| |
| |
[October 1944]
1 October
Drost komt me vertellen, dat Wiardi Beckman vandaag als ‘Blutspender’ het Revier binnengeloodst zal worden, en dat er dus gelegenheid zal zijn uitvoerig met elkaar te spreken. Ik verheug me er op.
| |
2 October
Den heelen ochtend met Wiardi Beckman op de bank voor de Totenkammer zitten praten. Het begin was erg moeilijk. We spraken eerst - beide met opzet, geloof ik, doch zonder het elkaar te laten merken - over algemeene dingen, daarna heel voorzichtig en nogal vaag over een samengaan na de oorlog van sociaal-democraten en communisten. W.B. scheen het met me eens te zijn, doch ik heb niet de indruk, dat dit blijven zal, wanneer we concreter op de zaak ingaan. Ook ben ik bang dat hij de kwestie vooral wil zien vanuit de situatie zooals ze voor den oorlog was.
| |
| |
Mijn meening is, dat we moeten beginnen met de absolute noodzakelijkheid van een samengaan te erkennen, en daaraan alle locale moeilijkheden ondergeschikt te maken. Het is een kwestie van willen, en of hij diep in wil, lijkt me tamelijk twijfelachtig. Toen we beide eigenlijk nog als katten om de heete brij heen liepen, kwam Hoornik bij ons zitten en nam het gesprek een andere wending. Zij spraken over een eventueele medewerking aan ‘Het Volk’ na den oorlog en W.B. verklaarde, dat hij een begaafden jongen katholieken journalist - ik geloof van ‘De Tijd’, - dien Hoornik hem noemde, later graag aan zijn blad zou willen verbinden.
Ik zweeg eerst en antwoordde, toen W.B. me om mijn meening vroeg, dat - volgens mij - de keuze van een medewerker voor een werkelijke arbeidspers vanuit een heel ander standpunt beoordeeld moest worden dan voor de NRC, de Telegraaf of het Handelsblad. Een journalist van de arbeiderspers moet niet alleen de gedachten-wereld van de arbeiders kennen, hun geestelijke nooden en behoeften, evenals hun materieele, hij moet ook van uit een andere maatschappij-beschouwing schrijven, en heel anders tegenover de politieke problemen staan.
Tijdens ons debat kwamen we dichter bij de kern. Het gesprek had verder een prettig verloop. W.B. leek het met me eens te zijn, maar ik ben overtuigd, dat hij in de praktijk anders zou handelen.
| |
4 October
Gisteren en eergisteren heel lang en uitvoerig met W.B. gepraat. Hij wordt me als mensch steeds sympathieker, maar over zaken van politiek zijn we het steeds minder eens. Later samengaan zal wel op den duur onmogelijk zijn, omdat ons uitgangspunt zoo geheel verschillend is. Ik meen dat dit hetzelfde zou moeten zijn, maar dit is niet het geval.
| |
6 October
De discussies met W.B. leiden tot niets. Ik schijn, ondanks eenige ervaring met W.B.'s Vlaamsche vrienden toch het wezen van de voornaamste leiders der sociaal-democratie niet aan te voelen.
| |
| |
W.B. weigert b.v. pertinent Marx' theorieën te aanvaarden, hoewel ik nog niet goed begrepen heb, wat hij er tegenover wil stellen. Bij verder praten over politieke problemen en vragen van wereldbeschouwing bleek hij uiteindelijk een calvinistisch denkend en voelend man en een vurig Oranje-aanhanger te zijn. Hij aanvaardt de Koningin ook niet vanuit het standpunt, dat een groot deel van het Nederlandsche volk achter haar staat, maar omdat hij een gloeiend bewonderaar van Oranje is.
Jammer dat hij daar zooveel over praat en zoo bitter weinig over de mogelijkheden van een eenheidsfront, en dat zulke bijzakelijke problemen door hem zoo op den voorgrond worden geplaatst, hoewel ze stellig geen struikelblok voor een samengaan behoeven te vormen.
| |
7 October
Las vandaag in de ‘Völkischer Beobachter’ dat Henr. de Man er ondanks achtervolging door Fransche partisanen, in geslaagd is de Zwitsersche grens te bereiken. Liet de krant aan W.B. zien. De voorzitter der Tweede Internationale door Fransche arbeiders gehaat en achtervolgd - is de symboliek ervan niet diep tragisch - is dat geen drama van historische beteekenis?
| |
10 October
Het was gisteren mijn beurt om een ‘lezing’ te houden, en ik heb tusschen de bedden, in de hoek van onze Stube, zoo goed en kwaad het ging, over Potgieter gesproken.
