| |
| |
| |
In gesprek met Wim Kok
Het hele leven lijkt wel te bestaan uit een aaneenschakeling van toevalligheden: een handvol herinneringen aan vakbeweging en politiek
Wim Kok werd op 29 september 1938 geboren in Bergambacht. Zijn vader was timmerman. Na de lagere school te Bergambacht volgde hij de mulo in Schoonhoven, de hbs in Gouda en het Nederlands Opleidingsinstituut voor het Buitenland ‘Nijenrode’ in Breukelen. Na dienstplichtig militair te zijn geweest, werkte hij negen maanden als commercieel medewerker van een handelskantoor in Amsterdam. In 1961 werd hij assistent internationaal medewerker van de Bouwbond van het Nederlands Verbond van Vakverenigingen (nvv). Zo begon zijn langdurige verbintenis met de vakbeweging.
Mijn ouders waren getekend door de crisisjaren. Mijn vader werkte voor de oorlog in de bouw en in november werd hij ieder jaar de laan uitgestuurd, mocht hij zijn hand ophouden voor een schamele uitkering van de steun en als in maart het zonnetje weer ging schijnen, werd hij weer aangenomen. Daar heb ik geleerd dat de kern van het bestaan voor zeer veel mensen bestond uit de vraag of ze werk hadden en of er stap voor stap sociale zekerheid kon worden opgebouwd. Mijn vader was lid van de partij, van de bond, van de vara. Alles wat in de rode familie thuishoorde, zat als het ware in één pakket.
| |
| |
| |
Bouwbond
Het hele leven lijkt wel te bestaan uit een aaneenschakeling van toevalligheden. Zo kwam ik in 1961 als bestuursassistent in dienst bij de Bouwbond nvv. Mijn vader was lid van de Bouwbond, maar vanuit Bergambacht werd tegen het hoofdkantoor van de bond aangekeken alsof dat een andere planeet was hè, daar zat een hele sterrenwereld tussen. Mijn vader voelde zich daar wel deel van, maar de afstand naar Amsterdam of Den Haag was onmetelijk veel groter dan later. Ik herinner me dat ook ik tegen de bestuurders van de vakbond heel erg opkeek: het was een hele gebeurtenis als je bij de voorzitter van de Bouwbond mocht komen. De eerste keer was een kennismakingsgesprek: we hebben een nieuwe jongen. Is-ie niet te duur? Nee hij is niet te duur, want we kunnen de rekening van zijn internationale werkzaamheden voor tweederde aan de bonden in de rest van Europa kwijt.
Vier jaar later werd ik beleidsmedewerker. Dat viel in de tijd samen met het geleidelijk verlopende proces naar een minder strak geleide loonpolitiek. Daardoor begon het hele krachtenveld tussen vakbonden en werkgevers interessanter te worden. Nederland ontdekte dat het geen eiland was en zich niet langer als een eiland kon gedragen. Dat wil zeggen dat toen de ketenen van de centraal geleide loonpolitiek geleidelijk aan afgerukt werden. Misschien dat men nu terugkijkend denkt: waarom was dat nou allemaal zo interessant? Maar iets is interessant als het nieuw begint, en mijn werk werd er een stuk boeiender door.
Alleen, het was voor mij maar van korte duur. Ik was in 1967 net twee jaar economisch medewerker toen ik gevraagd werd bestuurder van de bond te worden. Later is dat wel vaker voorgekomen, maar toen was het nog volstrekt ongebruikelijk dat zo iemand bestuurder werd. Ja, ik was ambitieus. Niet zozeer vanwege de carrière, maar wel ambitieus om andere dingen aan te pakken, dingen
| |
| |
waar je wel naar zat te kijken maar niet aan mocht komen. Het is ook niet altijd leuk om alleen maar dingen aan te reiken. Niet dat ik er wakker van lag, zo van hoe kom ik nou zo gauw mogelijk op zo'n stoel, maar er was toch wel een zeker verlangen om verantwoordelijkheid te dragen. En daarbij kwam dat men behoefte had aan wat jongere mensen: nou, ik was extreem jong, ik was negenentwintig toen ik lid van het bondsbestuur werd.
Ik had natuurlijk nooit zelf in de bouw gewerkt. En ik herinner me wel dat sommige bestuurders zich lieten voorstaan op het feit dat ze heel lang geleden nog hadden geschilderd of getimmerd. Dat was duidelijk zo gedateerd dat het een prerogatief was waar je af en toe best je aarzelingen bij kon hebben. Ik bedoel, niets ten nadele van die werkervaringen, maar het is niet bepalend voor de vraag of je mensen kan aanvoelen en vertegenwoordigen. Maar je weet dat het van belang is om op cruciale momenten te kunnen zeggen: ik heb nog op een ladder of op de steiger gestaan. Toch herinner ik me dat er in de bondsraad spontane steun was voor het idee dat ik het werd. Ik had in de bond al veel gedaan, met name veel cursussen gegeven. En ja, blijkbaar was daar toch iets van vertrouwen ontstaan. En dat was een heel goede basis van acceptatie: we vertrouwen hem dat toe. Ja, ik denk er af en toe nog met nostalgie aan terug dat ik daar zo jong begon. Ik bedoel, je groeit natuurlijk qua leeftijd door alle situaties heen, maar ja, jarenlang kon ik me eigenlijk niet vertonen met zo'n jeugdig bekkie hè, ik had niet eens met m'n handen gewerkt en had nog twee linkerhanden bovendien.
De jeugdcultuur is grotendeels aan mij voorbijgegaan. Maar met enige vertraging drongen de ‘jaren zestig’ in de vakbeweging door en ik was wel mens van die tijd. Dat is niet een kwestie van om je heen kijken en zeggen: hoe
| |
| |
denken ze allemaal in deze tijd, dus ik denk ook zo, maar het gaat ook door je eigen lijf en maatschappelijke tegenstellingen kwamen helderder bloot te liggen. Tegen het eind van de jaren zestig kreeg ik met het fenomeen van de maatschappijkritische vakbeweging te maken en in het verlengde daarvan kreeg ik contacten met vertegenwoordigers van de studentenbeweging over de kijk op het leven en de strijd die moest worden geleverd. Ik herinner me dat een van de grote verschillen altijd weer was dat werknemers toch op een of andere manier binnen een bepaald kader moeten functioneren. Conflicten hebben in de vakbeweging tot doel om een oplossing te bereiken, een goede cao bijvoorbeeld. Als student, of in het algemeen in de politiek, kan je natuurlijk lang op gespannen voet blijven leven met de gevestigde orde, maar als werknemer moet je uiteindelijk wel op je werk verschijnen. Nu was ik er wel voor om het terrein van de vakbeweging te verbreden en aandacht te besteden aan kwesties die ook echt met de maatschappelijke ordening en met machtsverhoudingen verbonden waren, met onrechtvaardigheden in de maatschappij en de manier waarop je daar veranderingen in wilde aanbrengen.
