Goethe in Dachau. Literatuur en werkelijkheid
(1946)–Nico Rost– Auteursrecht onbekend
[pagina 9]
| |
[Juni 1944]Dachau, 10 Juni 1944‘Die alte Erde steht noch, und der Himmel wölbt sich noch über mir’Ga naar eind1) Een uitspraak van Goethe, die me te binnen schiet. Ik heb ze vroeger ergens gelezen - als ik me niet vergis in de ‘Gespräche mit Eckermann’ - en er toen eigenlijk niet veel bij gedacht. Nu, hier in Dachau, met de wonde aan m'n been in het Revier, begin ik er de diepe beteekenis pas van tebeseffen. Zoolang het nog zóó is - zooals Goethe zegt - is nog niets verloren, heb ik nog houvast. Sta ik nog met beide voeten op de aarde en zie ik de toekomst nog voor me. Zóólang is er geen enkele reden om te wanhopen. Goethe heeft weer gelijk en ik ben hem dankbaar. Ik heb - ondanks Forest, Scheveningen en Vught - tot nu toe immers ook geluk gehad. M'n been doet weliswaar pijn, het abces zou ik echter niet graag missen, want zoolang het nog open is behoedt het mij niet alleen voor ‘transport’, maar ben ik voorloopig ook veilig voor een zwaar commando, vrij van appèl en kan ik hier zelfs lezen en schrijven. Dit weer in een bed liggen, met lakens, is een herademing, vooral na de veertien dagen quarantaine. Het is hier zoo rustig, dat het me bijna - onrustig maakt. De Stube, waar ik lig vormt een wereld op zichzelf. Van het kamp bemerk ik hier niets - alleen het fluitje voor het appèl en het schuifelen van duizenden voeten. Van uit m'n bed zie ik een andere Revier-barak: barak 5. De Pool, die boven me ligt, beweert, dat daar proeven genomen worden en velen sterven, maar door het raam is niets bijzonders te zien - alleen bedden, zooals bij ons, en | |
[pagina 10]
| |
ook een kom met goudvisschen, waar nu de zon op schijnt. Alles hier geeft me een gevoel van onwerkelijkheid: de rust, de zon, de goudvisschen en zelfs de verplegers die nu, tijdens de middagrust, in het smalle blok-straatje voor m'n raam - handbal spelen! | |
Na het appèlIk blijf geluk hebben! Tien bedden verder ligt M., een Duitscher, een politieke emigrant, dien ik in Brussel vaak ontmoet heb. Hij is hier al sinds '42, zat eerst een jaar in Siegburg en ligt nu sinds 7 weken met een maagzweer. Ik heb hem eerst niet herkend, zoo vermagerd was hij. M. schijnt vanmiddag met den Stubenpfleger, een Oostenrijks ‘Schutzbündler’ uit Weenen-Ottakring, over me gesproken te hebben, want die werd plotseling heel anders, bracht een schaal pap, en beloofde me zelfs papier voor m'n aanteekeningen uit de cantine te bezorgen. | |
11 JuniToen ik dr H. een van onze Nederlandsche dokters, vanmorgen vroeg om me uit de bibliotheek - ik mag als patiënt niets halen - een Duitsch boek te bezorgen, het liefst een deel Goethe of Lessing, weigerde hij. ‘Een Fransch of Engelsch boek graag, maar geen Duitsch!’ Z'n standpunt lijkt me heel bekrompen en onjuist. Ik heb hem dat gezegd en gevraagd of hij, als psycho-analyticus misschien weigerde om b.v. Freud te lezen, die zijn werken toch ook in het Duitsch heeft geschreven. Verder citeerde ik Stalin's woorden ‘Hitlers komen en gaan - de Duitsche staat en het Duitsche volk blijven.’ Dus ook klassieken als Goethe en Lessing. Hij vond dat communistische propaganda en wat erg goedkoop. Misschien had ik anders moeten debatteeren - ik heb het nu echter gezegd. Laat hem ook maar eens over iets goedkoops nadenken! Ik geloof trouwens, dat we onmogelijk gecompliceerde problemen kunnen doorgronden, als we er niet in slagen de meest elementaire waarheden te begrijpen. | |
[pagina 11]
| |
