| |
Speelmans Zang.
Stem: Wanneer de Zon in 't Morgen rood.
TEtis voegt haar in een bad,
En Bagchus by het druiven nat,
Jupyn toetseerd het blixem vier,
En Mars bemind het krygs getier,
Vrouw Venus houd van strelen,
Nepthunus rold in de Oceaan,
Silenus houd zyn Ezel aan,
Maar ik bemin het spelen.
Vulcanus voegt hem aan 't Fernuis,
En Pluto joeld ter Helle,
Vrouw Juno loerd op munt en kruis,
Laat Pan de Boere quelle,
| |
| |
Laat Ceris door het Koore gaan,
Ja Flora by de Bloemen staan,
Maaid vry Saturnus met uw Sys,
Eölus blaast, Minerf is wys,
Maar ik bemin het spelen.
De Fluit, de Dosdelzak, en Bas,
De Lier, Houboo, en Trommel,
Die handel ik steeds op zyn pas,
Al maak ik wat gestommel,
Walthoren, en ook de Trompet,
Ho ho dat kunsje kan ik net,
Wel wie zou dat vervelen,
Schalmo, Schalmy, en Staartstuk groot,
Viool, of wat Muzyk maar nood,
Daar weet ik op te spelen.
'k Slaap nooit daar ik te Bruiloft ben,
Maar 'k zaag gelyk een droelie,
En wyl ik al de deunen ken,
Danst men voor d'oude foelie,
't Viooltje moet niet uit de hand,
Of zoet gestryk en tremulant,
Moet het gezelschap strelen,
Hoe dat men zoend, en likt, en slapt,
En zingt, en springt, en ginnegapt,
Ik hou my aan het spelen.
| |
| |
Orfeus die was by my maar wind,
Waar hy nog in het leven,
'k Hou ook Marsias voor een kind,
Zelfs Polifemus, en dan Pan,
Ik ik, ik ben een ander man,
En reeds gezien by velen,
'k Daag Febus, mender van de Zon,
Van Parnasberg, en Helicon,
Ik tel de Muzikanten niet,
Die zo wat lopen schrapen,
En die men by de menschen ziet,
Al spelende aan 't slapen,
Ik roep sa mannen dans genoeg,
En zaag tot aan de morgen vroeg,
't Stil staan kan my vervelen,
Nog eens wie wil ik daag hem uit,
Met Bas, Houbo, Viool en Fluit,
Ik vond nog nimmer myn 's gelyk,
Maar ach! wat mag het baten,
Ik word door 't spelen nog niet ryk,
Schoon ik 'er om durf praten,
Ik win ter naauwer noot zo veel,
Dat ik zomtyds myn drooge keel,
| |
| |
'k Eet eenmaal daags en dat heel schraal,
Myn beurs werd plat, myn kleren kaal,
Want die niet anders kan,
Moet daar zyn kost meê winne,
Maar ach! het spreekwoord legt reeds bloot,
De grootste kunst die loopt om brood.
|
|