103. Mijn Mede-susters vraeghden my hoe het inwendigh al gonck, maer ick had eenighen strydt om uyt te spreken, het ghene my nochtans bevolen was tot vermeerderinghe vande glorie Godts. Ende door dien ick een sterck voor-nemen ghemaeckt hadde van altijdt het beste te doen, ende inwendigh kennisse kreegh het beste waer dat ick het uytspraeck: heb ick het uyt-spreken een weynigh uytghestelt; door welcke onghetrouwigheydt ick op eenen ooghenblick verloor het inwendigh ghesicht van het Kindeken Jesus, oock t'saemen de gevoellijcke werckinghe vande liefde, ende wierdt heel vervremt ende duyster inwendigh den gheheelen nacht.
104. Maer inden Morghen-stont voor het ontfanghen vande heylighe Communie, scheen ick tot twee reysen toe met mijn inwendigh gesicht te sien de heylighe Moeder Godts, die my het Kindeken Jesus presenteerden. Maer mits ick inwendigh soo vremt ende duyster was, kende mijn vorighe onghetrouwigheydt, vreesden ick voor bedrogh, ende keerde mijn ghesicht daer van, my kennende sulckx onweerdigh: ende naer dat ick de heylighe Communie had ontfanghen, scheen ick wederom te sien met mijn inwendigh ghesicht tot twee reysen toe, de heylighe Moeder Godts sonder het Kindeken Jesus; 't welck my scheen te versekeren, dat het Kindeken Jesus in my was rustende, hoe wel ongevoelijck; ende de heylige Moeder Godts scheen