| |
5
Nu, dat heeft Moeder goed bekeken. Als het op durven aankomt is die Lies ook een haantje de voorste, daar weet haar moeder van mee te praten. Als Koen met de twee jongedames en de lege tas komt aanstappen is zij juist begonnen zich ongerust te maken, omdat er in het hele huis geen Lies te vinden was. Zij miste die kleine kwikstaart pas, toen de verhuizers hun pakjes met boterhammen tevoorschijn haalden om te gaan schaften.
Dat was wáár ook: boterhammen. Wáár was Lies met die tas vol brood gebleven? Daar zat haar eigen portie óók in, en zij
| |
| |
voelde opeens dat zij nu toch heus geducht honger had van al dat draven en redderen -
Lies! Lie-ies! Waar zìt je? Lies, kom eens gàuw hier met die tas? Lies, wil je wel eens dàdelijk -
Hier bèn ik al, zegt een verontwaardigd stemmetje in de open keukendeur.
Ik mag toch wel eventjes mijn boterham opeten? Alstublieft: de tas. De kroes komt straks wel, die wast háár moeder even af. En zij knikt met haar zwarte kopje in de richting van Koosje, die ijverig voor echo speelt:
Ja mevrouw. Mijn moeder doet dat wel even, mevrouw.
Wat heb je nu weer uitgehaald? De moeder van Lies schudt haar hoofd, dat vuurrood ziet van alle drukte.
Ik had toch gezegd dat je in de keuken moest gaan zitten op die stoèl -
Maar er wàs geen stoel, legt Lies geduldig uit. En geen drinken ook. Maar bij háár moeder wel. Nou, toen ben ik maar -
De moeder van Lies krijgt even een heel raar gevoel in haar maag, en dat komt niet van de honger. Zij hoort buiten op de weg heel duidelijk de auto's voorbijrazen: hóór, dat is stellig een geweldige vrachtauto, de grond dreunt ervan. En daar heeft dat kleine ding van vijf jaar alléén -
Koen kijkt haar aan alsof hij er alles van begrijpt. En hij zegt heel geruststellend:
Ik heb haar maar even gebràcht, mevrouw. En ze mogen samen niet meer alleen oversteken van mijn moeder. Dan moeten ze aan de overkant net zo lang oehoe! roepen tot er iemand komt. De moeder van Lies gaat maar even op een kist vol aardewerk zitten om te bekomen van de schrik. Ze is werkelijk van vuurrood bleek geworden, maar nu komt haar kleur alweer een beetje terug, en ze kan zowaar nog lachen ook:
Kind nog toe, zegt ze, en trekt Lies even op haar schoot. Met jou kun je toch ook van alles beleven. Die mevrouw heeft het goed bekeken, dat merk ik wel. Pappa moet maar een fluitje voor je kopen, dan kunnen we je iedere keer tenminste goed
| |
| |
horen, als je aan de overkant staat. Als je er maar niet in huis op fluit, want dan maak je Broertje klaar wakker.
Sláápt het nou? vraagt Koosje met grote ronde ogen. Wáár is dat broertje toch? Ze kijkt in de keuken rond alsof het ergens in de aanrechtkastjes is verstopt -
Ga maar eens in de tuin kijken, zegt de moeder van Lies, en die kleine juffer Ongeduld spartelt meteen van geweld om op de grond te springen:
Ga maar mee, ze trekt Koosje bij een hand de keuken uit:
Ik zal het je wel eens even laten zien.
Niet wakker maken, hoor! roept haar moeder nog, maar dat hoort zij al niet meer. Haar driftige zwarte paardestaart danst langs het keukenraam.
Dàg mevrouw. Ik moet nodig boodschappen gaan doen, zegt Koen heel braaf, want hij vindt het nu welletjes. Als er toch geen hond is om mee te spelen... En de verhuizers zitten nog rustig op de rand van de open verhuisauto te eten -
O, dàg eh...
Koèn, mevrouw, Koen Brons.
Ja, je zult Koen leren hoe het hoort. En om het helemáál keurig te doen zegt hij ernstig:
Als u soms óók nog een boodschap hebt of zo. Ik mag toch moeders fiets wel even hebben, daar kan genoeg in de tassen. Eieren, bedenkt mevrouw Lindeman blij.
