Het vermakelyke minne-spel, of toneel der liefde(ca. 1730)–Jakobus Rosseau– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Zang. Stem: Van de Schagerlaan. TOen Lubbert uit zyn Venster lag, Hy een jong aardig Meisje zag, Hy riep, hy riep, waar heen myn schonen? Wel hee hoe blozen jou de konen? Ik bid kom hier, ô! Jeugdig dier, En neemt met Lubbert u plyzier. Het Meisje waar een ligte Trui, Zy sprak hoe krygt gy zulk een bui, En daar op ging zy by hem boven: Dog Lubbert door den drank bestoven, Een heete Quant, Greep assurant, Mooi Truitje by haar koussebant. [pagina 68] [p. 68] Zy sprak al zagjes niet te grof, Eerst geld, zo niet gy blyft 'er of, Verstaje dat wel Lubbert Oome? Gy moet zo onverwagt niet koome, Geef poen, en dan Kunt gy 'er an, En doen u dingen als een Man. Hier op vroeg Lubbert hoe veel geld Werd eens van my dees brief besteld, Het Meisje sprak geeft my drie Flooren, Met greep hy Truitje by de ooren, Gaf haar een klap, En smeet heel gnap Het Venus diertje van de trap. En riep daar hebje zo veel poen, Ik moest het al voor niet eens doen, Dus gaat maar heen en maak geen leven, Ik moeite doen en schyve geven, Wel wat een praat! Vertrekt Laudaat, Eer dat het u nog slegter gaat. Hier op begon zy meê niet rot, Wat meent gy oude rogchel pot? Wie u bedient moet gy beloone, Zou ik myn vrolykheid vertoone, [pagina 69] [p. 69] Voor niet met al, Zeg wordje mal, 'k Wed gy aan my niet ruiken zal. Hier meê ging Truitje knorrend voort, En Sprak wie heeft dat ooit gehoort? Neen! neen! ik laat my zo niet paaye, Hy mag het met een ander draaye, Weg oude Guil, Jou regte Uil, Jei zult niet malen op myn buil. Lubbert waar niet mal, Na dat ik kan bemerke, Hy dagt moet ik aan 't werke, Dan geef ik niet met al. Vorige Volgende