13 JuniDe dagen gaan hier nog steeds zoo rustig en stil voorbij, dat het me benauwt en vaak verontrust. Hier - in deze Stube - liggen geen zware zieken, maar in de andere barakken wel, doch daar bemerken we niets van. We weten niet wat daar gebeurt en hoeveel er sterven. Ik vroeg den Oostenrijker, die hier reeds 4 jaar werkt, naar de proeven met malaria-bacillen, waar de Pool het zoo vaak over heeft, en die, naar hij beweert, hier - drie meter verder - genomen worden. Hij ontweek echter m'n vraag, en ik kon duidelijk merken, dat hij er niet over spreken wilde! | |
14 JuniHoe lang zullen we hier blijven? Zullen ze ons nog weer naar andere kampen sleepen? Ik hoop maar, dat ik me hier in Dachau handhaven kan. A., die het weten moet, zegt dat het altijd beter is hier te zijn, dan op een buitencommando. Hier is de centrale en zijn meer mogelijkheden. Later - als de oorlog op z'n eind loopt - is het misschien veiliger in een klein buitencommando. Want wat dan hier gebeurt, kan men niet weten - vreest hij. En te lang in het Revier liggen is ook niet goed, dan loopt men kans om op ‘Invalidentransport’ te worden gestuurd, en dat zal wel de dood beteekenen, al weten we er niet het ware van. Na dit onderhoud heb ik aan de woorden van Maximus Tyrius moeten denken ‘Hier siehst du nun den Passionsweg, den du Untergang nennst, der du nach dem Wege derer urteilst, die schon auf ihm fortgegangen sind, ich aber Rettung, da ich nach der Folge derer urteile, die da kommen werden’.Ga naar eind2) Jaren geleden heb ik ze in een boek van Gustav Landauer gevonden en toen in het voorwoord van mijn ‘Kunst en Kultuur in Sovjet Rusland’ (1924) geciteerd. Ze hebben me al vaker geholpen, wanneer ik moedeloos was! | |
[pagina 12]
| |
Kolhaas’ maar goeiïger en sentimenteeler dan z'n klassiek voorbeeld uit Kleist's novelle. Hij is bakker, woonde in Köpenick bij Berlijn, en is reeds voor den tweeden keer voor hetzelfde feit gearresteerd, zooals hij mij vertelt. ‘Ik had taarten gebakken met eieren en beter meel dan ik officieel mocht. Niet om meer te verdienen - maar ze waren voor het front bestemd, en ik kon hun toch geen slechte taarten laten sturen. Ik heb er een jaar voor gekregen. Ze wilden me toen vrijlaten, als ik beloofde me voortaan stipt aan de voorschriften te houden, maar dat heb ik geweigerd. Ik heb de Gestapo gezegd, dat ik tóch eieren in de taarten zou doen, en tóch van het beste meel, omdat ik de vrouwen, die me om iets goeds vroegen voor hun mannen aan het front, niets slechts wil geven. Ze hebben me toen weer geslagen - en hier naartoe gestuurd.’ Hij deed zijn verhaal heel uitvoerig. Bescheiden en zelfs een beetje onderworpen, maar heel tevreden. Hij heeft het gevoel, dat hij z'n plicht deed, en niet anders handelen kón. We hebben nu vriendschap gesloten en hij vroeg me hem na den oorlog op te zoeken. Ik heb het hem beloofd. ‘Vraag in Köpenick maar naar den dikken bakker, dan wijzen ze je wel waar ik woon’. Arme bliksem! Hij is vergeten, dat hij intusschen brood-mager is geworden! | |
16 JuniDe Pool krijgt geregeld de ‘Völkischer Beobachter’, waarin ik vandaag een merkwaardig oordeel van Novalis over Lessing vond: ‘Er war zu scharf und verlor darüber das Gefühl des undeutlichen Ganzen, die magische Anschauung der Gegenstände in mannigfacher Erleuchtung und Verdunkelung’.Ga naar eind3) Dat is literatuur-kritiek, zooals het Derde Rijk ze wenscht en noodig heeft! Zeg het met Novalis, den man van de vaagheid. Lessing is hen natuurlijk veel te scherp en te logisch - zooiets kunnen ze niet gebruiken. Hij zou hun menschen misschien op- | |