Daar zèg je zowat. En bòter, kun je die misschien ook meebrengen? O, en een stukje kaas - en als je nu toch bezig bent -
Het wordt een héél lijstje, nu ze er allebei eens goed over denken, want Koen weet wat er allemaal vóór de zondag in huis moet zijn, daar kun je van opaan. Doet hij soms niet elke week boodschappen voor zijn moeder, en weet hij het dikwijls niet beter dan zijzelf? De bruine schoensmeer is op, Moeder, en het pak lucifers is ook haast leeg. Zou ik maar meteen niet een stuk zeep meebrengen voor de wastafel, en Vader heeft gezegd dat hij een paar nieuwe veters nodig heeft...
| |
| |
Ja, die Koen kun je om een boodschap sturen, hij is net een wandelend kruideniersboekje, zegt Moeder wel eens. En nu er een zelfbedieningswinkel geopend is, vlak over de spoorbomen: mijn lieve mensen, dáár kun je hem wel elke dag heensturen met een beurs vol guldens. Hij zou ze opmaken ook, reken dàt maar -
Moeder is daarom wel zo wijs om hem een briefje mee te geven, maar eerlijk is eerlijk: hij helpt mee met opschrijven. Vanwege die schoensmeer en die lucifers en zo: Moeders kunnen óók niet om alles tegelijk denken.
Daarom zegt hij nu ook tegen zijn nieuwe buurvrouw, die er zo warm en een beetje zenuwachtig uitziet:
Geeft u maar even een stukje papier, ik heb wel een potlood, dan zal ik het opschrijven.
Een pòtlood, noemt die jongen dat: het is een knaap van een balpunt, waar Koen zo verschrikkelijk wijs mee is dat hij er de hele dag mee rondloopt, in het borstzakje van zijn bloes nog wel. De meester heeft al gevraagd of dat kanon niet per ongeluk kan afgaan -
Haha, die is goed: maar Koentje laat zich niet van de wijs brengen. Zo'n balpunt is nog wel eens gemakkelijk om gauw wat op te schrijven, dat laat hij niet thuis liggen, hoor.
En nu zie je weer dat hij gelijk heeft, want het kanon zegt maar even: klik! en de boodschappen vliegen eruit, achterop het boterhammenzakje van Lies -
Lies: ja, dat is wáár ook. Waar is die al die tijd gebleven? Want je hoort haar luide snaterstemmetje óók niet meer achter het huis. Nu ja, láát maar, straks eens even kijken - twee kilo aardappels, hebben we die al, Koen? En wacht eens, laat de groenteboer er een paar uitjes bij doen...
Zo: dat kan nog wel een kwartiertje duren - en ondertussen is Lies met Koosje allang uitgekeken op het slapende broertje in de kinderwagen. Nu ja, Liès dan.
Koosje zou het liefst de hele middag met hem op stap gegaan zijn. Zij krijgt er niet genoeg van naar die levende pop te
| |
| |
kijken. Hij heeft zowaar echt haar ook, een heel eigenwijs kuifje boven het lakentje uit. En een mopneusje en piep-kleine oortjes en hàndjes: nee maar, dat er zùlke kleine vuistjes bestaan, daar kan hij natuurlijk nog niets mee vasthouden.
O jawèl, zegt Lies, veel te hard voor zo'n kleine slaper.
Ja hoor: als hij je vinger te pakken heeft, nou! Dan knijpt hij zó hard, je kunt hem haast niet loskrijgen.
Niet proberen, hoor: dan wordt hij wakker, pas op.
Alsof hij dat kwetterstemmetje bij zijn oor zo plezierig vindt: hij trekt tenminste rare rimpels in dat rode voorhoofdje van hem, en zijn kopje schuifelt op het kussen heen en weer.
- Pas op, hij schrikt van je, kijk maar, zegt Koosje bezorgd.
Je moet niet zo in zijn oortje staan schreeuwen.
Ik schreeuw niet eens. Maar jij wiebelt aan de wagen. Dat màg niet van mijn moeder. Wordt Floortje duizelig van.
O, heet hij Flóórtje? Wat leuk.
Ja: Floris Gijsbertus. Net als Pappa. En ik heet Elizabeth Petronella Catharina - en jij?
Jacoba Zwaantje, zegt Koosje verstrooid, want zij heeft het maar druk met de wagen zachtjes heen en weer te rijden. Die arme Floris ligt zó zijn neusje op te trekken -
Zwáántje! gilt Lies, en begint op één been rond te huppelen van plezier.
