden van het verzet hem noodig hadden. | |
's Avonds laatWas vanmiddag erg ontstemd omdat dr C., die gisteren kennis met Rheinhardt had gemaakt me, nogal minachtend, vroeg: ‘Is, wat die vent schrijft, eigenlijk iets?’ Waarom - bij sommigen mijner landgenooten - steeds die geborneerde chauvinistische eigendunk als het buitenlanders betreft? Als ze hem aan een onbekend Nederlandsch schrijver hadden voorgesteld, zou hij dat zoo niet gevraagd hebben en geen oogenblik twijfelen. | |
[pagina 35]
| |
even brutaal optreden als ze zelf zijn - dat begrijpen zij het best. Goeie manieren wekken bij hen altijd nog meer macht-wellust op - gevolg van hun minderwaardigheidscomplexen. Ik begrijp trouwens niet, dat Rheinhardt dit als psycho-analyticus en leerling van Freud niet nog duidelijker ziet dan ik. | |
Na het appèlHet zal, als we later terug zijn, velen misschien onwaarschijnlijk in de ooren klinken, maar de Lager-bibliotheek is voortreffelijk, vooral op het gebied van klassieke literatuur. De capo, dien ik gevraagd had of hij iets van Schlegel had, bracht me notabene 5 deelen brieven van August en Friedrich Schlegel. Ik heb er den heelen middag in zitten bladeren. Wie heeft deze werken hier willen lezen en bestudeeren? Wie heeft deze boeken - een paar jaren geleden toen het nog mocht - van ‘draussen’ laten komen? Vroeger heb ik de beide broers dikwijls niet uit elkaar kunnen houden, vooral omdat ze herhaaldelijk over dezelfde onderwerpen schrijven o.a. over het Spaansche drama. Nu kan ik mij niet meer vergissen. Friedrich Schlegel schrijft immers altijd: ‘Mein Bruder und ich’ en August Wilhelm: ‘Ich und mein Bruder’. | |
21 JuliGerrit is vannacht plotseling gestorven. Niemand van ons was hierop voorbereid. Ik kan het nog steeds niet begrijpen. Hij had koorts en een gezwel in z'n nek en Piet bracht hem naar het Revier, maar niemand vermoedde, dat hij zóó ziek was. Arthur, de Belgische Pfleger van 3, vertelde, dat Gerrit gisteravond om 7 uur was begonnen te ijlen. Drost en hij zijn tot het laatste toe bij hem gebleven. Hij had al dien tijd over z'n vrouw en kinderen gesproken en vooral ook over Piet Maliepaart, en herhaaldelijk gevraagd: ‘Was het zoo goed, Piet?’ - alsof hij wist, dat hij sterven zou. Piet was voor hem de Partij en bij haar waren zijn laatste gedachten - zelfs toen hij zijn bewustzijn al bijna verloren had. | |
's AvondsHij is de eerste van ons transport, die sterft; hoevelen zullen nog | |
[pagina 36]
| |
volgen? Gerrit van den Bosch heeft tot zijn laatste ademtocht gestreden. Ik kan deze zoo vaak misbruikte woorden hier eerlijk en rustig neerschrijven, zonder me aan overdrijving schuldig te maken.... het is bittere werkelijkheid. Tot zijn laatsten ademtocht! Zijn heele leven is strijd geweest - vóór 1940 en daarna in Vught en hier in Dachau, en dat hij niet meer leeft, niet meer bij ons is, zullen we bitter voelen en vooral merken, als de toestanden zich hier straks nog verscherpen. Bij andersdenkenden was hij niet erg bemind, maar wij hielden van hem, want hij was zoo fel en zoo gaaf, ondanks tekortkomingen. Velen hebben gedacht, dat hij alleen maar een nuchter politicus, was, omdat hij met hen uitsluitend over politiek sprak. Ze kenden hem niet zooals wij hem kenden: als een vriend, die voor z'n vrienden door dik en dun ging. Hij kon ook jongensachtig uitgelaten zijn. Ik herinner me een avond in de quarantaine in Vught, toen een dertigtal Belgen - pas aangekomen