Daarmee komen we als vanzelf bij de breedte van het werkterrein van de vakbeweging en haar plaats in het maatschappelijk geheel. De smalst mogelijke definitie van vakbondswerk is brood en boter, arbeidsvoorwaarden. Dan kun je daar nog wel een paar belendende percelen aan toevoegen, maar dat is het ongeveer. In die opvatting heb je bijna geen vakcentrale nodig, wel enigszins natuurlijk voor algemene belangenbehartiging en voor het overleg in de Sociaal-Economische Raad en de Stichting van de Arbeid, maar de schil rondom de bonden die samen de vakcentrale vormen, is dan heel dunnetjes. Maar als bestuurslid kreeg ik meer te maken met de centrale en voelde ik wel voor een bredere opvatting van het werk.
| |
| |
De drie grote vakcentrales - naast het nvv ging het om het Christelijk Nationaal Vakverbond (cnv) en het Nederlands Katholiek Vakverbond (nkv) - werkten al jarenlang goed samen. Maar in 1967 werd besloten om na te gaan op welke wijze nog nauwer zou kunnen worden samengewerkt. Dit leidde tot hoogst ingewikkelde besprekingen, waaraan het cnv zich in januari 1974 onttrok en besloot zelfstandig verder te gaan als christelijke vakcentrale.
In het verdere overleg tussen het nkv onder leiding van Wim Spit en het nvv onder leiding van Wim Kok speelden drie problemen: de aard van de samenwerking (gaat het om een federatie of wordt het in de toekomst een fusie), de verhouding tussen het centrale niveau en de afzonderlijke bonden (hoe invloedrijk blijven de afzonderlijke bonden) en waar staat de vakbeweging voor (gaat het om zakelijke belangenbehartiging of moet er ook gestreefd worden naar al dan niet ingrijpende maatschappijhervorming). Deze drie vragen waren elk afzonderlijk al lastig genoeg, maar bij elkaar vrijwel onoplosbaar. Vooral de Industriebond nvv onder leiding van Arie Groenevelt, die een maatschappijhervormende vakbeweging voorstond en betrekkelijk geprononceerd kon optreden, riep allerlei bezwaren op - niet het minst bij de Industriebond nkv - waardoor tot op het laatste moment een mislukking dreigde.
Wim Kok wist in deze uiterst lastige fase zowel de verhouding tussen de bonden binnen het nvv dragelijk te houden, als samen met Wim Spit het federatieproces in leven te houden. Kok beschouwde het als een hoogtepunt in zijn vakbondscarrière dat ten slotte op 18 december 1975 besloten werd tot de vorming van de Federatie Nederlandse Vakbeweging, die op 1 januari 1976 begon met ruim een miljoen leden en op 1 januari 1982 uitmondde in een volledige fusie tussen nvv en nkv.
| |
| |
Mijn overgang van de bond naar het nvv vond plaats in 1969. Daar ontstond plotsklaps een vacature door de dood van Wim van Tilburg. Er was helemaal geen vacature geweest als hij was blijven leven, en ik sluit zeker niet uit dat men by far nog niet aan mij had gedacht als er een vacature in een andere portefeuille was ontstaan. Dus ook daar zit een flinke portie toeval in.
In het nvv kreeg ik te maken met de fusie met het nkv. Beide vakcentrales waren in de loop van de tijd steeds losser geraakt van hun wortels. Bij het nkv waren sommigen, huiselijk gezegd, van God los geraakt en was daarvoor Marx in de plaats gekomen. Wat ik nu zeg, gold zeker niet voor het hele nkv, want daar bestond tegelijkertijd ook nog steeds het heel traditionele, door en door katholieke. In het ‘donkere Zuiden’ werd ik als voorzitter van het nvv soms nog met argwaan bekeken, alsof ik verkeerde bedoelingen had. Die had ik natuurlijk helemaal niet, wij wilden gewoon samen sterk staan en meer voor de mensen betekenen. Het nvv was intussen allang geen sociaal-democratische beweging meer. De afstand ten opzichte van de Partij van de Arbeid werd groter, zoals te zien viel uit het geleidelijk aan verdwijnen van dubbelfuncties waarbij vakbondsbestuurders hun taak combineerden met het lidmaatschap van de Kamer. Dat hangt samen met de veranderde visie op de vakbeweging die aan het groeien was, volgens welke politieke partijen een wezenlijk andere functie in de samenleving hadden dan maatschappelijke organisaties. Zelfs een maatschappelijke organisatie met een brede taakopvatting moet niet op de stoel van de politiek willen gaan zitten.
Ondertussen nam de vakbeweging de politiek natuurlijk wel continu de maat, vanuit eigen opvattingen over wat er niet deugde in de samenleving en hoe men zou willen dat het anders ging. Vooral de Industriebond onderwierp met name de Partij van de Arbeid aan deze beoordeling,
| |
| |
door eigenlijk continu aan te geven dat het ook tijdens het kabinet-Den Uyl nog maar ging om een slappe compromissenpolitiek en dat het nog een slag socialistischer kon. En eh... dat leverde dus grote spanningen op binnen de vakcentrale, want Harry ter Heide, die in 1971 André Kloos was opgevolgd, wenste een volledig a-politiek beleid te voeren. Ter Heide was bijvoorbeeld heel boos op mij toen ik een keer op de televisie verscheen als een soort getuige voor Den Uyl, in een discussie met Witteveen, de minister van Financiën. Dat was een bescheiden rol, ik stak natuurlijk wel een beetje m'n nek uit, maar ik vond zelf niet dat het de grenzen overschreed waarbinnen ik functioneerde. Maar ik weet nog goed dat ik twee totaal verschillende reacties kreeg. Ter Heide - en hij niet alleen, maar ook anderen in de leiding van het nvv - vonden dat ik daarmee duidelijk over de schreef was gegaan. Dat was 's ochtends in de nvv-bestuursvergadering. En 's middags kwam ik in de Verbondsraad, waar de voorzitters van de aangesloten bonden bij elkaar komen. Daar kwamen ze allemaal breed lachend en schouderkloppend op me af, van nou dit was prima, nee dat is echt... Ik schrok zowel van de kritiek als van de complimenten en ik schrok ook van m'n eigen schrik. Maar ik schrok vooral van de interne tegenstellingen binnen het nvv die daaruit zo zonneklaar bleken.
Dit illustreert hoe strak Ter Heide in de leer was, kun je nagaan wat hij van het optreden van Arie Groenevelt van de Industriebond vond. Iedereen keek naar de televisie als Arie in Achter het Nieuws of zo optrad. Als je op een vergadering kwam, 's avonds, dan zeiden de mensen vaak: Eh... nee we moeten vroeg naar huis, want vanavond komt Groenevelt op de televisie. Daar bleef men voor thuis, daar ging men later voor naar bed. Zulke mensen hebben we niet meer; ik heb daar altijd een grote bewondering voor gehad. Het was geen man die bij voortduring de meest revolutio- | |
| |
naire taal uitsloeg, maar vooral iemand die puur en simpel onder woorden kon brengen wat mensen bezighield. Hij kon ingewikkelde dingen simpel en helder zeggen zonder per se demagogisch te zijn.