Zwáántje. Haha! Dat is niet eens een naam, dat is een béést! Wel waar - sst! hij wordt wàkker, pas op. Wèl waar, Zwaantje is een echte naam, mijn oma heette zo en die haar oma óók weer -
Ja, hoor eens, nu heeft Floris er genoeg van. Dat geschreeuw en gelach aan zijn arme rode oortjes kan hij ècht niet hebben als hij pas onder zeil is. Hij knijpt zijn oogjes tot spleetjes en zet zijn mondje zonder tandjes zó wijd open, dat je zijn tongetje ziet trillen:
Eh lè lè - èèèh!
Stil maar, stil maar, hóór. Hij is zoet, hij is een hele zoete Floortje, troost Koosje met haar liefste stemmetje. En als dat
| |
| |
nog niet helpt, duwt zij de wagen voorzichtig naar de hoek van het huis en haalt hem dan even voorzichtig terug. Een deuntje zingen zou misschien ook wel helpen, en ze begint maar gauw aan het eerste het beste slaapliedje dat Moeder haar geleerd heeft. Bij de poppen hielp dat altijd, dus, wie weet:
Jij weet niet wat je wil,
Als jij zo lang blijft huilen,
Dan zal ik je maar verruilen.
Dan zeg ik tegen de ooievaar:
Geef mij maar gauw een zùsje!
Nee hoor, zegt Lies, die ook een kant van de wagen beet heeft. Nee hoor, ik wìl geen zusje. Wat is dáár nou aan? Ik - Sst! Koosje legt een vinger op de lippen:
Hij slaapt weer. Zie je wel, dat het helpt?
| |
| |
Kom dan gauw mee! fluistert Lies Ongeduld, die dat spelletje allang weer verveelt:
Kom - dan gaan we het huis bekijken. Moet je zien waar ik slááp?
Ja, het huis bekijken. Pas op. Als zij op de tenen van broertjes wagen zijn weggetrippeld en op een drafje rond het huis hollen - dan kunnen zij maar net tot de voordeur komen. Want in de vestibule staat het vol met kisten en pakken en een teil, en óók nog de twee verhuizers, die net de mooie linnenkast met de spiegeldeur naar binnen dragen.
Uit de weg! roept de voorste boos.
Uit de weg jullie! Moet jullie eronder komen...
Eronder? Koosje en Lies begrijpen niet wááronder, maar zij blijven toch maar liever hand in hand op het tegelpaadje staan toekijken. Verhuismannen zijn èrg ongeduldig, dàt hebben zij wel bemerkt.
Kijk - nou gaan ze met de kast de trap op. Oei, dat gaat niet gemakkelijk. De kast is breed en de trap is maar smal, als ze voorzichtig een paar treden geklommen zijn roept de voorste:
Héé, wacht even - hij zit klem.
Ja, dat zien de twee op het paadje óók, en ze durven wel een klein beetje dichter bij komen om te kijken, hoe dat zal aflopen. Achteruit! roept de voorste man weer.
Achteruit! - en dan zakken - jà!
O wacht even, daar komen ze weer aan met hun kast - maak dat je wegkomt, anders worden ze nog bozer. Lies en Koosje draven hand in hand weg, het paadje af, het hekje uit: daar staat de grote verhuisauto op de weg alleen te wachten.
Ga mee kijken, zegt Lies.
Zou er nog véél in staan?
Ja, dat is een idee. Eens even je neus om het hoekje van dat grote bakbeest steken: dàt mag toch wel? De deuren van achteren staan wijd open, en daarbinnen is het bijna donker en kijk: bijna leeg ook.
| |
| |
Lies en Koosje liggen met haar ellebogen op de vloer te kijken - fijn hoor, er is lekker niemand die ze verbiedt. Kunnen ze op haar gemak eens tellen wat er nog in staat.
Een kastje, zegt Koosje.
En een grote stoel.
Ja, maar die zijn niet van òns, weet Lies heel zeker. Nee hoor, dat zijn nèt zulke lelijke ouwe dingen. Mijn moeder heeft lekker alles nieuw.
Dan zijn die zeker van àndere mensen, denkt Koosje hardop. En die dekens ook.
Wèlke dekens?
O, daar achteraan, een hele stapel, zie je wel?
Dat zijn geen dekens, weet Lies alwéér heel zeker. Bah nee, helemaal grijs, lelijk hoor. Mijn moeder heeft allemaal geblokte. Maar het zijn tòch dekens, houdt Koosje vol.
Welnee kind, ga dan kijken.
Meteen beginnen de ogen van Lies te schitteren:
Ja zèg: kom mee, dan klimmen we erin. Zul je zien dat het geen dekens zijn.