[pagina 13]
| |
nieuw tot logisch denken kunnen brengen en dat mag in geen geval. Dus: Lessing kleineeren en critiseeren. En veel liever: Novalis, de groote reactionair der Romantiek, die aan het ‘undeutliche Ganze’ en ‘magische Anschauung’ de voorkeur geeft, hetgeen veel meer in hun kraam te pas komt. (Over te weinig ‘Verdunkelung’ kunnen ze zich tegenwoordig trouwens niet beklagen. We hadden vanavond al driemaal luchtalarm). | |
18 JuniIk ben nog steeds in Stube I van barak 9 (Revier). Aan den anderen kant van de gracht - achter barak 30 - schijnt het crematorium te zijn. Ze beweren, dat er ook een gaskamer is.... In Stube 4 schijnen zenuwzieken te liggen. P. zegt, dat ze vaak geslagen worden en een paar van hen in een dwangbuis zijn gestoken. Eens in de drie maanden wordt de Stube leeggehaald en worden alle zieken op Invalidentransport gestuurd. Sommigen beweren naar Lublin, anderen vermoeden, dat ze reeds op weg daarheen afgemaakt worden, weer anderen dat ze nog in Stube 4 een spuitje krijgen. Ik weet niet, wat er drie zalen verder gebeurt.... | |
19 JuniTelkens wanneer ik boven onze deur de kooi met de kanarie zie hangen, en op de tafel de kom met goudvisschen - moet ik aan de woorden van Carl von Ossietzky denken waarmee hij de ‘straf’-methodes der Nazis karakteriseerde: ‘Het systeem van de van tevoren gedesinfecteerde martelpaal’. Hier in het ‘Revier’ blijkt weer duidelijk, hoe raak zijn karakteristiek is. Geen medicamenten - volstrekt onvoldoende voeding en onvoldoende verpleging waarbij ze ons - bewust - laten crepeeren, doch goudvisschen en kanaries in elke Stube! | |
[pagina 14]
| |
Er is een groot transport aangekomen, waarvan honderden onderweg reeds gestorven schijnen te zijn. B. is bij het station geweest en heeft de gewonden en de lijken zien uitladen: Joden uit een Lager bij Warschau, dat geëvacueerd moest worden. Ik zag, door het raam naast mijn bed, minstens twintig dooden - of bijna dooden, dat stond vaak nog niet vast - voorbijdragen. De andere barakken zullen dus ook wel vol komen. | |
's AvondsBij ons op Stube 1 ligt nu een joodsch jongetje uit Lyon, van een jaar of veertien. Onze verpleger droeg hem op zijn armen binnen - alsof hij hem uit een brand of een mijn gered had. Hij is heel mager, zijn voeten zijn doorgeloopen en gezwollen, maar hij klaagde niet en keek ons met zijn donkere oogen dankbaar aan - alsof het in onze macht ligt om hem te redden. B. beloofde hem, alles te doen om hem zoo lang mogelijk in het Revier te houden. Ik heb het vertaald, en dadelijk schoof hij beide magere armpjes om B's hals. Hij weet sinds weken niets van zijn vader, niets van zijn moeder en de twee zusjes, want in Lyon werden ze dadelijk in een andere gevangenis gestopt. | |
22 JuniA. bracht me gisteren Lasson's beknopte Hegel-monografie. Ik heb er in gebladerd, doch kan me vandaag niet concentreeren. Mijn gedachten gaan telkens terug naar de vele gesprekken over Hegel met Telders in Vught. We hebben elkaar vaak in de haren gehad en dikwijls - meestal zelfs - moest ik het onderspit delven, omdat hij zich zooveel beter verdedigde. Ik poogde steeds opnieuw Hegel's idealistische wijsbegeerte aan te vallen ten gunste van het dialectisch-materialisme; want ik zie Hegel vooral in verband met Marx. Telders was in het debat steeds de sterkere, maar ook grootmoedig. Hij hielp me zelfs op weg, als een van mijn argumenten juist was, en ging er dan heel uitvoerig op in. Nog zie ik z'n eenigszins ironisch lachje, toen ik hem zeide, dat hij mij in kennis van Hegel verre overtrof, doch | |