Ik had bewondering voor de kwaliteiten van Groenevelt, ook voor zijn inzichten, maar ik voelde me niet aangesproken door zijn maatschappijkritiek, vooral niet door de manier waarop die zich vertaalde in politieke druk vanuit de vakbeweging. Dat vond ik soms geweldig irritant, zoals ik andere bonden in het nvv soms veel te gezapig vond. Ik vond dat je niet bij de traditionele vakbondstaken kon blijven, maar wel dat de manier waarop dat door de Industriebond werd verwoord, gewoon te ver ging... te radicaal was, te polemisch. Te makkelijk ook, omdat er wel stellingen werden ingenomen over politiek maar geen verantwoordelijkheid werd gedragen. Dus ja, er waren bonden die toch al een beetje gebeten waren op het haantjesgedrag van de Industriebond en de stemming in die bonden werd er bepaald niet welwillender op toen Harry ter Heide vertrok na een frontale botsing met Groenevelt.
De gang van zaken van die avond herinner ik me nog heel precies: Harry liep 27 oktober 1972 's avonds letterlijk de deur uit en het ons in het hoofdkantoor in Amsterdam-Sloterdijk achter en is niet meer teruggekomen. Niet zomaar omdat hij het niet meer zag zitten, maar omdat er een conflict was ontstaan dat hij niet meer aankon. Het betekent dat er heel diepe, heel diepe sporen werden getrokken binnen het nvv. Iedereen zag natuurlijk dat de maatschappijkritische houding van de Industriebond geen stand kon houden en die heeft ook geen stand gehouden. In de loop der jaren is dat weer vervlakt. Ik ben trouwens nog heel goed met Arie, hij is net als ik wat bedaagder geworden, dus de afstand is ongeveer even groot gebleven.
| |
| |
| |
Voorzitter
Na het terugtreden van Adrie de Boon in 1973 werd ik voorzitter van het nvv. We hebben in de jaren die volgden ongelooflijk veel energie gestoken in een hechtere samenwerking met het nkv. Er waren al veel langer gesprekken aan de gang, maar die kwamen nu in een stroomversnelling. Jan Lanser van het cnv was begin jaren zeventig definitief afgehaakt. Vervolgens gingen Wim Spit van het nkv en ik samen door en losten uiteindelijk ook de grote problemen op die waren gerezen tussen de Industriebond van het nvv en de Industriebond van het nkv. Maar goed, dat is gelukt: in januari 1976 vormden we een zware federatie, de Federatie Nederlandse Vakbeweging, en zes jaar later fuseerden we volledig.
In 1973 kwam ‘het meest linkse kabinet ooit’ tot stand onder leiding van Joop den Uyl; dit kabinet viel vlak voor de eindstreep in 1977. Ondanks verkiezingswinst voor de PvdA lukte het in een uitzonderlijk lange kabinetsformatie vervolgens niet om een tweede kabinet-Den Uyl te vormen. Daarna beheerste een confessioneel-liberale coalitie weer als van ouds het beleid. Na drie kabinetten onder Dries van Agt (1977-1982), volgden er drie onder Ruud Lubbers (1982-1994).
Vooral in de periode 1980-1982 liep het debat hoog op over het te voeren sociaal-economische beleid. Weliswaar was in 1960 een omvangrijk aardgasveld in Slochteren ontdekt, wat veel inkomsten zou gaan opleveren, maar onrustbarend was het sterk teruglopen van de bedrijfswinsten (waardoor geen nieuwe investeringen meer plaatsvonden) en de sterke stijging van de werkloosheid: 151 000 in 1973, 260 000 in 1975 en 480 000 in 1981. In juni 1978 werd door de regering in Bestek '81 aangekondigd dat de overheidsuitgaven niet langer mochten doorgroeien, wat betekende dat er bezuinigd zou worden op ambtenarensalarissen en uitke- | |
| |
ringen. In 1980 werd besloten tot een wettelijke loonmaatregel, waarna de reële lonen gingen dalen. Omvangrijke protesten van de vakbeweging haalden weinig uit.
Bij het aantreden van het eerste kabinet-Lubbers in 1982 viel zelfs te verwachten dat er nog harder zou worden ingegrepen. Toen besloot de vakbeweging onder leiding van Wim Kok over te gaan van de verdediging naar het hernemen van het initiatief. Er volgde een intensief gesprek van Kok met de voorzitter van de werkgevers, Chris van Veen, waarna op vrijdag 19 november 1982 het Akkoord van Wassenaar kon worden gesloten. De daaropvolgende dag werd dit akkoord aanvaard door Ruud Lubbers en de minister van Sociale Zaken, Jan de Koning: de dreigende loonmaatregel ging van tafel.
Achteraf moet ik vaststellen dat wij in Nederland in de jaren zeventig te lang hebben onderschat wat er sociaal-economisch aan de hand was, dat we bezig waren onze aardgasopbrengsten systematisch te benutten voor de financiering van collectieve uitgaven die in feite onze mogelijkheden te boven gingen. Ik heb het nu over de Staat der Nederlanden, maar uiteindelijk geldt dat toch ook voor ons allemaal. Ook ik was deel van die jaren. Het gevolg was dat de lucht er ook helemaal uit was toen we in de tweede helft van de jaren zeventig met een ernstige internationale recessie werden geconfronteerd. De eerste schok kwam natuurlijk al met de oliecrisis van 1973, maar de stormbal werd toch nog niet echt gehesen. Er was wel het besef, zoals Den Uyl het toen formuleerde, dat het nooit meer zou worden zoals het geweest was en er was natuurlijk ook de nodige schrik ontstaan door het rapport van de Club van Rome van een jaar daarvoor. Maar ach, dat herstelt zich weer en dan volgen allerlei kunstgrepen, onder meer met premiemaatregelen en partiële loonstijgingen, om toch zoveel mogelijk
| |
| |
behoud van koopkracht veilig te stellen en tegelijkertijd de nominale loonontwikkeling niet te veel te laten oplopen en de inflatie wat af te remmen. Het bleef allemaal nog redelijk binnen grenzen en ook beheersbaar. Ook toen in 1975 en 1976 de aarzelingen groeiden over het inflatoire effect van de automatische prijscompensatie - dat tendentieel tot afbraak leidde van werkgelegenheid - bleek deze verworvenheid toch relatief gemakkelijk te behouden, zij het dat er in 1977 massaal voor moest worden gestaakt. Wim Duisenberg was als minister van Financiën in september 1975 wel met zijn ‘1 %-nota’ gekomen, wat bezuinigingen betekende, maar tegelijkertijd konden de collectieve uitgaven nog steeds verder groeien. De grote problemen van Nederland kwamen pas na 1977, onder Van Agt en Wiegel, met een scherp oplopende inflatie, een groeiend financieringstekort en een omvangrijke werkloosheid. Maar goed, achteraf kun je zeggen dat er al wel symptomen waren. Een van de lessen die ik wel heb geleerd in m'n vakbondsleven en later in m'n politieke leven, is dat de samenleving vaak een te lange tijd nodig heeft om met de noodzaak van aanpassingen vertrouwd te raken voordat mensen plotseling beïnvloedbaar zijn op: dit kan zo niet langer.
