Het vermakelyke minne-spel, of toneel der liefde(ca. 1730)–Jakobus Rosseau– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Oost-Indise Deun. Stem: Liereboela. 'k WAar buiten Batavia, Niet heel ver van Jakketra, Daar kwam my een Nonje tegen, Die my om een Pisang vroeg, 'k Liet my van de Maagt bewegen, Dien ik noden in een Kroeg. 'k Eisten een sles zuiker bier, Om te neemen ons pleizier, En ik riep al banje kassie, Hier op sprak het zoete kind, Weet ik ben geen wissiewassie, Toond hoe dat gy my bemind. [pagina 84] [p. 84] 'k Maakte zoete tydverdryf, Krek als Teeuwis met zyn Wyf, Want haar kleertjes zonder gekken, Heeft zy voor my uit gedaan, Dat kwam myne lust verwekken, Om met haar iets aan te gaan. Daar meê speelden wy heel gouw, Klav're Boer op Harte Vrouw, ô! Dat zoete lieve Meisje, Al waar zy wat bruin van vel, Zy waar wonder zagt van vleisje, En verstond het kunsje wel. Ik waar heel verheugd en bly, 'k Gaf het Meisje een Ropy, Bonnes nootjes sprak de Nonje, En is van my heen gegaan, Maar de droes moet die karonje, Op haar swarte billen slaan. Want zy had my mooi bedot, Ik moest als een dwaaze zot, Na het Schip en my vertoonen, Aan de Meester Chirurgyn, Ik waar mooitjes in de boonen, ô! De Nikker haald dat Swyn. [pagina 85] [p. 85] Dus al wie in Injen is, Loopt de Nonjes altyd mis, Wilt u zaken zo niet klaren, Want het is een droevig kruis, Als je gelyk ik zou varen, Met veel plagen weêr na huis. 't Zy hier of in het Apen-Land, Houd de Hoeren van uw kant. Vorige Volgende