Merkwaardig - ik voelde zelfs iets van nationale verantwoordelijkheid, toen ik het over dezen dichter had, dien ik, ondanks het protest van zoovele vrienden (vooral van Closset), als een der grootste Nederlandsche schrijvers van de afgeloopen eeuw beschouw.
Na de Meidagen van '40 was Verwey's ‘Leven van Potgieter’ het eerste boek dat ik las, en als ik hier uitkom, zal ik het wederom gaan lezen....
Ik weet niet of het mij gelukt is A. en de anderen een indruk van zijn kunst te geven, omdat Potgieter's werk voor buitenlanders wel steeds ontoegankelijk zal blijven. Men zou het misschien kunnen vertalen, maar dat is met alleen heel moeilijk, doch
| |
| |
werken als ‘Gedroomd Paardrijden’ of ‘De nalatenschap van een Landjonker’ verlangen bovendien een uitvoerig commentaar, waarvoor een aparte Potgieter-studie vereischt wordt. Het typisch Hollandsche wezen van zijn kunst zal trouwens voor een niet-Hollander moeilijk te benaderen zijn.
Ik heb hem dus gisteren pogen te schetsen als de - naast Multatuli - grootste Nederlandsche figuur in de Europeesche Romantiek, en er den nadruk op gelegd dat hij niet alleen een groot Nederlander doch ook een groot Europeaan was. Ik wees op zijn veelzijdige kennis van de Fransche, Engelsche, Amerikaansche en Zweedsche literatuur. Ik noemde - speciaal voor A - het gedicht ‘Voor het Eeuwfeest van Friedrich Schiller's geboorte’, maar ik kende er helaas geen regel van uit m'n hoofd. Potgieter huldigde ook in Schiller vooral den groote strijder voor Vrijheid, Godsdienst en Vaderland evenals hij dat Dante deed (in ‘Florence’) en Georg Washington en Abraham Lincoln.
Dat zijn onderwerpen ons thans weer meer bezighouden dan ooit, is een reden te over om te constateeren, dat hij als dichter niet verouderd is. Ik geraakte zelfs in vuur en noemde hem onzen ‘nationale vrijheidsdichter’, - en ben bereid, dit later tegen al m'n vrienden te verdedigen.
Toen A. vroeg of Potgieter de Duitsche cultuur ook zoo goed kende, antwoordde ik dat hij dit stellig deed, doch dat zijn genegenheid uitging naar Amerika. Voor het reactionnaire Duitschland dier dagen voelde hij natuurlijk geen sympathie.
Ook Bakhuizen had een verrassend scherpe kijk op de Duitsche toestanden en ik hoop, dat ik m'n groote studie ‘Bakhuizen en Heine’, waar ik mee bezig was, toen ze me kwamen halen, later uit kan werken).
K. maakte na afloop nog de opmerking dat Potgieter's poëzie hem te moeilijk was. Ik wees hem op de gedichten van Paul Valery, dien hij terecht zoo bewondert, en dat hij Faust II ook niet zonder commentaar kan lezen. En Dante evenmin.
| |
11 October
Hoe vaak hebben Telders en ik in Vught niet over Potgieter gesproken!
| |
| |
Hij raadde me toen aan, in verband met Potgieter's liefde voor de Amerikanen, de democratische opvattingen der concordgroep, van Thoreau en anderen te bestudeeren.
Nu ik weer aan Telders denk, kom ik tot de ontdekking dat ik in hem eigenlijk hetzelfde bewonder als in Potgieter: zijn liefde voor de Vrijheid, zijn liefde voor Nederland's verleden, die hem niet belette wereldburger te blijven, zijn Droom....
| |
13 October
Vanmiddag een buitengewoon prettig gesprek gehad met W.B. Zoodra we op literair gebied belanden vlot alles veel beter. Hij bleek evenals ik, een groot bewonderaar van Verwey, en we hebben den heelen middag, heen en weer loopend over de Lagerstrasse, het plan voor een boek over Verwey - dat ik hem aanried te schrijven - overwogen, zelfs de stof en de hoofdstukken al ingedeeld.
