de kachel en een petroleumstel. De warme maaltijd tussen de middag werd altijd besloten met het voorlezen van een gedeelte uit de bijbel - in een zeer oude vertaling - die mijn grootouders hadden gekregen bij hun huwelijk. Bij hun diamanten huwelijksfeest kregen ze van de kinderen een nieuwe kachel voor de woonkeuken. Het leven van mijn oom en tante verliep niet veel anders. Zij hadden een telefoonaansluiting: voordat mijn tante de hoorn opnam, deed zij altijd eerst haar schort af.
De boerderij van mijn grootouders is inmiddels afgebroken, die van mijn oom en tante omgetoverd tot een tuincentrum, de zandweg tussen beide boerderijen is geasfalteerd en van de plaatselijke korenmolen zijn de wieken verwijderd, het restant is een partycentrum. Zo is de negentiende eeuw, die in tal van opzichten tot ver in de twintigste eeuw voortduurde, in die streek verdwenen en daarmee ook vrijwel alles wat daar zo gewoon was dat het onveranderlijk leek. In Rotterdam klinkt nog steeds het heien, zij het nu wat gedempter op grond van overheidsvoorschriften ten aanzien van arbeidsomstandigheden en geluidshinder.
Halverwege de jaren zestig leek de voorhoede van de modernisering zich naar Amsterdam verplaatst te hebben. Zo belandde ik op de Universiteit van Amsterdam, waar ik het voorrecht had van Maarten Brands iets te leren van geschiedenis, van het gewicht daarvan op het heden, van die raadselachtige mengeling van continuïteit en verandering. Dit alles is de voorgeschiedenis, hier vermeld omdat het enig zicht biedt op de achtergrond van een thema dat mij zowel door eigen ervaring als uit de historische wetenschap bezighoudt: hoe ondergaan mensen in hun dagelijks leven de grote veranderingen die we aanduiden als ‘de geschiedenis’, in welke mate overzien zij wat hen beweegt, hoe proberen ze zin te geven aan wat hen overkomt en het onvolmaakte verleden een beetje dichter te brengen naar een menswaardiger toekomst.