[pagina 15]
| |
dat ik bleef beweren, dat vele aanhangers van de Idee-groep in Nederland de pioniers van een fascistische ideologie waren geworden. Wekenlang hebben we over al deze problemen gedebatteerd, bijna elken morgen voor het appèl, om het gesprek 's avonds na het werk - vaak zelfs al onder het appèl - te hervatten. Hij heeft me ook beloofd, later Hegel's ‘Aesthetica’ met me door te werken, en ik verheug me daar nu al op. Hoe groot was zijn droefheid, toen we in Vught hoorden, dat Hessink gestorven was. Hij noemde hem de belangrijkste Hegeliaan, en zijn dood een ontzaglijk verlies voor ons land. We waren in Vught onafscheidelijk en ik mis hem hier erg. Ik zag hem voor het eerst in de quarantaine, daags nadat hij uit Buchenwald kwam - blij dat hij weer in Nederland was. We hadden dadelijk contact en zijn van dien dag af zooveel mogelijk bij elkaar gebleven. Tot 24 Mei. Een uur voor het appèl wisten we, dat er dien dag een groot transport naar Duitschland zou gaan. Hij gaf me nog namen en introducties, voor het geval, dat ik misschien zonder hem in Buchenwald zou belanden. We stonden naast elkaar op de appèlplaats, toen de nummers voor het transport afgeroepen werden. Willekeurig als steeds - zonder lijn of systeem. Hij bleef - en ik ben nu hier. Hij wenkte lang en bemoedigend toen we afscheid namen. Ik heb er onderweg - naast Eddy in de goederenwagen - nog aan gedacht. Juist een maand geleden. Hij zal nog wel bij Philips zijn. Hopelijk heeft hij de ‘Wilhelm Meister’ gevonden, die ik onder zijn matras heb gestopt, samen met de essays van Schmidt-Degener. | |
's AvondsTelders lijkt eigenlijk op een verloopen Romeinschen keizer. Een buitengewoon groot hoofd - een ongespierd, wat zakkerig lichaam. Hij is ook heel onsportief, doch van een geestelijke charme, die me ontwapende vanaf de eerste minuut. Sommigen beweerden dat hij hooghartig is, maar dat is niet waar. Hij zit al te lang, om nog mee te kunnen doen aan het | |
[pagina 16]
| |
dagelijksche onvruchtbare kankeren, aan gesprekken over naar huis-gaan, waar toch niets van komt; maar met hooghartigheid had dat niets te maken. | |
24 JuniWeer lang aan Telders liggen denken. Hij was de centrale figuur in mijn leven te Vught. We aten aan dezelfde tafel - barak 17 bij Chris - sliepen naast elkaar en stonden naast elkaar op het appèl. 's Morgens, weer of geen weer, liepen we tweemaal het kamp om, en 's avonds na het appèl deden we hetzelfde. We hebben onzen vrijen tijd, geloof ik, goed besteed en niet verdonderd door onvruchtbaar gekanker. Wat zou hij hier van de kampbibliotheek genieten! (Luchtalarm! Weer München! Bijna dagelijks en precies op den zelfden tijd). We hadden het trouwens niet altijd over zware problemen, maar vaak plezier ook. Vooral E. heeft het erg van ons te verduren gehad. Dagenlang hebben we hem om zijn lacunes op litterair gebied geplaagd en 's avonds onder het appèl overlegd, wat we hem onder het eten zouden vragen en tevens de rollen verdeeld. Ik herinner me nog een der laatste avonden in blok 17. ‘Hoe vind jij Adriaan van Oordt, E.? Zwijgen. ‘Je vindt toch ook ‘Warhold’ zeker beter dan ‘Irmenloo’? Zwijgen. ‘Of houd je meer van een historischen roman, zooals b.v. “Wallenstein” van Döblin’? Zwijgen. ‘Vind je niet, dat de boeken van Flavius Josephus eigenlijk weer heel actueel zijn?’ Zwijgen. | |
[pagina 17]
| |
Vele avonden hebben we het spelletje herhaald. E. nam het gelukkig niet kwalijk, en de vriendschap is er niet door bedorven.
