Wol en dons(1885)–A.L. de Rop– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 8] [p. 8] [pagina 9] [p. 9] Edelhert en rendier. Hoe trotsch en fier is 't edelhert, Die koning van het woud; Hoe breed is zijn gewei vertakt, Hoe slank zijn leest gebouwd! Het klimt en springt de steilten op Met veerkracht in zijn voet, En blikt daar van der bergen spits Ver over dal en vloed. Het luistert of geen hondgebas En buksschot onraad meldt, En zoo het niets te vreezen heeft, 't Zoekt dan het weideveld. Daar graast het van het jonge kruid, En laaft zich aan de bron, En schuilt weer weg in 't dichte hout Bij 't dalen van de zon. - Zoo'n leventje echter, vrij en blij, Geniet het rendier niet, Dat in het koude, hooge Noord, Den mensch zijn diensten biedt. Het is een vriend van d'Eskimo, Wiens ranke sleê het trekt De vlakten over, maanden lang Met sneeuw en ijs bedekt. Zijn voedsel is een handvol mos, Want meer behoeft het niet, En daarom doet zijn sterven ook Zijn meester groot verdriet. Want kleedt zijn vel ook d'Eskimo, En dekt hij zich daarmeê, Toch heeft hij liever 't krachtig dier Gespannen voor zijn sleê. Vorige Volgende