uit de citadel van Huy - ons op een paar voordrachten hadden vergast, en na afloop een half uurtje harmonikamuziek werd gespeeld. Ik zie Gerrit nog dansen met Wout Kalf, die toen ook al bijna drie jaar kamp achter den rug had. Hebben de anderen, die Gerrit niet zoo kenden tenminste het heilig vuur gezien, dat hem bijna verschroeide, de felle hartstocht, die hem dreigde te verteeren, waarmee hij zijn overtuiging propageerde en verdedigde? Een ‘Streber’ beweerde H. nog onlangs. Maar hoe kan iemand een ‘Streber’ zijn die nooit aan zich zelf dacht, nooit iets deed voor eigen voordeel! | |
22 JuliEen veelbewogen dag! De laatste uren waren opwindender dan ooit. Elk oogenblik andere berichten, die meestal ‘parolen’ bleken te zijn. De waarheid over wat er eigenlijk gebeurd is, zullen we stellig pas na den oorlog hooren. Iedereen wist iets - maar niemand wist iets precies. Een oogenblik leek het, alsof voor ons de poorten binnen enkele dagen open zouden gaan. Die kans is nu voorbij, want de aan- | |
[pagina 37]
| |
slag op Hitler schijnt intusschen mislukt te zijn en de opstand blijkbaar al onderdrukt. Hoe zal de reactie in het kamp zijn? Ik vrees dat de woede der SS geen grenzen kennen zal. Wij gaan zware maanden tegemoet - veel zwaardere nog dan die reeds achter ons liggen. Ik ben nu meer dan ooit overtuigd, dat niemand van ons hier levend uit zal komen, dat geen van ons het einde van den oorlog zal overleven. Wij dan vrij, en zij gevangen? Neen ze zullen alles in het werk stellen om ons van te voren te ‘erledigen’, te liquideeren. En toch is het misschien goed dat de aanslag mislukt is. Blijkbaar ging ze immers alleen van een kleine groep officieren uit - niet van het volk zelf. G. is het niet met me eens, maar als Hitler nu vermoord was en de Wehrmacht het heft in handen nam, zou er toch weer een ‘Dolchstosz’-legende ontstaan, net als na 1918. Met al de funeste gevolgen ervan. Het historisch proces moet zich ditmaal volledig voltrekken. De Duitsche legers moeten radicaal verslagen worden. Anders geen vrede. | |
23 JuliIk kan nog steeds met verwerken, dat Gerrit gestorven is. Indien er iemand was, die hier en in Vught ons vertrouwen schraagde, die ons steeds opnieuw verzekerde, dat Duitschland nog veel spoediger in elkaar zou zakken, dan wij dachten, was hij het. Dagenlang zijn wij in het straatje van de quarantaine op en neer geloopen, dagenlang hebben wij de situatie geanalyseerd en steeds was Gerrit de man, die niet bij de frontberichten staan bleef, doch reeds de na-oorlogsche problemen stelde en onder onze aandacht bracht. Hij wist als wij, dat het nog wel maanden zou duren, alvorens het zoo ver zou zijn, en ook, dat het einde hier wel eens heel erg kon worden, maar zijn gedachten gingen verder.... veel verder... Hij vocht immers niet voor zich zelf, maar voor de Toekomst! | |
's AvondsDrost is bij de sectie van Gerrit's lijk geweest. Men heeft ge- | |
[pagina 38]
| |
constateerd, dat hij tengevolge van den toestand van zijn lever toch niet lang meer geleefd zou hebben - ook zonder concentratiekamp! Een schrale troost.... | |
24 JuliGisteravond nog lang aan Gerrit liggen denken. Sommige vrienden waren van meening, dat hij té veel partij-man was. Een merkwaardig verwijt. Té veel partij-man! Hij dacht inderdaad dag en nacht aan de verwerkelijking van zijn ideaal: de volledige verbrijzeling van alle machten, die een gelukkige toekomst van het menschdom trachten te verhinderen.
