Wol en dons(1885)–A.L. de Rop– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina binnenkant voorplat] [p. binnenkant voorplat] [pagina 1] [p. 1] De olifant. Als ik den dierentuin bezoek, Dan weet ik best naar welken hoek Ik 't eerst mijn schreden richt; 't Is naar den kant, waar de Olifant, Die reus van 't Aziatisch strand, Zijn stal heeft, ruim en licht. Daar achter 't hek, daar stapt hij voort En luistert naar 't bevelend woord Van d'ouden knecht, zijn baas; En menig kunstje doet hij dan, Men staat bepaald verbaasd er van - 't Is lang geen houten Klaas. O neen; al is zijn lichaam plomp, Van hoofd is hij niet dom of stomp, Vlug is hij met zijn snuit; Het kleinste geldstuk pakt hij aan, En zoekt - ziet hij een fruitmand staan - De rijpste peer er uit. Maar niet slechts in gevangen staat Is hij een slimme kameraad; Ook in het oorlogsveld En op de jacht toont hij verstand; Niet licht raakt daar onze olifant In 't grootst gedrang bekneld. Zijn tromp slaat duchtig dan in 't rond; Zijn tanden brengen menig wond Den dappren vijand toe; Maar ik bewonder liever hier De kunstjes van 't vernuftig dier, Die word ik nimmer moê. Vorige Volgende