Het vermakelyke minne-spel, of toneel der liefde(ca. 1730)–Jakobus Rosseau– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 34] [p. 34] Zang. Stem: Lestmaal zag ik op een Hek. ROzemond zat aan een Beek, Daar zy in het water keek, En ging haar ontkleeden, Liep daar in, Na haar zin, Met ontbloote leeden. Damon stond agter een Boom, En zag haar in deeze Stroom: Met veel iever baden, Hy niet moe, Keek lustig toe, 't Geen hem niet kon schaden. Zag haar wel besneede mond, En haar Borsjes appel rond, Liet zyn oogen dalen, Daar de Min, Zyn her[t ]en zin, Deed van liefde dwalen. Wyl dees jonge Herder zag, [pagina 35] [p. 35] Iets dat ik niet noemen mag, Hy ging haar niet storen, Maar bedagt, Hoe hy zyn klagt, s'Morgens zou doen horen. Hy is zoetjes heên gegaan, Zy deed haare kleertjes aan, En ging zitte zingen, Zag haar Veê Omtrent die Stee, Huppelen en springen. Toen de Zon in 't Westen waar, Ging dees Herderin van daar, Scheen verheugd te wezen, Deed geen keer, Voor dat al weer Apol waar op gerezen. Dus toonde Damon dat zyn liefde zuiver was, Terwyl hy Rozemond niet stoor den in die plas: Hoe menig Jongeling zou zig niet lang beraden, Wen hy een naakte Maagd haar poez'le Leên zag baden. Vorige Volgende