Wol en dons(1885)–A.L. de Rop– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 10] [p. 10] Eenden. Als Paaschtijd wederkeert in 't land, En weide en akker geurt; Als in de bosschen te allen kant Het jonge loover fleurt; - Als 't lammetje in de klave stoeit, En 't veulen dartel springt; En weer de zoete meidoorn bloeit, Waarin het vinkje zingt; - Dan zwemmen in den koelen plas Weêr de eenden lustig voort, En maken zich een nest in 't gras En broeden ongestoord. En komen na een week of wat De kleintjes uit den dop, Dan gaan die ook in 't frissche nat, En duiklen in het sop. Maar niet elk ei wordt uitgebroed; Veel worden opgezocht, En heeft de boer ze in overvloed, Dan haastig die verkocht. En alle winkels in de stad Zijn vol met eiers dan; En ziet ons kleine zusje dat, Dan droomt zij 's nachts er van. Zij droomt: dat daar een eitje ligt, Omstrikt met ròse lint; En 's morgens krijgt - wat mooi gezicht! - Zoo'n ei ook 't lieve kind. Maar 't is geen eitjen uit de wei In 't eendennest gezocht, Het is een prachtig suikerei Door ma voor zus gekocht. [pagina 11] [p. 11] Vorige Volgende