lagchen wil, dan word ik boos, en als ik boos ben, dan... ben ik boos!...
tegen Jan.
Ho, denk niet dat ik het u kwytschel, laffe spotter, gy hebt my vandaeg eene al te schandelyke poets gespeeld.
Wat, eene poets!... Hoe, zou het Jan zyn, die u daer straks met een viervoetigen snol op den loop zond?...
ter zyde.
By alle duivels!... Weet hy het reeds!...
(Luid.)
Hoe, Balte, gy zyt reeds onderrigt?...
Van die poets?... Vraeg eens wie van onze vrienden er niet reeds van onderrigt is...
(Lagchende.)
Ha! ha! ha! gy hebt er dezen keer niet weinig gestaen met uwen kater... Ik had u willen zien aenkomen. Ha! ha! ha!
op Jan willende toetreden.
En ik zou hem de hersenpan niet te pletteren slaen!
hem nogmaels tegenhoudende.
Haltela! Fransken, haltela!... Jan heeft myne achting, het is een brave jongen, en ik wil niet dat gy hem een slag of stoot zult toebrengen in myne tegenwoordigheid... Jan heeft er eer van... Hy mag u nog zulke poetsen spelen, dat brengt wat plezier onder de vrienden en dat zal uwen duivenmelkers hoogmoed wat verminderen!... Ai my! wat heb ik al gelagchen sinds een halve uer... Juist toen gy den Grenaet Appel verlaten had, kwam ik daer in... Het gansch huis stond het onderste boven. Ik zag Flipken Bakx, Neel Klaes, Lange Peer, Jan de Neus daer staen te lagchen om gek te worden, zelfs de baes, de bazin en haer keukenmeid lachten ook al dat ze schokten... en ik, ik lachte ook, ofschoon ik nog niet wist waermêe, maer dat is om het even, ik lach geerne... Doch, toen ik vernam dat ey beproefd had met eene kat in plaets van met eene duif prys te behalen, dan dacht ik dat ik door de steenen zonk van 't lagchen dat ik deed en hoorde... Zie, ik kan my nog niet inhouden.
(Lagchende.)
Ha! ha! ha!
ter zyde.
En ik ook niet. Ha! ha! ha!...