We waren wel al aan het denken over een afruil tussen prijscompensatie en werk. Al in december 1979 was er een concept-akkoord met Chris van Veen van de werkgevers dat in die richting ging, maar dat kreeg onvoldoende steun in de Federatieraad. En als bonden zoiets niet ondersteunen, dan gaan ze zich in hun eigen cao-gedrag daar niet op richten en dan loopt de boel gierend uit de hand. Je moet voldoende draagvlak in je eigen achterban hebben om iets te kunnen tekenen. Die steun kregen we toen niet, kreeg ik toen niet. Na de tweede oliecrisis in 1979 kregen we te horen dat de regering in 1980 in de lonen zou ingrijpen, de prijsindexatie buiten werking zou stellen, wat neerkwam op
| |
| |
een korting van twee procent op de lonen van de modale werknemers. Met estafettestakingen en de beroemde demonstratie in Amsterdam - waar Herman Bode riep: ‘Willen we naar de Dam? Dan gáán we naar de Dam!’ - bereikten we vervolgens helemaal niets. Ja, je kunt demonstreren wat je wilt en staken wat je wilt en naar de Dam gaan wat je wilt, maar er is maar één plaats waar wettelijke maatregelen met meerderheid van stemmen worden goedgekeurd of afgekeurd en dat is in het parlement.
De kater van 1980 is enorm geweest. Het besef groeide dat het zo niet langer kon. We zagen natuurlijk ook de werkgelegenheid verminderen en verdwijnen in sectoren als de textiel, de grootmetaal, de scheepsbouw en noem maar op. Dat heeft een enorme invloed gehad. Dat wordt in werknemerskringen natuurlijk ook veel meer aan den lijve gevoeld dan in de politiek. Ik bedoel, daar praat men er wel over maar voelt men het minder, althans minder direct. Dat verklaarde ook de wijziging in de positie van Groenevelt, want hij zag dat de werkgelegenheid niet alleen in traditionele sectoren verdween, maar dat de overlevingskansen van bedrijven in andere sectoren van de economie, die wel in potentie een gezonde basis hadden, enorm erodeerden door de gecombineerde effecten van concurrentieverlies, inflatie en loonkostenontwikkeling. De tekorten in de sociale fondsen werden zo groot, het was niet meer bij te plempen. Wilden we de sociale zekerheid in stand houden, dan moesten de premies zo hoog worden dat dat tot een cumulatie van problemen zou leiden... dat kon dus niet langer. Wat mij altijd heeft verbaasd is dat de Voedingsbond dat niet wilde aanvaarden. Die stond daar toch ook middenin, die leefde toch niet in een andere wereld? Maar de voorzitter, Cees Schelling, had de oppositionele rol van Groenevelt overgenomen.
| |
| |
| |
Akkoord van Wassenaar
In het voorjaar van 1982 waren er al wel gesprekken met Chris van Veen, opnieuw over het ruilen van loon - of je dat nu initieel noemt of prijscompensatie, het blijft toch gewoon om guldens in de portemonnee gaan - voor werkgelegenheid, bijvoorbeeld in de vorm van arbeidstijdverkorting, stageplannen voor jongeren en deeltijdbanen. Dat schoot nog niet erg op, maar het kwam onder een geweldige druk te staan doordat tijdens de formatieonderhandelingen tussen het cda en de vvd in het najaar bleek dat er weer een looningreep dreigde. We realiseerden ons dat we in een onmogelijke positie dreigden te komen, waarin de vakbeweging nauwelijks nog vrijheid van kiezen of handelen zou hebben. Over het antwoord daarop waren we het intern oneens.
Bij de werkgevers was ook grote verdeeldheid. Ter Hart, van de metaalwerkgevers, vond het allemaal flauwekul: die wilde gewoon een loonmaatregel over ons heen laten komen. Van Veen zag in dat er iets op het spel stond, namelijk de toekomst van de arbeidsverhoudingen in ons land. Want arbeidsverhoudingen maak je met een loonmaatregel dus volledig kapot. Als sociale partners aan verantwoordelijkheid niks met elkaar te delen hebben, dan is dat eigenlijk terug naar het tijdperk waarin men de loonpolitiek aan de staat overliet. Daar kwam bij dat de werkgevers smachtten naar decentralisatie in de arbeidsvoorwaarden. Ze wilden gewoon niet langer one size fits all. De economie was diverser aan het worden, toen al, de uniforme structuren van de economie hadden een beetje hun tijd gehad. Verantwoordelijkheid én vrijheid stonden dus bij Van Veen hoog in het vaandel.
Voor mij was met name de in het laatste anderhalf jaar scherp opgelopen jeugdwerkloosheid een belangrijke drijfveer. Als jonge mensen op school zijn geweest, een opleiding hebben gevolgd, van school komen en hongerig
| |
| |
Op de lagere school... blijven leren (Collectie Wim Kok)
zijn, gretig zijn ook om kennis te maken met het echte leven, ook al zullen ze dat misschien zelf niet altijd zo formuleren, dan is het toch onaanvaardbaar dat dat niet kan? De jeugdwerkloosheid was niet meer een marginaal, maar een massaal verschijnsel geworden en was in alle families en gezinnen binnengedrongen. En dan zeg je: wat is dit voor een samenleving, die niks met haar jongeren kan? Die aan jongeren ook niet de kans geeft om zich te ontplooien, om ambities waar te maken, om te vallen desnoods en daarna weer op te staan...
In elk geval was dat voor mij een cruciale drijfveer om iets te doen wat weer perspectief bood. En ik had niet veel te verliezen: de loonmaatregel lag al op tafel en na de debatten in de Kamer in 1980 wist ik dat die er zonder moeite door zou komen. Het enige risico was dat de uitwerking van een eventuele afspraak met Van Veen zodanige meningsverschillen zou veroorzaken, op centraal of decentraal niveau, dat er binnen de kortste keren niets van zou overblijven. Toen heb ik gezegd: ja, we moeten misschien wel de vruchten van niet-uitgekeerde loonsverhogingen en zelfs
| |
| |
volgehouden loonmatiging in de jaren die komen verbinden met het versterken van de basis voor meer werkgelegenheid in onze economie, ook door het verdelen van arbeid. Zo is het idee ontstaan.
De regeringsverklaring van het eerste kabinet-Lubbers zou geloof ik in de week erna in het parlement worden uitgesproken. De regering wilde overleggen, maar ik voelde aan alles dat dit vooral een overleg was om nog even de goede wil van het kabinet te tonen. In dat tripartiete overleg (regering, werkgevers, werknemers) heb ik toen in een split second gedacht: wat gebeurt hier in hemelsnaam? Ik heb toen gezegd - dat was niet vooraf overlegd en het was eruit voordat ik het wist: laten we proberen morgenochtend met de werkgevers samen nog een afspraak te maken. Ik heb mijn positie toen in de waagschaal gesteld, maar het was een beetje door de nood ingegeven. De vakbeweging kalfde enorm af met een flink ledenverlies in 1980-1982, deels door de crisis. Ik dacht: als we dit niet proberen... Je kunt dus blijkbaar in een split second veel denken hè, althans veel overwegen. Toen zei Lubbers, die de vergadering voorzat: nou, als het zo ligt, dan laten we dat maar gebeuren.