Het was een goed gevoel het in zoovele opzichten met elkaar eens te zijn, zich te kunnen laten gaan en samen een plan te ontwerpen.
| |
Na het appèl
W.B. bezit een benijdenswaardige kennis van de klassieken en leest zoowel Vergilius als Homerus, die beide in de Lagerbibliotheek zijn, zonder woordenboek of commentaar.
| |
15 October
Frits van Hall is vandaag opgeschreven voor transport. Waarheen weten we nog niet. Dit had niet mogen gebeuren. Ik voel het als een naderend onheil.
Ik heb hem verweten, dat hij zich niet weer verborgen heeft, zooals nu reeds vele malen. Dat hij niet in het Revier was gevlucht, bij Drost of van Dommelen. Dat hij het me niet terstond heeft laten weten - misschien had ik er via Adi nog iets aan kunnen veranderen. Zijn reageeren verontrust me: Hij had er genoeg van zich steeds te verstoppen, zag er geen heil meer in; ‘Schicksal nimm deinen Lauf.’
Hebben we hem de laatste weken te veel alleen gelaten? Ik geloof
| |
| |
het niet. Hij wist, waar hij zich steeds verbergen kon. Hij wist, dat wij allen hem gaarne hielpen. Maar hij is moedeloos geworden door het eeuwige veerstoppen, en daarom ben ik bang voor wat komen gaat.
| |
16 October
Het is nu zeker: Frits vertrekt naar Auschwitz. Ik geloof, dat hij nu zelf inziet, dat het verkeerd was zich niet te blijven verzetten. Hij poogde te glimlachen toen wij er over spraken.
Heb nog geprobeerd te verhinderen dat hij op transport gaat, doch de lijst is reeds verder dan de ‘Arbeitseinsatz’. Het is nu onherroepelijk.
Auschwitz! Erger was niet mogelijk!
Ik geloof niet, dat we hem ooit zullen terugzien. Ook Eddy en Drost zijn erg onder de indruk. Hij hoorde zoo bij ons, in Vught en ook hier. Van ons allen bewoog zijn denken zich in de hoogste regionen, zonder ook maar één oogenblik het contact met de realiteit te verliezen. Hij was een aristocraat: zuiver en voornaam. Hij zag de vuilheid om zich heen niet, wilde ze niet zien. Hij was en bleef - ook in het kamp - een kunstenaar, een zoeker naar schoonheid, die onze politieke meening deelde en verdedigde tegenover anderen, en ze zóó verwerkt had, dat ze een harmonisch gegroeid deel van zijn denken vormde.
Hoe weldadig waren in Vught - te midden van veel egoïsme en de SS ideologie - de kleine plaquetten die hij daar schiep. Teere vrouwenfiguurtjes, steeds verschillend, steeds speelscher en telkenmale even zuiver en vergeestelijkt en toch anders.
Was hij maar samen met Lebau, Mulder en van Zweden in zijn eerste commando, de Porseleinfabriek gebleven.
In Augustus was toen het onverwachte gebeurd: de aanvraag van Thorak.
‘Der Lieblingsbildhauer des Führers’ had zijn atelier in de buurt van Garmisch-Partenkirchen en zocht ‘hulpkrachten’. Wat was voor hem gemakkelijker dan twee slaven te koopen bij den commandant te Dachau? Men zende mij omgaand tegen een ‘civiele prijs’ twee bekwame beeldhouwers.
Frits en van Zweden zouden er heen gaan. In burgerkleeren.
| |
| |
Behoefden zich dan slechts eenmaal per dag bij de ‘Örtliche Polizeibehörde’ te melden. Het mooiste commando van Dachau. Wekenlang hebben we er over loopen praten in het straatje tusschen blok 20 en 22 en toekomstplannen gesmeed. We meenden dat onze groote kans gekomen was. Van Zweden zou er voor zorgen dat ik ook ‘aangevraagd’ werd, zoogenaamd om een monographie over Thorak te schrijven, en dan wilden we met z'n drieën ontvluchten.
