| |
Zang.
Stem: De Trom maakt yders &c.
TOen ik onlangs te Kermis was,
Zag ik al menig brave Tas,
En op het laatst vond ik een Meid,
Die heeft my wonder gaauw verleid,
Zy sprak ô! Amsterdamse vrind,
Ik dagt hier gaat den hemel op,
Wat aangename Kermis pop,
| |
| |
Zoekt my tot haar pleizier?
Haar krulletjes die zaten net,
Haar kapje stond geheel adret,
Ja ik zag nimmer diergelyk,
'k Bleef by haar op Saandyk.
Vrouw Venus, Suster van Jupyn,
Dagt ik kan niet veel schoonder zyn,
Haar halsje waar zo wit dan sneeuw,
Zy zong en sprong gelyk een spreeuw,
En riep myn vrind wilt onbelaân,
Wy ginge daar de vedel klonk,
Daar ik met myn mooi Kaatje dronk,
ô! Bloet hoe bars zag Krelis Slap,
En gooide met een tinne flap,
Jaap Dikkop eene Boer uit 't Veen,
Zy raakten t'zamen op de baan,
Maar Jaap die nam een turf,
En gooide Kees dien droll'gen haan,
Vlak voor zyn maag're murf,
De Hospis eene stoere gast,
| |
| |
Heeft voort zyn Jan Broer aangetast,
Waar meê hy in het honderd sloeg,
En hen het huis uit joeg.
Ik raakte met dees jonge Meid,
Daar hadde wy een zoeten stryd,
En speelde t'zaame even kloek,
Eerst van het schuilevinkje zoek,
Daar na zo waar het kuiltje bos,
Zy stopte my een pyp Tabak,
Zy gaf my schyven in myn zak,
Het Meisje waar heel trouw,
Ja 't kosten haar al ryk'lyk kluit,
Want ik betaalden niet een duit,
En zong eens helder zonder pyn,
Maar s'morgens als wy zoude gaan,
Die pas door dronkenschap kon staan,
Hy schold haar voor een Hoer,
'k Riep Bol hebt gy 't op ons gemunt,
Kom hier ik daag je voor de punt,
Alwaarje een vent als and're zes,
Ik eisch jou voor het mes.
| |
| |
Hier mede joeg ik deeze Vent,
Toen naderde my veel elend,
Men riep sla dood, sla dood,
'k Liep als een druiloor na Saardam,
En nam geen afscheid van myn Lam,
Daar lag toen al myn zoet pleizier,
'k Verliet de Kermis zwier.
Dus niemand op zyn mesje bluft,
Veel drek te roeren, ô! dat muft,
Wagt u eer 't is te laat,
Leeft met de Meisjes met verdrag,
Zyt zoet te zame nagt en dag,
Maar maak geen ruzie of het spel,
Gaat in het eind niet wel.
Te Kermis gaan dat mag geen kwaad,
Wanneer 't in eer en deugd bestaat.
|
|