En de gesprekken met Telders over politiek! Bijna elken dag hebben we erover gedebatteerd - vooral 's avonds in bed. O, een overtuigd calvinist en een prima kameraad; Chris, de communistische blokoudste; Telders en ik. ‘Ik heb graag met communisten te maken - in de kampen!’ lachte hij dan. Hij was en bleef tegen de doodstraf, maar is voor verbanning. En hij hoopt, dat ze dan ginds door het klimaat zullen sterven.... Meestal eindigde het debat met een scheldpartij van een der Duitsche capo's vlak in onze buurt. ‘Schnauze halten! Ruhe Ihr mit Euren politischen Gesprächen! In Mauthausen würdet Ihr dafür erschossen! Vught ist gar kein richtiges Lager! Keine Disziplin hier - der reinste Kindergarten!’ Vreemd, dat dit alles nog maar één maand geleden is.... | |
25 JuniVanmiddag tijdens het bombardement op München - weer op denzelfden tijd - een heftige woordenwisseling gehad met J. Ik geloof niet, omdat ik zenuwachtig was, hoewel ik dat ook ben geweest. J. zeide, toen de bommen vielen: ‘de mooiste muziek, die ik ken’. Hij lachte er bij en herhaalde, toen de tweede golf kwam: ‘lekker! Ik was er woedend over en heb daar geen geheim van gemaakt. Er is niets wat me in deze situatie dieper treft, dan frivoliteit. Laten we bij zoo'n aanval stil zijn en voelen, dat zich hier een tragedie afspeelt. Ik weet, dat deze bombardementen noodig zijn, dat de overwinning anders niet mogelijk is, maar ik kan het niet helpen, menschen die dit ‘mooie muziek’ vinden, zijn voor mij halve fascisten - al zijn het misschien nog zulke ‘goede vaderlanders’. Echte humor kan ik ook op zoo'n oogenblik wel verdragen, dat is heel iets anders. Toen b.v. gisteravond Karl, terwijl vlak boven het kamp een Engelschman in een parachute naar beneden kwam - tegen | |
[pagina 18]
| |
Fred, onzen Engelschen verpleger, die juist was gaan slapen, riep: ‘Aufstehen Fred! Kaffee kochen! Du kriegst einen Landsmann auf Besuch!’ - heb ik hartelijk gelachen. Humor heeft op zoo'n moment een bevrijdende uitwerking, terwijl frivoliteit aan dit diep-tragische gebeuren het historische en politieke karakter tracht te ontnemen. | |
26 JuniWe hebben vandaag nieuw ondergoed gekregen, en daarbij moest ik weer aan Telders denken. Aan een avond in het bad te Vught. We stonden met honderden opgepropt in de veel te kleine ruimte, en Emiel, de Duitsche capo, sloeg er weer met z'n stok op los. De onderkleeren, die ons toegesmeten werden, waren dezen keer nog kleiner dan gewoonlijk. Een van Telders' collega's uit Leiden, die nog maar pas in het kamp was, wist zich geen raad en keek hulpeloos in het rond, met in z'n hand een veel te nauwe onderbroek. Telders lachte. Wijs en ongedwongen. ‘Het is alleen maar een kwestie van inscheuren collega - verder niets,’ en voegde de daad bij het woord. Een kwestie van inscheuren! Wat ging er een kracht van hem uit, en wat jammer dat hij nu niet bij ons is. | |
27 JuniZag vanuit het straatje tusschen blok 7 en 9 pater van G.(S.J.) heen en weer loopen met den vroegeren N.S.B.-priester de Leeuw, die een maand geleden met ons uit Vught is gekomen. De meesten van ons laten hem aan zijn lot over, maar vanmiddag scheen hij door een zijner kerkelijke superieuren ondervraagd te worden. Van G.'s gezicht leek me nog strenger dan anders, zijn gang statiger en hij leek zelfs langer dan hij in werkelijkheid is. Ze hebben wel twee uur heen en weer geloopen over de ‘Lagerstrasse’. Beide Häftlinge - maar wat een verschil! Van G. boven dit alles hier staande, bewust van de macht der Kerk, oordeelend en veroordeelend vanuit het standpunt zijner kerk. De Leeuw - armzalig, als elke verrader. | |
[pagina 19]
| |
28 JuniEen Franschman die het zelf niet lezen kon, gaf me Goethe's ‘Egmont’. Ik heb de slotregels (wanneer ze hem komen halen om onthoofd te worden) vandaag reeds een paar malen herlezen. Ze geven me moed. ‘Es blinken Schwerter, Freunde, höhern Mut! Im Rücken habt ihr Eltern, Weiber, Kinder!’ (Auf die Wache zeigend). ‘Und diese treibt ein hohles Wort des Herrschers, nicht ihr Gemüt! Schützt eure Güter! Und euer Liebstes zu erretten, fallt freudig, wie ich euch ein Beispiel gebe!’Ga naar eind4) Het is dus toch waar, dat klassieke literatuur ons schraagt en helpt. | |
29 JuniDen heelen dag in ‘Egmont’ gelezen en me voorgenomen hier veel klassieke duitsche literatuur te studeeren.... als dat mogelijk is. Vooral Goethe. Ik wil ook probeeren aanteekeningen te maken over wat ik lees en denk. Het is wel verboden, maar de ‘Oberpfleger’, die m'n naam kende, wees me een plek, waar ik ze kon opbergen. Ik ben veel rustiger als ik lezen en schrijven kan, en het zal me helpen, niet altijd aan huis te denken, aan Edith. (Zou ze nu heelemaal beter zijn? Loopt ze niet opnieuw gevaar? En zou de fabriek, waar Tijl werkt, niet gebombardeerd zijn?) En niet aan eten, niet wanneer de oorlog afgeloopen is....