Maar - wekenlang had de commandant geen SS-man, geen ‘Posten’ vrij om hen naar de plaats van bestemming te brengen. ‘Reserviert für Bildhauer Thorak’ was echter langen tijd een tooverspreuk, die hen beschermde tegen andere transporten. Tot ook deze woorden waardeloos werden en Frits zich wederom voelde als een opgejaagd dier. Nu heeft hij zich laten vangen.
| |
17 October
Thorak. De officiëele beeldhouwer van het Derde Rijk.
Ik herinner me hem nog uit het Romanisches Café. Voor 1933.
Een ‘Streber’, die steeds in de gunst trachtte te komen van de kunstcritici en het nimmer versmaadde groote sommen van een Joodschen maecenas te aanvaarden.
En die, o zoo graag, bij Flechtheim zou geëxposeerd hebben....
En thans? Lehmbruck's genie wordt niet erkend, Barlach werd in den dood gedreven, doch Thorak's ster steeg hooger en hooger - tot de hoogste sport van den hoogste ladder in zijn atelier van gigantische afmetingen. Hooger dan die sport echter zal ze nimmer kunnen stijgen.
Of hij het zelf niet voelt? Weet hij, dat zijn werk tot spoedigen ondergang gedoemd is?
‘Trahir ou pas trahir, that is the question’ - zei Suire dezer dagen in een gesprek over Céline.
Thorak hééft verraden.
Het blijkt ook steeds meer uit zijn werk. Standbeelden van steeds geweldiger afmetingen demonstreeren de leegheid, de voosheid van zijn onwaarachtige geest. Frits' kleine plaquetten uit Vught waren zuiver en gaaf. Omdat hij eerlijk is en een groot kunstenaar tevens. Eerlijk ook in zijn kunst. Zijn werk zal dus blijven.
| |
| |
Maar - ik schrijf over hem, alsof hij reeds gestorven is. Waarom beklemt me steeds weer dit angstgevoel? Misschien omdat hij zelf reeds met het leven schijnt afgerekend te hebben?
Ik wou, dat ik hem nog zeggen kon alles te doen om er doorheen te komen, dat hij het verplicht is aan zich zelf - aan ons - aan zijn werk.
Ik zal probeeren hem nog voor zijn vertrek - misschien in het groote Bad - te spreken. Zullen m'n woorden echter nog indruk op hem maken?
| |
18 October
Een dag van tragische toevalligheden.
Om drie uur kwam Pratomo me roepen. Ik was juist rond geweest met de doodenlijst.
‘Bij het Zahnstation staan Nederlandsche vrouwen uit München. Een er van wil je spreken.’
‘Hoe heet ze?’
‘Het is de zuster van Frits van Hall.’
Ik zag de vrouwen reeds uit de verte. Waarschijnlijk tien of twaalf. Ook Poolsche. Ze zijn van Ravensbrück naar München getransporteerd en werken daar in de Agfa-fabrieken. Komen nu ter behandeling in het Revier, Polen verdrongen zich om de Poolsche vrouwen.
Ik herkende Frits' zuster terstond, hoewel ik haar nooit ontmoet had. Hij heeft me veel over haar verteld en ook over Gerrit van der Veen. Ik wist dus, dat ze gearresteerd was. Ze hebben elkaar in geen anderhalf jaar gezien. Ze hoopte hem nu hier te spreken, en heeft zich daarom voor den tandarts gemeld. Toen ze me aankeek, zag ik, dat ze het al wist.
‘Maar hij maakt het verder goed.’
Meer kon ik niet zeggen. Troosten evenmin. Ik greep haar hand en de oude Scharführer, die de vrouwen begeleidde, keek een anderen kant op, dacht misschien, dat we getrouwd of verloofd waren.
‘Is hij al weg?’
‘Hij staat nog bij de poort, maar je kunt hem niet meer zien. Er staat SS bij.’
| |
| |
Ik ging het Revier uit - naar het Bad. Ik wilde probeeren Frits tenminste nog te laten weten, dat zijn zuster hier was en gezond is. Het zou hem goed doen en nieuwen moed geven. Op de appèl-plaats ontmoette ik den Joegoslaaf van den Arbeitseinsatz en vroeg hem naar het transport voor Auschwitz. ‘Het is nog geen vijf minuten geleden de poort uit gegaan....’