Het Akkoord van Wassenaar bevat geen ingenieuze teksten, het zijn eigenlijk één of twee alinea's, that's all. In het begin was het fragiel natuurlijk. Er was geen intimiteit met Van Veen, zoals later Stekelenburg en Rinnooy Kan vertrouwelijk met elkaar waren. Het was een andere tijd en het waren andere omstandigheden. De verhouding met Van Veen was veel meer afstandelijk. We tutoyeerden elkaar, maar je kunt op verschillende manieren tutoyeren. In een Brandpunt-uitzending in 1977 ben ik eens vreselijk op Van Veens tenen gaan staan door te weigeren met hem aan één tafeltje te zitten. Dat was in mijn eigen hoofd opgekomen. Er waren geen spindoctors die zeiden dat ik dat niet kon doen. Ik weet achteraf ook niet of het verstandig is ge- | |
| |
weest - we reikten elkaar wel regelmatig bij vergaderingen de hand - maar het overleg was toen volledig mislukt en vastgelopen, met als gevolg dat er echt landelijke stakingen uitbraken. Ik vond dat we best samen aan die uitzending konden meedoen, maar we moesten dan niet broederlijk naast elkaar maar echt apart zitten, zodat mensen konden zien dat we het niet eens waren. Dat heeft het oordeel dat Van Veen en anderen in de werkgeverswereld over mij hadden, destijds negatief beïnvloed. Dat was volgens hen not done, te veel op publieke sentimenten spelen.
Maar om het Akkoord van Wassenaar tot stand te brengen en uit te voeren, moest er uiteraard wel vertrouwen zijn. Je moest proberen zoveel mogelijk zekerheid te krijgen dat het akkoord naar letter en geest in bedrijven en bedrijfstakken zou worden uitgewerkt. Je kunt wederzijds vertrouwen opbouwen op basis van een zakelijke verhouding. We hebben elkaar de laatste dagen voor het akkoord nadrukkelijk bevraagd over de zorgen over en weer over de implementatie van een eventueel akkoord. En later is dat verder uitgewerkt met arrangementen om de arbeidsmarkt voor meer mensen wat ruimer te maken en tegelijkertijd de loonstijging voor een langere periode gematigd te houden en dus niet helemaal de inflatie te volgen. Maar goed, zo kwam het Akkoord van Wassenaar er, een qua formuleringen vrij weinigzeggende maar qua impact heel vergaande afspraak met werkgevers over de meerjarige ontwikkeling van arbeidsvoorwaarden en van werkgelegenheid. Wassenaar is mij intern bepaald niet overal in dank afgenomen en zeker niet in het begin, maar het is uiteindelijk wel voldoende aanvaard om het te kunnen uitvoeren. Een simpele tekst, met verstrekkende gevolgen voor de hele sociaal-economische ontwikkeling van Nederland door de jaren heen.
Onze concessie was de erkenning dat de winsten op een
| |
| |
te laag niveau waren gekomen en werkgevers konden natuurlijk zeggen: nou prachtig, dat pikken we in, zonder aan de voorwaarde van de werknemers te voldoen, namelijk meer mensen aan het werk te helpen. Dan heb je een kat in de zak en dat zou nog niet eens op het moment zelf blijken, maar pas in de jaren die volgden. Wat dat betreft was het dus ook een heel riskante wissel op de toekomst. En de risicoverdeling was zeker niet gelijkwaardig: wij namen naar verhouding meer risico. Dat leidde ook tot allerlei discussies, waarbij mij gevraagd werd: hoe kun jij nou bewijzen dat in onderneming a of in bedrijfstak b arbeid verdeeld wordt, terwijl men daar nog bezig is mensen weg te werken die overtollig zijn? Dat kon ik ook niet bewijzen, en dat was af en toe echt heel moeilijk. De algemeen gegroeide erkenning dat we economisch en sociaal - want uiteindelijk is werkgelegenheid de beste vorm van sociale zekerheid - ook echt op een absoluut dieptepunt waren aangekomen, dat het bijna niet meer erger kon dan waar we waren, heeft mij natuurlijk wel ‘geholpen’ bij het verdedigen van het Akkoord van Wassenaar. Niemand gaf toe dat een loonmaatregel gerechtvaardigd zou zijn, maar we voelden allemaal wel aan dat die politiek gezien bijna onvermijdelijk was, en dan was de keuze om iets te doen waar je zelf voor tekent minder ingrijpend. Dat was de eerste keer dat ik voelde - en ik heb dat nooit zo sterk ervaren als de eerste keer - dat je soms verantwoordelijkheden moet nemen, ook al zijn er bij de mensen die het betreft ongelooflijk veel reserves en onzekerheden. Formeel was ik gedekt, want een ruime meerderheid van de bonden was hiermee akkoord, maar ik wist dat de beslissing slechts langzaam door de tijd zou worden bevestigd.
| |
Imago
Ik heb wel van nature - en daar zal mijn vakbondservaring bij hebben geholpen - inlevingsvermogen. Vanuit mijn af- | |
| |
komst en vanuit mijn werkervaring al vroeg in de vakbeweging kan ik me vrij goed verplaatsen in overwegingen en gemoedstoestanden van mensen. Ik ben niet een jongen van de gestampte pot, dus mensen zullen wellicht vaak wat afstand tot me houden. Tegelijkertijd ben ik nogal toegankelijk, tot op de dag van vandaag is de drempel blijkbaar laag om me langs allerlei wegen te benaderen en dingen voor te leggen.
Ik denk dat de invloed van de media enorm groot is op het beeld dat mensen van je hebben. Je bent via dat rare scherm op een afstand en tegelijk zo ongelooflijk dichtbij. Maar iemand met technische foefjes proberen mediagenieker te maken dan hij zo op het eerste gezicht is, is nooit aan mij besteed geweest. Ik kan heel veel adviezen hebben maar ik kan niet aan iets beginnen wat ik zelf niet nodig vind. Mediatraining heeft voor mij altijd iets gehad van proberen een ander mens van me te maken. Natuurlijk en ongemerkt maak je veranderingen door en maak je onvermijdelijk een ontwikkeling door in je uitingen en verschijning. Ik wil dat wel aanvaarden als dat geleidelijk gaat, maar ik wil niet dat men iets van mij maakt. Daarom is dat houterige en ietwat onhandige ook altijd zo gebleven. Ik heb mezelf in vroegere vakbondstijden en ook later in de politiek bijvoorbeeld weleens teruggezien op televisie. Dan dacht ik: wat sta je daar toch hard te praten, kan de toon niet wat rustiger? Maar als kijker vergeet je vaak dat die luide toon soms alleen maar nodig is om je publiek te bereiken, fysiek te bereiken. Het komt voor dat het rumoerig is en je als het ware de hoogte van je eigen stem niet meer kunt vaststellen. Camera's registreren dan iets heel anders dan de zaal of jijzelf.