Al zijn energie was er op gericht, om de verwezenlijking hiervan te bespoedigen. Geen oogenblik heeft hij zijn zwakke lichamelijke krachten gespaard en nu heeft hij er zijn leven voor gegeven. Voor Gerrit was de Partij iets heel ernstigs en belangrijks - ernstiger en belangrijker dan de meeste andere dingen in dit leven. Of ze dit ook is voor degenen, die hem ‘te veel partijman’ vonden? | |
's AvondsEen ander verschil tusschen Gerrit en enkelen van ons was ook, dat hij weigerde deze kampperiode als een ‘rust’-tijd te aanvaarden, waarin de strijd gestaakt kon worden. Velen onzer dwong hij, als het ware, van mogelijkheden gebruik te maken, die hier voor doorvechten aanwezig zijn. Wie meende alleen aan huis en eigen misère te kunnen denken, wees hij erop, dat we ook hier ons werk moesten doen. Zijn doel was, bij te dragen tot de politieke bewustwording van onze lotgenooten en z'n eenig streven de zorg voor de.... ‘jongens’. Hij was inderdaad met hart en ziel partijman, in den besten zin van het woord! En hij heeft zijn verantwoordelijkheid als zoodanig altijd zwaar gevoeld, als iets heel moeilijks, doch ook als iets zeer kostbaars. Het zal, zonder hem, voor ons allen nu veel zwaarder worden. | |
[pagina 39]
| |
25 JuliVandaag weer koorts. 38,8. Weer een absces. Mag dus niet opstaan en kreeg chinine. | |
26 JuliRheinhardt bracht me Silvio Pellico's ‘Prisoni’ en ik heb het, omdat hij zoo aandrong, terstond weer gelezen. Hij had gelijk. Het boek heeft, zelfs hier in Dachau, waar alles zoo oneindig veel wreeder en misdadiger is dan in de Spielberg bij Brünn, waar Pellico meer dan een eeuw geleden vele jaren doorbracht - niets van zijn bekoorlijken eenvoud en natuurlijkheid verloren. Zóó, met zoo'n naieve vroomheid hebben schilders als Fra Angelico en anderen het lijden van Christus geschilderd. Ik begrijp nu beter, waarom dit werk tot heden een van de meest gelezen klassieke werken der Italiaansche literatuur gebleven is. | |
27 JuliIk had Adi gevraagd me in contact te brengen met een Griek, die nu hier op Stube 2 ligt - een van de leiders der communistische partij van Griekenland. We hebben elkaar vandaag in de Blockstrasse ontmoet maar het gesprek was nogal moeilijk, omdat hij slechts heel weinig Duitsch en Fransch en ik natuurlijk geen woord Nieuw Grieksch versta, maar het ging ten slotte wel. We hebben voor Zondagmiddag een nieuwe afspraak gemaakt. Toen ik E. van m'n ontmoeting vertelde, lachte hij nogal geringschattend. ‘Wat wil je in godsnaam met zoo'n Griek?’ Waarom begrijpt hij niet, dat deze man straks meer voor zijn volk zal doen en beteekenen, dan de meeste menschen, waar hij bij voorkeur mee omgaat, en die hij reeds belangrijk vindt, omdat ze meester in de rechten of journalist zijn? | |
[pagina 40]
| |
over Bettina von Arnim verteld, dat ik ze hier noteer om ze niet te vergeten. Ik wilde zijn oordeel hooren over de definitieve waarde van haar werk en een regelrecht vraaggesprek ontstond. Bijna een interview. ‘Ik ken natuurlijk haar ‘Briefwechsel mit einem Kinde’ - begon ik - ‘en bewonder dat, maar....’ ‘Wat je nu zeggen wilt, weet ik reeds bij voorbaat. Al je argumenten, maar toen Bettina in 1807 Goethe voor het eerst ontmoette, was hij al een oude man. Ze schilderde hem echter als een jongeling en verkondigde overal zijn eeuwige jeugd; Goethe is zich daardoor ook zelf weer jonger gaan voelen. - Dat was Bettina's werk....’ ‘En haar ontmoeting met Beethoven?’ ‘Ook in hem zag ze terstond het genie, en zij is het ook geweest, die Goethe en Beethoven met elkaar in contact heeft gebracht, hun eerste samenkomst organiseerde. In Juli 1812.’ ‘Dat wist ik niet....’ ‘Ze was - ik gebruik het woord bewust - een Zieneres. Ook Hölderlin's genie heeft Bettina als eerste geprezen - toen nog niemand over hem sprak. En zij is het ook geweest, die hare vrienden opriep om den schilder Karl Blechen te helpen, wiens grootheid - evenals die van Hölderlin - nu pas erkend wordt. Ze is inderdaad veel, meer geweest dan de talentvolle zuster van Clemens Brentano, of de dichtende vrouw van den dichter Achim vom Arnim. Ze had zelf ook iets geniaals. Ze poëtiseerde het Leven en was voor haar tijd ongeveer wat b.v. een Isadora Duncan of een Else Lasker Schüler voor onzen tijd zijn. Haar beteekenis zal langzamerhand duidelijker worden, nu de laatste jaren vele nieuwe documenten en oorkonden over haar leven aan het licht komen....’ ‘Ze was dus niet alleen maar eerzuchtig, zooals door hare biografen vaak wordt aangenomen....?’ ‘In geen geval. Ook deze opvatting is onjuist. Ze publiceerde geen enkele harer werken voor haar vijftigste en was evenmin eerzuchtig als haar beroemde broer.’ ‘En haar werk “Dieses Buch gehört dem König”, dat ik nooit heb kunnen bemachtigen?’ | |
[pagina 41]
| |
‘Dat zou jou vooral interesseeren, omdat het de sociale kant van de Romantiek eenigszins belicht. Friedrich Wilhelm IV, die in 1840 den troon besteeg, was een monarch, op wien een tijdlang de oogen van een groot deel van het Volk gevestigd waren, vooral toen hij - als Protestant - in de Dom te Keulen de mis bijwoonde. Onder hem kreeg Tieck terstond een professoraat te Berlijn, de gebroeders Grimm, die uit Göttingen verbannen waren, eveneens, en werd Arndt in eere hersteld. Helaas bleken deze mannen toen - in 1848 - niet meer zoo vooruitstrevend als ze in 1813 waren....’ ‘Zag Bettina dit alles duidelijk?’ ‘Ze bleef ook in dit opzicht natuurlijk een dichteres, doch ze probeerde een soort volkskoningschap te proclameeren. Een bewijs dat de periode der Romantiek nog niet voorbij was. Op haar 60ste en 70ste publiceerde ze hare beide koningsboeken; het werk, waar we het zoo juist over hadden en een tweede “Gespräche mit Dämonen”. Hoe we er ook over mogen oordeelen, ze heeft in ieder geval steeds weer het sociale vraagstuk aan de orde gesteld.’ ‘Hoe wilde ze dat oplossen? Hield ze er een bepaalde theorie op na?’ ‘Ze voelde zich - al zal je dat misschien wel vreemd in de ooren klinken - een beschermster der vernederden en verdrukten’. ‘Romantische philantropie dus?’ ‘Nog wel iets meer, denk ik. Lees eens aan het einde van haar boek de werkelijk diep-ontroerende berichten - reportages had ik bijna gezegd - over de armoewijken in Berlijn. Ze kende die heel goed uit de dagen der cholera-epidemie, toen ze er, onder gevaar voor eigen leven, maandenlang de zieken verpleegde.’ ‘En hoe was haar houding tijdens de Revolutie van 1848?’ ‘Toen de beroemde opstand der Wevers uitbrak liet ze den Koning via Alexander von Humboldt mededeelen ‘Bauen Eure Majestät den Dom nicht in den Berliner Lustgarten, bauen Sie ihn in zerstreuten Hütten auf, dort in Schlesien’Ga naar eind9). Misschien wat pathetisch, doch in ieder geval een daad in die jaren. Nadat de Revolutie mislukte, is zij degene geweest, die den | |
[pagina 42]
| |
koning voor vele gevangenen en veroordeelden om genade smeekte, en men kan gerust zeggen, dat zij het leven van Gottfried Kinkel en vele anderen gered heeft. ‘Als vrouw kende ze de zwakke zijde en onberekenbaarheid van den koning, evenals de gezindheid van zijn omgeving’. ‘Waarin - haar eigen zwager - Savigny een der ergste reactionairen was....’ ‘Zij heeft echter steeds haar geloof aan een soort hoogere eenheid van volk en koningschap behouden’. Ik ben na dit gesprek met Rheinhardt stellig van plan de opvattingen over het sociale probleem bij de Romantici later grondig te bestudeeren, en dieper op deze interessante materie in te gaan.