Toen ik terugkwam bij het Zahnstation keek ze mij zwijgend aan. Ze begreep waar ik geweest was - en dat ik niets bereikt had. Daarna kwam Drost en grif haar het Roode Kruispakket, dat voor Frits bestemd was. We hadden het hem niet meer kunnen geven, omdat het gisteren arriveerde, toen hij al naar het groote Bad was gebracht. Andere vrienden gaven brood en zeep, een kam en een mes.
Het was een groote gebeurtenis: Nederlandsche vrouwen in Dachau.
Het geeft een vreemde onrust. Een gevoel van medelijden en van prikkeling tevens.
| |
19 October
Het fluidum trilt nog na. Er is plotseling een ander element in ons leven gevallen.
De vrouwen komen de volgende week terug en het is alsof we weer meer toekomst hebben.
Voor we gisteravond slapen gingen. vroeg Eddy: ‘Waar zou Frits nu zijn?’
We waren stellig niet de eenigen, die aan hem dachten. Ondanks het bezoek van de vrouwen....
| |
20 October
Het valt me op, dat Wiardi Beckman in zijn omgang met andere Häftlingen, die niet gestudeerd hebben, met arbeiders en anderen, die alleen de lagere school bezochten, vaak geforceerd is. Niet natuurlijk, maar ook niet onbeholpen. Ik geloof, dat hij zich moeilijk in kan denken, wat er in de arbeiders omgaat en betreur, dat hij zoo weinig moeite doet om hen te begrijpen.
Het verwondert me vaak, dat hij hieraan schijnbaar ook geen behoefte heeft, hetgeen bij een leider van een arbeiderspers
| |
| |
eigenlijk toch wel het geval moest zijn. Ik zie en waardeer zijn eminente capaciteiten wel degelijk, maar ze liggen, volgens mij, op een ander terrein. Ik vrees echter, dat hij toch zijn weg wil gaan en dat onze vriendschap dan niet duren zal.
| |
21 October
W.B. liet me vandaag een gedicht lezen, dezer dagen geschreven, dat me diep trof en me hem weer veel nader bracht. Een vers voor z'n dochter.
Weemoedig maar niet sentimenteel en heel menschelijk. In dit gave gedicht is niets geforceerds, niets te bemerken van het ietwat krampachtige, dat hij soms heeft en dat ook sommige predikanten hebben, niets van deze angst om zich eenvoudig en natuurlijk te uiten. Dit gedicht is van een hooggestemde, zachte menschelijkheid, waar ik een diepe sympathie voor voel.
En de laatste, niet heelemaal gelukte regel - heeft iets onbeholpens, dat me ontroert.
| |
22 October
Dr A. sprak vanmiddag voor ons ‘clubje’ weer over een katholiek figuur uit de Duitsche literatuur. Over Alban Stolz, een priester zooals Hansjacob. Hij schijnt in Duitschland erg bekend te zijn, maar ik had nooit van hem gehoord, terwijl ik meen, dat ik de Duitsche literatuur vrij behoorlijk onder de knie heb. Worden in de literatuur-geschiedenissen, die ik ken, dergelijke figuren niet genoemd omdat hun literaire kwaliteiten niet belangrijk genoeg zijn, of om politieke redenen? Misschien ben ik toch nog eenzijdig georiënteerd, hoewel ik mijn best doe om het niet te zijn?
A. heeft het vaak over Katholieke literatuur. Ik wilde hem vandaag niet in de rede vallen, maar neem me toch voor daarover eens met hem te debatteeren.
Ook de literatuur is immers ondeelbaar. Dante b.v. is wereldliteratuur, - geen katholieke literatuur.
| |
23 October
Ik had gisteravond nog een paar notities over Alban Stolz willen
| |
| |
maken, maar toen ik zoover was, werd er weer luizen-controle gehouden, en kon ik niet verder schrijven.
Het werk van Alban Stolz' (1808-1883), 24 deelen, lijkt me ondanks A's betoog, toch wat dooiig, en ik kreeg niet den indruk, dat het me bij lezing erg boeien zal. Zijn dagboeken ‘Witterungen der Seele’ schijnen anders de moeite waard te zijn, en omdat A. er zoo geestdriftig over was, heb ik me - eigenlijk vooral om hem plezier te doen, - voorgenomen het te lezen, ook misschien een boek dat een Nederlander: pater Hulshof uit Nijmegen over Stolz had geschreven (verschenen bij het Wächter-Verlag in Graz) en waar A. me op wees.
| |
24 October
Vanmiddag plotseling Alfredo teruggezien, de Spaansche chauffeur, die me in 1937 van Port Bou naar Madrid heeft gereden, samen met Brouwer, Andersen-Nexö, Anna Seghers en een Chineeschen vriend, wiens naam ik vergeten ben.