Màg dat? vraagt Koosje nog braaf, maar zij kon net zo goed zeggen: Kàn dat? Want Lies ligt al op haar buik met armen en benen te zwemmen, en roept ongeduldig:
Ja, túúrlijk - Vooruit, geef me dan eens een zetje.
Koosje sjort aan de trappelende benen, duwt en duwt -
Daar heeft Lies al een knie op de vloer, nóg een: hoera! zij is binnen, en staat het volgende ogenblik te dansen in de holle lege auto.
Kom dan, toe! Ik zal je wel ophijsen.
Maar Koosje is niet voor niets op gymnastiek: dat kind is zo lenig als een poes, pas op. Zij steunt even op haar handen, met haar rug naar Lies toe, zet zich flink af op de stenen: hupsakee; daar zit zij al op de plank. En dan zwaait zij haar benen met zo'n vaart naar binnen dat zij achterover rolt - Gelukkig dat het zaterdag is en haar jurk toch in de was gaat, want als je haar op de rug kijkt: vol stof van boven tot onder! Maar
| |
| |
geen van de twee waaghalzen let erop: zij zijn veel te trots op hun kunststuk, en dansen stampend op de lege vloer rond. Dan laat Koosje zich languit op de stapel grijze lappen vallen: Zie je wel dat het dekens zijn? Ze liggen wat lekker zacht, hoor. O ja? Dat moet Lies ook eens even proberen. En daar liggen ze languit op haar rug naar de zoldering van de auto te kijken: jongens, die is even hoog.
Ik wéét het al, zegt Koosje opeens.
Het zijn geen dekens om op te slàpen. Maar om te verhuizen. Dat deden die mannen bij ons ook. Daar pakten ze de kasten en de grote tafel mee in.
Lies vindt dat wel best, hoor. Het kan haar allang niets meer
| |
| |
schelen van die dekens. Zij ligt hier lekker op haar rug te soezen en zou best een dutje willen doen. Of een eindje meerijden met die auto -
Meteen klinken er stemmen buiten op het tegelpaadje:
Ziezo: dat hebben we alweer gehad.
Is alles uit de wagen?
Ja, behalve wat er nog op de stoep staat. Breng dat maar naar binnen, dan zal ik nog even kijken.
O wee, o wee, daar zijn de verhuizers weer. Wat zullen die zeggen als ze twee kinderen in hun auto zien liggen? Ze waren toch al zo kwaad om die kast -
Gauw gauw! Koosje vliegt overeind.
Daar heb je ze, pas op!
Het hekje klapt al.
Verstoppen, gauw, verstoppen, hijgt Lies.
Achter die stoel, daar zien ze ons niet.
Ja ja, in dat hoekje helemaal achteraan, tussen de stoel en de wand. Daar hurken ze alle twee op de grond, en maken zich zo klein mogelijk.
Als ze straks weg zijn, dan springen we...
Sst!
Er verschijnt een halve man voor de opening van de wagen. Dat is een leuk gezicht: alleen maar een hoofd en een overhemd en een klein stukje broek. Maar de twee deugnieten achterin vinden het helemaal niet leuk. Die zitten te beven als twee muisjes in een hoek, die de kat zien aankomen.
Gelukkig dat de man net uit de volle zon komt. Nu moeten zijn ogen even wennen aan het donker daarbinnen. Zodoende ziet hij niet scherp wat er allemaal nog staat...
Hij vouwt de deken op, die hij over de schouder heeft hangen, en gooit die in de wagen. Meteen komt de stem van de andere man dichterbij:
Staat er nog wat in?
Een tweede hoofd komt om de hoek kijken.
Nog een kast en een stoel -
| |
| |
Ja, maar die horen hier niet thuis. Die moeten maandag mee, als we naar Rotterdam gaan. Even afgeven onderweg -
In òrde - dan zijn we dus klaar.
Gelukkig wel. De stoep is ook leeg. Mooi, help dan es een handje -
En voor de twee bibberende muisjes in hun hoek nog goed beseffen wat er gebeurt, zwaait eerst de ene grote deur dicht en dan de andere -
Het is opeens aardedonker in de wagen. Die twee zijn zo geschrokken, dat ze geen geluid kunnen geven, ook al wilden ze. Rink-kink! Buiten wordt iets zwaars voor de deur geschoven, het lijkt wel een heel grote grendel. Even later begint vlak bij hun hoofd een motor luid te brommen: de vloer schudt ervan. Een portier slaat met een harde klap dicht -
Ze rijden: o, o, help, help, ze rijden!
|
|