In de loop van 1981 overwoog ik om te stoppen. Ik zou er in 1982 negen jaar als voorzitter op hebben zitten. Geleidelijk aan begon mij het risico bezig te houden dat iemand verandering en vernieuwing in de weg staat doordat hij in
| |
| |
zijn onverzettelijkheid onvoldoende creatief is. Zo'n midlifegevoel hè... Ik hoop tenminste nog steeds dat het midlife is geweest, want dan word ik vijfentachtig. Maar Wim Spit, die als nkv-voorzitter de tweede poot in de nieuwe vakcentrale vertegenwoordigde, deelde mij in de aanloop naar het fnv-congres mee dat hij er in 1982 - na een veel langere vakbondsperiode - mee zou stoppen en ik vond dat wij niet tegelijk weg konden gaan. Dus toen heb ik gezegd: als jullie me nog drie jaar willen houden, blijf ik voor een nieuwe periode. Ik had het werk altijd met plezier gedaan, maar het is echt een heel zware baan, met ook een stevige fysieke belasting.
Ik was trouwens ook enigszins de dupe van mijn eigen karakter. Om een simpel voorbeeld te noemen: het klinkt vandaag de dag een beetje ridicuul, maar ik vond het bijvoorbeeld niet kunnen dat je een chauffeur had. Ja, achteraf kan ik me wel voor m'n kop slaan: je pleegt natuurlijk roofbouw op jezelf, op je omgeving en op je organisatie. Want het betekende dat ik dus zo'n vijfentwintig uur per week achter het stuur van de Opel Kadett doorbracht, soms onder slechte weersomstandigheden. Ik wil het niet dramatiseren, maar het is een zware belasting. Je hebt gewoon je werkdag en dan kwam de rest, want het vakbondsleven voltrekt zich voor een belangrijk deel natuurlijk 's avonds en in de weekends. Toen werd er gezegd: Zullen we misschien toch niet een auto... en dan kan een medewerker van de garage die we bij de fnv hebben misschien 's avonds ook weleens mee om te rijden en misschien ook terug te rijden, als je wat moe bent of zo. Ik denk: ja goh, eh... je schaamt je zo... eh valse schaamte. Valse schaamte tegenover je omgeving, ook tegenover collega's en tegenover vakbondsleden. Van goh, komt meneer met een chauffeur voorrijden... Ik zeg het maar eerlijk. Het is niet erg sterk van mezelf, maar ik heb dat heel lang zo gehad.
| |
| |
De PvdA was zeer gefrustreerd over het mislukken van de kabinetsformatie in 1977. De situatie verbeterde niet toen de partij deelnam aan het kortstondige tweede kabinet-Van Agt, met Den Uyl als minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (1981-1982). Dit kabinet functioneerde nauwelijks, voor een deel door de tegenstelling tussen Van Agt en Den Uyl, voor een deel ook door het matige optreden van Den Uyl als minister. Zijn voornemen om de Ziektewet te versoberen viel, met name door de wettelijke beperking van de contractvrijheid, geheel verkeerd en leverde hem een frontale botsing op met de vakbeweging.
Na de val van het kabinet werd Den Uyl door een aantal partijgenoten op een nachtelijke vergadering (19 mei 1982) voorgehouden dat het voor hem beter was om te stoppen als politiek leider. Hoewel Den Uyl nog niet had laten weten dat er een vacature was, ontstond er vanaf dat moment een ‘kroonprinsenstrijd’. Daarbij viel ook regelmatig de naam van Wim Kok, en verschillende keren werd met hem ook gesproken over het politiek leiderschap van de PvdA. Kok wenste echter het fusieproces in de vakbeweging af te ronden, zeker na het vertrek van Wim Spit. Den Uyl liet in juni 1982 intern weten zich het recht voor te behouden om tussentijds terug te treden, maar werd nog wel lijsttrekker bij de verkiezingen van 1986. Kok was een jaar eerder afgetreden als voorzitter van het fnv en fungeerde in de verkiezingscampagne als ‘lijstduwer’. De PvdA won vijf zetels, maar Lubbers verwierf voldoende parlementaire steun om ‘zijn karwei af te maken’. Wim Kok kreeg ruim 570 000 voorkeurstemmen en volgde Den Uyl op 21 juli 1986 op als fractievoorzitter. Den Uyl overleed op 24 december 1987.
In 1984 ben ik ernstig ziek geworden. Ik weet niet of dat een verband heeft met het werk, maar vroeger of later krijg je daar toch de rekening voor. Dat is toch wel een vrij belang- | |
| |
rijke fase in mijn leven geweest, omdat toen alles ineens brak. Ik kreeg tijdens de vakantie een ongelooflijke hoofdpijn, niet zomaar hoofdpijn en zelfs niet migraine, maar een pijn die tot in het ruggenmerg door trok en op geen enkele manier te onderdrukken was. Een gekmakende pijn, die ik bij wijze van spreken nog kan oproepen in mijn gevoel. Dat bleek dus het begin te zijn van hersenvliesontsteking. Daar was niets tegen te doen, alleen absolute rust. Toen heb ik het gevoel gehad - dat slijt ook weer - dat ik in blessuretijd zat. Na een paar maanden mocht ik wel weer voorzichtig aan het werk, maar dat kon helemaal niet. Het was al hels moeilijk om het bijltje erbij neer te moeten gooien en me nergens mee te bemoeien, maar het is nog moeilijker om na een aantal maanden te zeggen: hier ben ik weer, maar ik ben er alleen maar van negen tot twaalf. Dan mag je alleen nog maar aan dingen ruiken, maar nergens van eten.
Een halfjaar later - toen ik weer volledig hersteld was - heb ik met Rita besproken wat ik verder zou moeten en besloten er bij de fnv een punt achter te zetten. Je moet geen monument worden in de beweging. Toen dat besluit eenmaal genomen was, kwam de burgemeester van Groningen Harm Buiter op bezoek als ‘verkenner’ namens de gemeenteraadsfractie van de PvdA om te polsen of ik er wat in zag om eventueel zijn opvolger te worden. Daar ben ik me in gaan verdiepen. Het was in ieder geval een baan die overzichtelijk leek. Je weet waar het gebeurt en ik zou meer thuis zijn. Maar geleidelijk aan diende zich ook een andere mogelijkheid aan, namelijk kamerkandidaat te worden voor de PvdA.
Daar is ook Joop den Uyl zich steeds nadrukkelijker mee gaan bemoeien. Joop was geen vakbondstype hè, integendeel, maar hij had veel oog voor en kende ook veel betekenis toe aan wat zich in en rondom het toenmalige nvv en de latere fnv voltrok. Ik had natuurlijk geen enkele in- | |
| |
vloed op de samenstelling van zijn kabinet, maar hij legde mij al in 1973 als een soort klankbord een paar namen voor van mensen die hij overwoog op te nemen. Ik ben in mijn contacten met Joop nooit over de schreef gegaan: ik was heel strikt in de onafhankelijkheid van de vakbeweging ten opzichte van de politiek die moest worden gemarkeerd. Ik heb zelf in de jaren zeventig het proces mee vormgegeven van duidelijker onderscheiden verantwoordelijkheden ten opzichte van de PvdA waarmee in de jaren zestig nog nauwe personele en ook politieke relaties bestonden. Maar ik was geen robot, ik had mijn eigen maatschappelijke en politieke opvattingen en ook een enorme waardering en persoonlijke sympathie voor Den Uyl, ook voor zijn wijze van argumenteren en de zuiverheid van zijn afwegingen. Zondagavond laat - als bij mij de kinderen in bed lagen - ging ik weleens per fiets of met de auto naar Buitenveldert. Gewoon even ‘de keek op de week’ en de stand van zaken doornemen, soms ook per telefoon. Het gaat te ver om het vriendschap te noemen, ik zou het eerder verbondenheid noemen. Ik voelde me vereerd, maar ik had een eigen verantwoordelijkheid. Het ging om het met elkaar doornemen van onderwerpen en mogelijke scenario's zoals ik dat ook met anderen, met collega's deed.