Hij herkende me dadelijk en was zoo kinderlijk-blij me te zien, dat ik er bijna verlegen van werd. Gelukkig is hij niet erg ziek - een flegmoon in het begin-stadium aan zijn rechterbeen - zoodat hij wel genezen zal. Ik heb Suire verteld, dat Alfredo een vriend van me is, en ook met Heini over hem gesproken.
Hij heeft, nadat ik hem voor het laatst gezien heb - in Juni 1937 - nog bij Brunete gevochten en was later bij de brigade van Lister. Tot het laatst. Toen is hij met duizenden zijner vrienden naar Frankrijk uitgeweken en daar in het zuiden, door de Laval-regeering in een kamp gestopt, waar ze geslagen en getrapt werden en waar duizenden aan typhus stierven.
Toen drie jaren later de Duitschers kwamen, hadden die hen naar Duitsche kampen overgebracht. Hij zelf was - voor hij hier belandde - in Mauthausen geweest. Hij vroeg dadelijk naar Brouwer en sprak een paar minuten geen woord, toen ik hem vertelde, dat ‘ze’ hem ook gefusileerd hadden....
| |
25 October
Alfredo weet zich nog heel goed te herinneren, dat ik bij zijn familie was en komt daar steeds op terug. Hij had ons van Port- | |
| |
Bou eerst naar Barcelona gereden, vandaar naar Valencia, en ten slotte van Valencia naar Madrid. Al wekenlang had hij zijn familie niet gezien. Ze wisten niet of hij nog leefde - hij niet of zij nog leefden, en of hun huis er nog stond. Ook wilde hij hen, en iedereen in zijn straat, zoo graag laten zien, dat wij - een paar buitenlandsche schrijvers - zijn vrienden waren en gekomen om hen - republikeinsch Spanje - te helpen.
Brouwer, de eenige van ons die perfekt Spaansch sprak, had zijn wenschen gauw geraden en stelde voor, dat we eerst bij zijn ouders voorbij zouden gaan, voor met de anderen naar het hotel te rijden.
Ik zie ons nog in Alfredo's straat, ergens in de buurt van de Puerta del Sol, met zijn familie en buren om ons heen. Ze omhelsden ons en klopten ons steeds maar weer op den rug, waren trotsch en gelukkig dat we hen bezochten. Brouwer sprak een paar woorden, diep-gevoeld en heel echt. Hij gaf zich heelemaal en beloofde plechtig het Spaansche volk altijd te zullen helpen.
Ik geloof, nu ik weer over Brouwer's leven nadenk, dat hij tijdens z'n laatste jaren zelden zoo gelukkig was, als toen....
| |
26 October
Woorden met K. gehad. Hij wilde niet gelooven omdat hij daar in Nederland niets van geweten had, dat Alfredo - en duizenden van zijn landslieden - na afloop van den Spaanschen burgeroorlog door de Fransche regeering in kampen waren gestopt, dat ze daar ook mishandeld werden, ook hongeroedeem hadden en dat honderden aan typhus gestorven waren....
Voor hem is de oorlog pas in Mei 1940 begonnen en was voor dien tijd alles pais en vree....
‘Maar daar heeft toch niets van in de kranten gestaan’ was zijn argumentatie.
Er heeft zooveel niet in de kranten gestaan, dat er in had moeten staan!
Als K. nu maar begreep waarom, en wie daar toen belang bij hadden, dat het er niet in stond....
| |
| |
| |
's Avonds
Misschien kan Alfredo hier een paar maanden blijven als Stubendienst. Hij spreekt reeds goed Fransch en is nu bezig Duitsch te leeren, uit een grammatica die hij bij zich had.
| |
28 October
Ik heb intusschen weer een paar schrijvers leeren kennen, die me de moeite waard lijken en die ten onrechte weinig bekend zijn - tenminste in niet-katholieke kringen.
In de eerste plaats Theodor Haecker, die o.a. Kierkegaard bij zijn Duitsche geloofsgenooten introduceerde, een prachtvertaling gaf van Vergilius ‘Bucolica’ en pas geleden een boek liet verschijnen ‘Vergil, Vater des Abendlandes’.