Een toeval, dat ik juist ‘Egmont’ in handen kreeg, vooral omdat ik lang rond geloopen heb met het plan om een biografie van hem te schrijven. Van den historische Egmont, die heel anders is dan die van Goethe. Hij was op de keper beschouwd heelemaal geen volksheld en de vrijheid, die hij bedoelde is ook een andere dan die, waar wij voor vechten, zooals Frans Nehring bewees. Van het Protestantisme - de revolutionnaire factor in onsen tachtigjarigen oorlog, - leerde Nehring ons - moest hij evenmin wat hebben, als van Alva. Hij stond ook niet - hoewel we dat op school geleerd hebben - in den strijd tegen Filips aan het hoofd van de hollandsche burgerij. Hij behoorde tot den feodalen adel, | |
[pagina 20]
| |
wier belangen niet dezelfde waren. Hoewel hij herhaaldelijk de partij der burgerij koos tegenover de Spanjaarden, vormde hij toch ook weer - juist omdat hij tot den feodalen adel behoorde - vaak één front met de Spanjaarden tégen de Nederlandsche steden. Hij zou weliswaar graag onafhankelijk zijn geweest van Filips, doch liever - schreef Nehring - edelman bij de gratie van Filips, dan burger van een Republiek der Nederlanden. Hij is immers ook niet Protestant geworden, maar Katholiek gebleven, en van hem is de breuk met Spanje stellig niet uitgegaan. Egmonts houding was wankelmoedig, omdat hij in wezen dichter bij Filips dan bij het volk stond. Onmiddellijk na den Beeldenstorm, waarmee het eigenlijk verzet begon, ijlde hij in zijn functie van stadhouder naar zijn ‘gouw’ om ‘orde en rust’ te herstellen, liet vele leiders van het verzet terechtstellen en poogde de Protestanten te ‘kalmeeren’. In het belang van Filips. Maar ook Filips wilde - zooals thans het fascisme - de heele hand en niet alleen een kleinen vinger; men beschuldigde hem dus, omdat hij den Protestanten toch enkele kleine concessies gedaan had, van hoogverraad! Een procédé, dat ook de laatste jaren weer met voorliefde wordt toegepast! En zooals thans tegenover dergelijke lieden, bleken ook Filips en Alva ‘ondankbaar’. Ook Egmont meende dat hem niets zou overkomen, maar hij werd toch gevangen genomen en tóch terechtgesteld. Zooals zoovelen die Hitler in het zadel hielpen. Dictatoren accepteeren geen halve slaven! Egmont is werkelijk opnieuw een actueele figuur geworden. Is het goed of verkeerd, dat ik hem tracht te zien zooals hij werkelijk was? Of moet ik hem blijven beschouwen, als een onzer grootste helden? Na al wat ik over hem gelezen heb, kan ik dat niet meer. Hetgeen echter niet belet, dat Goethe's Egmont voor mij een vrijheidsheld is, dien ik bewonder. Nu meer dan ooit. | |
[pagina 21]
| |
weet nu reeds zeker, dat ik mij niet zoo intens concentreeren kan als Telders. Dag-in dag-uit werkt hij op het gevaar van gesnapt te worden en dan in den bunker gestopt op zijn commando bij Philips aan een nieuwe uitgave van zijn werk over het Nederlandsche Octrooi-recht. Ondanks controleerende capo's, ondanks een jaar Scheveningen en twee jaar Buchenwald, die hij al achter de rug heeft, ondanks de flegmonen aan zijn beenen, ondanks dagelijks dreigende transporten. Het Nederlandsche Octrooi-recht interesseert me slechts matig, maar Telders' prestatie imponeert me. Ik ben blij met zijn vriendschap. Het is nu acht uur. In Vught is het appèl al afgeloopen - als ze tenminste niet langer staan moeten, omdat er iemand weggeloopen is. Zou hij weer in ‘Wilhelm Meister’ lezen? Ik ben ook benieuwd, of hij het tweede deel van Spengler al gekregen heeft, dat Bram hem zou laten sturen - via Philips - en dat we samen door wilden werken. |
|