1687. 16. Juny.
114. SOo den Priester my d'heylighe Communie soude uyt-reycken, storten Godt in mijn siele de gratie van een levendigh gheloof, dat ick door de heylighe Communie gonck ontfanghen de heylighe Drijvuldigheydt Persoonelijck, ende naer dat ick de heylighe Communie had ontfanghen, scheen ick in my te sien de dry Goddelijcke persoonen, met een ghewaer wordelijck ghenieten van hunne teghenwordigheydt, ende soo ick begonst te bidden dat den Sone Godts mijn siele soude ghelieven te suyveren in sijn heyligh Bloedt, wierdt ick subitelijck vermaent om my in stilte te houden, dat ick door mijne werckelijckheydt beletsel soude stellen aen d'inwercken Godts, want voelde als een waerheydt in mijn inwendigh, dat de dry Goddelijcke Persoonen, elck besonder hunne werckinghe deden in mijn siele, op een maniere die ick niet en can uytspreken, maer de liefde werckte soo sterck, en soet in my, dat soo ick overvallen wierdt met merckelijcke pynen van mijn accident, seyde ick! och, hoe lieffelijck en aenghenaem sijn de pijnen, als de siele met Godt vereenight is;
115. Ick voelde oock sulck een liefde tot mijnen even-naesten, dat waert my mogelijck ick geeren allen sondaers en ongeloovige soude gebrocht hebben tot hunne saligheydt ende liefde Godts, ende waert