(‘Het is maar goed, dat we vandaag al twee en een half uur lucht-alarm hebben - anders had ik dit alles niet zoo rustig en uitvoerig kunnen noteeren’). | |
29 JuliDe duitsche vrienden zijn erg opgewonden. Hier in het Revier is het den heelen dag een komen en gaan, want er zijn de laatste dagen vele ‘Zugänge’ in het lager. Uitsluitend Duitschers. Meestal Beieren. Een resultaat van de mislukte aanslag op Hitler. Onder de ‘nieuwe’ zijn veel sociaal-democraten en functionarissen van vroegere vakvereenigingen. Ook katholieken en een paar communisten. Ze brengen veel nieuws van ‘buiten’ en zijn allen van meening, dat het niet lang meer kan duren. Heini vertelde me - bijna verheugd -, dat hij vele oude kennissen uit Neurenberg, zijn stad, gesproken had. Sociaal-democraten, die hij nu na tien jaar (zoolang zit hij al!!) terug heeft gezien. Hij is trotsch dat ze hun overtuiging al dien tijd trouw waren gebleven en niemand van hen lid der N.S.D.A.P. is geworden. Velen van hen hadden ook reeds lang gezeten, en een paar van hen zijn hier nu voor de tweede maal beland. | |
[pagina 43]
| |
Hij wou vandaag een brief aan zijn grootmoeder schrijven, die in het vrouwenkamp van Ravensbrück zit, en de Oberpfleger had hem naar mij toegestuurd om hem te helpen. Toen ik hem naar zijn ouders vroeg, antwoordde hij alleen - want hij kent bijna geen Duitsch - ‘poefpoef’, en maakt daarbij een beweging alsof hij de haan van een geweer overhaalde. Met behulp van een paar woorden Duitsch en Fransch, die hij hier had opgestoken, maakte hij me met veel moeite duidelijk dat ik schrijven moest: ‘Ik denk veel aan Vader, hij zal ons beide wel helpen om het huis weer op te bouwen.’ Toen ik bescheiden vroeg, of zijn vader dus toch niet doodgeschoten was, zooals ik begrepen had, zei hij wat ongeduldig: ‘Vader poefpoef - Tito ons helpen!!’
Ik benijd Marco, want hij heeft een ideaal en een toekomst, waar we niets tegenover kunnen stellen. En ik geloof, dat ik hem, als ik zoo jong was als hij, nog meer zou benijden.... | |
31 JuliIk weet niet, waarom ik gisteravond en bijna den heelen nacht aan mijn laatste ontmoeting met Jan Postma heb moeten denken. Misschien kwam dat door Marco en zijn enthousiasme voor de Toekomst! In ieder geval staat ze me weer vlijmscherp voor oogen. Het was in Vught. Ik geloof in Maart. Ik wist al een paar dagen dat hij er was, toen Chris Smit me kwam zeggen, dat Jan me wilde spreken. Wekenlang was hij ondervraagd, geslagen, getrapt en gemarteld, wekenlang had hij in de boeien gelegen en wekenlang waren alle pogingen van de Gestapo om hem tot spreken te brengen vruchteloos geweest. Hij lag nu in R II en ik voel nog de huivering van diepe vriendschap en genegenheid, toen ik hem naderde. Bij mijn binnenkomen zat hij op zijn bed, doch stond dadelijk op, en hoewel hij heel mager was geworden en zijn gezicht strak en bleek, was de uitdrukking van zijn oogen nog dezelfde, als toen ik hem - meer dan twee jaren geleden in November '40 in Groningen - voor de laatste maal gesproken had. | |
[pagina 44]
| |
Dien middag gebeurde toeh, wat ik nooit vergeten zal: In plaats van te antwoorden op mijn vraag, hoe het hem ging en van weer te gaan liggen, zooals ik hem vroeg, maakte hij, die zooveel meer had geleden dan ik en er zooveel erger aan toe was, zich bezorgd over mij! ‘Je ziet er slecht uit, jongen’, zei hij ‘zorgen ze wel goed voor je?’ We wisten beide, wie hij bedoelde, maar zelfs toen ik hem geruststelde, dat de bleekheid slechts te wijten was aan de cel te Scheveningen, en dat onze vrienden me terstond geholpen hadden zooveel ze konden, bleef hij bezorgd en wilde hij er met Gerrit over spreken.... Dit volkomen zich zelf wegcijferen en steeds in de eerste plaats anderen willen helpen.... dat was Jan Postma! Zoo was hij ook, toen hij de Roode Hulp had geleid en ontelbare hulpacties op touw gezet: de personificatie der Solidariteit. We hebben dien middag heel lang gesproken. Hij wist wat hem te wachten stond: de kogel! Maar daar sprak hij haast niet over. Hij zag alleen de Toekomst - voor de anderen. ‘Nog een paar weken’, meende hij, ‘misschien zelfs niet eens, en dan....’ Hij maakte de zin niet af, en haalde alleen even zijn schouders op, alsof hij wilde zeggen: ‘We hebben altijd geweten, dat zoo ons einde kon zijn, maar het werk, de Partij, de strijd eischte het, en mijn leven was waard geleefd te worden, omdat het een leven van strijd was; de ontwikkeling gaat toch, zooals wij haar wenschen, en aan den afloop van dezen oorlog behoef ik geen seconde te twijfelen - het is goed zoo.’ Dit alles en nog veel meer voelde ik dien middag, zonder dat hij het uitsprak, las ik in zijn blik en ik geloof, dat ik goed gelezen heb. Hij vertelde nog heel lang van: ‘buiten’, weinig over zich zelf, weinig over zijn arrestatie en de aanleiding daarvan, doch veel over de brochure.... de eenheidsbrochure van alle politieke partijen. Zijn oogen schitterden, toen hij de toekomstmogelijkheden schilderde en de rol, die de partij daarin te vervullen zou krijgen. Hij sprak heel uitvoerig met me - uitvoeriger dan ooit tevoren. Hij had nu immers tijd - meer dan vroeger en misschien was er weldra geen gelegenheid meer. | |
[pagina 45]
| |
Nu ik er hier in Dachau aan terugdenk, schijnt het of hij me toen alles heeft willen zeggen, wat hij wist later nooit meer te kunnen doen. Raadgevingen van een beproefd practicus aan een jongeren vriend, die minder practijk had. Met hoeveel liefde sprak hij over de toekomst van ons land.... over Amsterdam, over onze verre weiden en breede rivieren. Over de verplichting die ik heb, om behalve voor belangrijke buitenlandsche schrijvers eveneens ook voor de groote Nederlanders - ik weet nog, dat hij Brederode noemde en Vondel -, ook bij de arbeiders nieuwe en vooral verdiepte belangstelling te wekken. Hij noemde ook Spinoza aan wien Hegel en Marx zooveel te danken hadden en betreurde, dat hij zelf voor de studie van diens werk bijna nooit tijd had gehad. Hij drukte me verdraagzaamheid op het hart tegenover eerlijke andersdenkenden, en toegevenheid voor degenen, die niet dadelijk zouden begrijpen, wat de nieuwe ideeën beoogden. Hij vroeg me de kerkelijken niet te kwetsen, omdat wij immers steeds op de bres hadden, gestaan voor vrijheid van gedachte, en we dit principe nooit ontrouw mochten worden. Hij sprak over het verzet der Kerken, en dat we deze toenadering later in elk opzicht moesten helpen bevorderen: over de studenten, die zoo'n groot aandeel namen aan het verzet en wier houding we aanvankelijk onderschat hadden en die we in de toekomst onder geen voorwaarde van ons mochten vervreemden. En heel ernstig werd zijn stem, toen hij sprak over de vele vrienden, die we reeds verloren hadden, over de Leeuw en Lou Jansen, en over de anderen, wien nog het ergste te wachten stond.... Over zich zelf bijna geen woord, maar hij beefde van haat, toen hij over het fascisme sprak - over degenen, die het fascisme ook in ons land geschraagd hadden en in het zadel geholpen. Nu die middag in Vught in mijn herinnering opdoemt, voel en weet ik, dat Jan me toen zijn politiek testament mededeelde. Ik schrijf het daarom hier op, in de hoop, dat het niet verloren zal gaan. En heel zwaar voel ik de verplichting, die op me rust en de belofte, die ik hem deed, toen we afscheid namen.... voor altijd. Veertien dagen later werd Jan Postma terechtgesteld. | |
[pagina 46]
| |
Er was weliswaar een plan beraamd om hem van het buiten-commando, waarheen hij eerst nog getransporteerd was, te helpen ontvluchten. Dit is mislukt. Ik weet niet waarom.... alleen, dat het niet had mogen mislukken! |
|