| |
Vryagie tusschen Krelis en Trui.
Stem: Van de Merliton.
LIeve Truitje bolle buisje,
'k Trek myn stoute schoenen aan,
Om nog eenmaal in jou huisje,
Myne komst te doen verstaan,
ô! De minnesmert, minnesmert, minnesmerte
Ach! de min doet my vergaan.
Ik lag van de nacht te dromen,
Dat gy aan myn zeide stond,
Daar ik onder groene Bomen,
| |
| |
ô! De minnesmert, minnesmert, minnesmerte,
ô! De min heeft my doorwond.
Doen ik u al dromend kusten,
Drukten ik uw lieve hand,
Ja ik voelde raare lusten,
Door myn gantsche ingewand,
ô! De minnesmert, minnesmert, minnesmerte,
ô! De min roofd myn verstand.
Krelis gy zyt mooi bedrogen,
Door dien droom en dwaze gril,
Ga maar zoetjes uit myn oogen,
Want ik u niet hoore wil,
ô! De minnesmert, minnesmert, minnesmerte,
ô! Zwyg van het minne stil.
Of ik zal u voeten maken,
Met een stok versta je dat?
Uwe kop en rug zal kraken,
'k Heb een Vryer in de Stadt,
ô! Zyn minnesmert, minnesmert, minnesmerte
ô! Zyn min ik hoger schat.
Bloet wilt gy een Steeman nemen,
Die ligt kaal en gnapjes loopt,
Neemt dan eer een mof uit Bremen,
Dien het in zyn bundel knoopt,
| |
| |
ô! De minnesmert, minnesmert, minnesmerte,
Op uw min heb ik gehoopt.
'k Zeg nog eens het zal niet vlotten,
Loop en stoei met dronke Knier,
Gy zyt eenen hooft der zotten,
Zy een onverstandig dier,
ô! Uw minnesmert, minnesmert, minnesinerte,
Al uw min verwekt geen vier.
Trui gy zult het uw beklagen,
Dat zweer ik by Jaap Ooms Vee,
Dog kan ik uw niet behagen,
Loop by uwe bink in Steê,
ô! De minnesmert, minnesmert, minnesmerte,
Minnend wensch ik u de vreê.
Krelis kon geen troost verwinne,
By zyn lieve Ziels-Vrindinne,
Dog dat is wel meer geschied,
Krelis was de eerste niet.
|
|