Wol en dons(1885)–A.L. de Rop– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 2] [p. 2] Mooie vogels. Kalkoenen en fazanten, Maar pauwen nog het meest, Zijn steeds zoo mooi, als moesten Zij daaglijks naar een feest. Geen kleur is te bedenken, Geen glans heeft schooner gloed Dan die van deze vogels De veêren schittren doet. Roodgoud met groenen weerschijn, Azuur en hemelblauw, Paars, violet en purper, Die kleuren draagt de pauw. Bloedrood van hals, de snavel Lichtgeel als een citroen, Sneeuwwit geschulpt de slagpen, Zoo tooit zich de kalkoen. En als een kleed, vervaardigd Uit paarlemoer en kant, Zoo is de dos der pluimen Van d'eedlen goudfazant. Geen wonder dat die vogels Den hof tot sieraad zijn, Waar ze op het grasperk wandlen In zomer-zonneschijn. Geen wonder dat hun veêren, En 't eerst die van den pauw, Zeer dikwijls moeten dienen Tot waaier voor mevrouw. Maar ook dat men ze sierlijk Naast pluimen steekt van 't riet, Tot pronk der schoorsteenvazen; Want rijker kan het niet. [pagina 3] [p. 3] Vorige Volgende