Verder Reinhold Schneider. Ik las van hem een boek over den Portugeeschen classicus Camoens. Kende Slauerhof dat, toen hij zijn roman over hem schreef? Wat zou het hem anders geinteresseerd hebben! En waarom wordt Schneiders boek over Willem van Oranje bij ons nooit geciteerd, en waarom is het niet vertaald?
Beide schrijvers zijn tot nu toe helaas onbekend in onze kringen. terwijl de meeste katholieken maar heel weinig af weten van de nieuwe Russische literatuur.
Als we elkaar na den oorlog beter willen leeren kennen - en dat zal noodig zijn - is volgens mij, een der beste middelen hiertoe, een grondige kennis van elkaars literatuur.
| |
29 October
De vrouwen waren er weer, doch helaas met een andere Scharführer als begeleider, zoodat er bijna geen gelegenheid was om met elkaar te spreken. We konden hen alleen toestoppen, wat we voor hen georganiseerd hadden, en daarbij een paar briefjes uitwisselen.
Suze van Hall doet me de groeten van de vrouw van Jean Guillissen. Ze zit ook in München in dat vrouwenkamp, en we kennen elkaar uit Brussel.
Guillissen! Hij werd in begin 1943 terechtgesteld, een paar dagen voor m'n arrestatie.
| |
| |
In een van de briefjes stond, dat Rie Schönberg ook zit, doch dat men van Dolf niets meer heeft gehoord. Waar zou hij zijn? Ondergedoken op Walcheren, waar hij familie heeft? Nog in Brussel? Nog vrij? Of gesnapt en naar Polen gestuurd?
Waar zijn de andere vrienden, met wie we samen even voor de oorlog de tentoonstelling van Vrije Duitsche Literatuur - ‘Malgré les autodafés’ hebben ingericht?? Waar zijn ze?
| |
's Avonds
Zoovele Duitsche en Oostenrijksche kameraden, met wie we toen samenwerkten zijn al gestorven, ook Guillissen, die de wetenschappelijke afdeeling inrichtte, werd gefusilleerd. De ‘hoogvlieger’ noemde ik hem, omdat hij assistent van Picard was, van den stratosferen-professor.
Guillissen was een held, en zou een groot geleerde geworden zijn. Ik weet zeker, dat zijn naam later in België met diepen eerbied zal worden uitgesproken, zooals in Nederland die van Brouwer.
Ik hoop natuurlijk dat ik hier levend uitkom, maar zelfs, als ik hier sterven zou: het leven was waard geleefd te worden - met zulke vrienden.
‘Et s'il était a refaire, je refairais le chemin.’
| |
31 October
Toen ik vanmorgen, nadat ik voor Heini een paar patiënten naar de Röntgenkammer had gebracht, weer in de Stube kwam, waren er intusschen twee nieuwe gekomen, die, toen ze me zagen, dadelijk riepen: ‘Der Herr Dokter! Der Herr Dokter!.’
Ik herkende ze eerst niet, doch na een paar woorden wist ik weer waar ik hen ontmoet had. De eene was een zekere Sterenbach, een Joodsche houthandelaar uit Wolowoye, de andere een apotheker uit Choest, met wien ik tijdens m'n reportage-reis in Karpatho-Rusland kennis had gemaakt.
Ze waren er nu allebei erg aan toe, broodmager en hadden flegmonen aan hun beenen, zoo groot als theeschoteltjes. Beiden wisten niet waar hun vrouwen en kinderen waren, alleen dat de Duitschers, ook hen hadden weggesleept.
Ik heb gezorgd dat ze een goed bed kregen en wat pap. Ze waren
| |
| |
zoo blij hier iemand te ontmoeten dien ze kenden. Toen ze me vol trots van hun zonen vertelden die al op het Hebreeuwsch gymnasium in Muncacewo geweest waren, heb ik - om hen plezier te doen - maar gedaan, alsof ik me hun familie nog goed herinnerde. Ik heb hen beloofd ze zooveel mogelijk te helpen en toen waren ze wat gerustgesteld. Hopenlijk kunnen ze hier een paar weken blijven liggen. Terug naar een ‘Jodenlager’ zou stellig hun dood beteekenen.
|
|