1687. 11. September.
144. NAer dat ick de heylige Communie ontfangen had, scheen ick in mijn inwendigh te sien Jesus Christus naer sijn Menscheydt, met sijn heylige vyf Wonden, als den alderschoonsten vande kinderen der menschen, maer dit gesicht was een weynigh duysterlijck: ende ick scheen te hooren een stemme in mijn inwendigh, die tot my seyde: ick ben uwen Bruydegom, waer door ick inwendigh seer verniet wierdt, aenmerkende mijne snootheydt, my kennende als een arm wormken, ende in teghendeel de grootheydt vande Majesteydt Godts.
145. Ick hadde oock als een vaste sekerheydt