| |
Politiek
Ik heb nooit het besluit genomen: als ik bij de fnv stop, dan ga ik in de politiek. Ik ben in 1961 lid van de PvdA geworden. Ik heb er - op één keer na - altijd op gestemd. Je steunt een partij werkelijk als je er lid van bent hè, maar ik heb, zolang ik werkzaam was voor de vakbeweging, ervoor gekozen me niet binnen de PvdA te manifesteren. Ik geloof dat ik me uiteindelijk niet zou hebben laten vermurwen als niet juist Joop den Uyl dat beroep op mij gedaan had, niet om wat hij was en was geweest, maar om wie hij was. Je weet hoe het is in Den Haag: alles is natuurlijk al- | |
| |
tijd onzeker en onoverzichtelijk, dus ook binnen de PvdA als onderdeel van Den Haag. Allemaal heel anders dan in de vakbeweging. Die was in mijn ogen een toonbeeld van overzichtelijkheid, zeker in de manier waarop de besluitvorming gaat. Dat komt ook omdat er bij voortduring één herkenbare andere partij is: de werkgevers. Een andere partij die je nodig hebt én die jou nodig heeft, want stabiliteit is ook een ondernemersbelang. Dat betekent dat je structuur hebt in je organisatie en de rolverdeling daarbinnen. Het kan weleens chaotisch toegaan, maar het blijft altijd redelijk gestructureerd en redelijk concreet. Je wist doorgaans na afloop van een vergadering wat je had afgesproken en wie wat moest doen, het ging meestal wel ergens om, en dat is nou niet direct altijd het kenmerk van de politiek. Politiek is daarmee vergeleken in veel opzichten anders. Maar toch heb ik op een bepaald moment gezegd: Ja, ik ga ervoor.
Het was de periode dat er verkiezingen aankwamen. Ze zouden in mei 1986 plaatsvinden. Ruim een halfjaar daarvoor verschenen er al weer van die peilingen met de bekende vragen. Ja, ik vind ze ook wel leuk als ze over anderen gaan, maar nu werd de vraag voorgelegd met wie de PvdA meer kans zou maken en nog een aantal varianten daarop en die lieten nogal hoge scores voor mij zien. Om een lang verhaal kort te maken: ik werd ‘lijstduwer’. Ik stond op het affiche met Joop samen en bij de verkiezingen kreeg ik ruim 570 000 voorkeurstemmen, genoeg voor tien kamerzetels. Ik vond het ronduit fantastisch om zoveel vertrouwen te krijgen, daar was ik heel dankbaar voor, maar je beseft heel goed dat dat vertrouwen voor een deel gebaseerd is op het verleden, wat dus geen garantie is voor toekomstige resultaten. Het was begonnen met simpele opiniepeilingen die niets te maken hadden met je prestaties in de politiek. Van die verwachtingen heb ik nog jaren last gehad. Ik besefte dat die gebaseerd waren op mijn verleden
| |
| |
als voorzitter van een vakcentrale met een totaal andere verantwoordelijkheid en met veel minder gecompliceerde afwegingen dan in de politiek.
| |
Fractievoorzitter
Tijdens de campagne werden natuurlijk verschillende scenario's doorgenomen, waarvan er één was dat Den Uyl zou terugtreden als we niet de grootste partij werden. Na de verkiezingen werd ik gekozen tot vice-voorzitter van de fractie en op 21 juli kreeg ik de hamer door Joop overhandigd. Ik voelde op dat moment de importantie van wat er gebeurde, om alles wat Joop had gedaan en betekend. Het was allemaal heel onwezenlijk. Ik nam het stokje over en de draad bleef ongebroken, maar hier brak ook een draad af, namelijk die van Joops rol en betekenis in de cockpit van de nationale politiek en van de sociaal-democratie. Dat soort ervaringen heb ik maar een paar keer gehad in mijn leven, dat je deel uitmaakt van een gebeuren waarvan je zegt: ik sta nu in het middelpunt van de aandacht, er ontgaat mij niets, maar toch ben ik er niet helemaal bij. Tot je drie keer met je ogen hebt geknipperd en dan is het dus werkelijkheid.
De laatste jaren waren niet de gelukkigste geweest, voor de PvdA niet en dus ook niet voor Joop. Men kon niet goed met die uitslag van 1977 omgaan. Ik bedoel, zo'n winst laten lopen, dat was heel ernstig en dat moet uiteindelijk ook Joop den Uyl worden aangewreven. Daarna dat ongelukkige kabinet-Van Agt 11 in 1981-1982, met Den Uyl op Sociale Zaken, waarbij we in conflict komen over het inbreken in bestaande cao's, dat was het punt waarom het draaide. Daarna ontstond een periode van oppositie die vooral bestond uit nee zeggen. Achteraf heb ik gehoord dat de fractie het mij heel erg kwalijk heeft genomen dat ik het Akkoord van Wassenaar heb gesloten en als een soort presentje op het bord van Lubbers heb gelegd. Althans, zo werd dat er- | |
| |
varen. De wereld van de PvdA sloot niet meer helemaal aan op de politieke en economische werkelijkheid en ik vond dat geen goed uitgangspunt voor een grote oppositiepartij die idealen behoort te verbinden met realiteitszin. Nee zeggen omdat het zo welluidend klinkt is misschien wel attractief, maar niet goed genoeg om uiteindelijk ook voldoende steun te verwerven om het roer over te nemen, althans niet in Nederland. Tenminste, dat dacht ik tot 2002. Er mag dus best wat kritiek doorklinken op de politieke lijn die de PvdA had gekozen, maar ik herhaal met twee vette strepen eronder dat ik Den Uyl een kanjer vond en dat ik het alleen al daarom een bijzonder emotionerend moment vond dat hij stopte en de leiding overdroeg aan mij, een man van middelbare leeftijd weliswaar, maar nog betrekkelijk onbevangen en onervaren in het politieke bedrijf.
De PvdA moest wennen aan het feit dat de wereld inmiddels ingrijpend veranderd was. Het partijbestuur zette vanaf 1986 verschillende commissies aan het werk om advies uit te brengen over programma, strategie en organisatie van de partij. De rapporten stapelden zich op: Schuivende Panelen (1987), Politiek à la Carte (1987), Bewogen Beweging (1988), Om de kwaliteit van de toekomst (1989) en Een partij om te kiezen (1991). Maar de wereld leek nog sneller te veranderen dan in de rapporten viel bij te houden. Vooral na de val van de Berlijnse Muur en de ineenstorting van de Sovjet-Unie leken begrippen als directe democratie en markt aanzienlijk meer gewicht in de schaal te werpen dan sturing en staat. De partij twijfelde zelfs hier en daar aan de zinvolheid van eigen bestaan. Wim Kok voelde zich ongemakkelijk in een vruchteloze oppositie met almaar voortgaande interne discussies. In dat licht vond hij het van groot belang dat de PvdA weer regeringsverantwoordelijkheid zou verwerven, om op die manier te kunnen laten zien waar de
| |
| |
partij voor staat. De kans op deelname aan een regering in 1989 werd dan ook met beide handen aangegrepen.
