Wol en dons(1885)–A.L. de Rop– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 12] [p. 12] [pagina 13] [p. 13] Schaap en bok. 't Schaap heeft zeker nooit gedacht, Dat zijn dikke wollen vacht, - Die 't beschut voor winterkou - Zooveel dienst bewijzen zou. Als de lammren zijn geboren, En de warmte zou gaan hindren, Wordt de wol van 't schaap geschoren, Om den last wat te vermindren. Van de wol, zoo blank en rein, Breit men sokjes, aardig klein, En men verft ze rozerood Voor Marietje op moeders schoot. Maar behalve lieve sokjes, Maakt men van die wollen vlokjes Ook een warme mof en kraagje; Doch die zijn voor zuslief Aagje. Zoo ook denkt de flinke sik, Die nu op dit oogenblik Springt door 't gras, van bloemen geel, Niet om wagen of gareel. En toch wordt hij alle dagen Met zijn broêr - 't zijn beste bokken! - Aangespannen voor den wagen, En dan dient er hard getrokken. Want Cornelis, de koetsier, Heeft in rijden veel pleizier; En zijn zusje, nufje Kee, Neemt ook does haar hondje meê. Nu vooruit met vlugge stappen; Hoor de zweep eens duchtig klappen; ‘'k Wou wel van 't partijtje wezen!’ Roepen allen, die dit lezen. Vorige Volgende