Ik vond het niet goed voor Nederland dat de grote sociaal-democratische partij vrijwel onafgebroken tussen 1977 en 1986 buiten de regering had gestaan. In de peilingen haalde de PvdA misschien wel zo'n veertig procent, maar die populariteit werd in de verkiezingen onvoldoende verzilverd. We wonnen in 1986 wel vijf zetels, maar bleven op 33,3 procent steken, terwijl het cda op 34,6 kwam. Dus zo enthousiasmerend was die uitslag niet. De partij en die links van de PvdA zaten, hadden belangrijk aan ons verloren en nóg overvleugelde het cda ons. Dat heeft tot zelfreflectie geleid. Maar ik moest als fractieleider in het begin continu op m'n tenen lopen om een beetje bij te kunnen houden wat er allemaal gebeurde en nog moest gebeuren. Er was alleen al het vertwijfelde gevoel: ik begrijp het niet allemaal. Niet omdat de mensen zo onduidelijk waren, maar omdat ik onderwerpen waarmee ik me als fnv-voorzitter niet echt dagelijks bezighield, natuurlijk niet voldoende beheerste. En dat terwijl ik zo kritisch ben op mezelf... Voordat je het weet moet je een maidenspeech houden in het debat over de regeringsverklaring. Daar heb ik peentjes gezweet.
Mensen die een beetje kunnen schaken en vooruitdenken, horen dat te weten, maar ik had me veel te laat gerealiseerd dat er op de eerste termijn nog een tweede en zelfs derde termijn moesten volgen. Ik had al mijn energie in die eerste anderhalf uur gestoken en toen moest ik reageren op het antwoord van de regering. Ook dat nog! Van anderen heb ik altijd gehoord dat ik het niet eens onaardig gedaan heb. En ik heb me vrij snel de vaardigheid eigen gemaakt dat alles wat ik niet wist, wel door mijzelf, maar niet per se door een ander opgemerkt hoefde te worden. Ik leerde bovendien snel bij.
| |
| |
Het ging me die eerste keer blijkbaar toch redelijk af. Ik kan me moeilijk op twee dingen tegelijk concentreren. Ik word op zo'n moment niet beheerst door de vraag hoe ik de oppositie ga neerzetten, maar: hoe wil hij dat aanpakken, is de redenering. Ik heb vanuit onze invalshoek ook een redenering en die probeer ik tegen zijn betoog aan te planten. Ik zoek dus aansluiting bij een redenering om van daaruit het verschil te laten zien. Als Lubbers aan het woord was, ging ik in de beantwoording in zijn redenering mee en legde dan ineens het verschil goed bloot. Dat was niet een techniek die veel voorkwam in de Kamer, het was ook helemaal geen bijzondere truc. Je bent zoals je bent, maar het werd door menigeen wel als een verademing ervaren. Ik ben bijna het vleesgeworden voorbeeld van iemand die toch probeert het gemeenschappelijke te zoeken en ben sterker in het zoeken naar wat mensen bindt, dan in het scherp accentueren wat mensen scheidt... Dat leidt zonder twijfel tot een zekere grijsheid, omdat ik weleens te veel de neiging heb de juiste elementen in de redenering van de ander te zien. In de vakbeweging ben ik, denk ik, al opgevallen als iemand die wilde samensmeden. Als je dat ooit ergens moest doen, dan was het wel in het begin van de jaren zeventig in het verdeelde nvv.
Ik weet nog dat ik in 1986 al verkozen werd tot politicus van het jaar. Dan gloei je natuurlijk van enthousiasme, maar dat duurt bij mij in de regel nooit langer dan tien seconden, want dan denk ik alweer: tja, hoe moet dat nu? Ja, want zo'n verkiezing door de parlementaire pers is natuurlijk het resultaat van elkaar wat napraten, zo tussen alle happen en slokken in Nieuwspoort door vestigt zich het beeld van iets fris en iets vernieuwends in de partij. Maar ik voelde vooral dat ik niet toekwam aan het handwerk dat volgens mij zo nodig was. Eigenlijk ontbrak er structuur, want een fractie is niet een structuur, zoals de Kamer ook geen structuur
| |
| |
heeft. Ik was groot geworden met structuren, waar ik iets met andere mensen had, waar je iets afsprak en nakwam. In de politiek spreek je weleens iets af natuurlijk, en als het over een begroting gaat of een miljoenennota, dan kun je ergens je tanden in zetten. Maar veel van de andere gebeurtenissen gingen over alles en ook weer over niks. Daar heb ik heel erg aan moeten wennen en eigenlijk ben ik er nooit echt aan gewend geraakt.
Onmiddellijk bleek al dat de televisie van gisteren of de krant van vanmorgen een enorme rol speelde in de politiek. Toen al. Pas op den duur heb ik moeten toegeven dat beelden heel belangrijk waren, ook al praatte ik liever over de inhoud. Ik ga ervan uit dat we niet op aarde zijn om allemaal theater op te voeren. Ik was daar ook niet zo goed in. We leefden nog niet in de huidige incidentenmaatschappij, het was allemaal nog niks vergeleken met later, maar het was wel een radicale overgang voor mij. Ik was een amateur op het beginnerspad. Weliswaar was ik al 47 jaar, maar ik wist heel weinig van de manier waarop de parlementaire politiek functioneerde, met alles daarbinnen en eromheen. Ik heb heel erg in Joop gewaardeerd dat hij me mijn gang liet gaan. Hij liep wat rond, dat kon hij heel goed, wat grommend met sigaar of zonder sigaar. Dan dacht je: het zint hem helemaal niet. Als hij wat zei dan dacht ik: wat is dat grommerig. En als hij niks zei, dan dacht ik: waarom zegt hij niks. Maar hij liet verder niet veel merken.
Ik houd niet zo erg van droomkastelen. Je kan best naar iets verlangen, maar dan moet je wel uitgaan van hoe de wereld draait. En ik vond in dat licht dat we niet zozeer een middenpartij moesten zijn, maar een partij die niet onnodig het midden van zich vervreemdde. Je was een sociaal-democratische partij voor de mensen die laag betaald werden, maar wat je zei en dacht, moest voldoende appelleren aan de middengroepen. Die vielen anders als rijpe appelen
| |
| |
in de schoot van het cda, dat klaarstond om te incasseren. Daar moest je een alternatief voor bieden door voorstellen op tafel te leggen die ook rekening hielden met de gevolgen voor de middeninkomens. Daarbij bleek dat er mensen binnen de partij waren die toe waren aan de wisseling van 1986, zeker toen bleek dat die verkiezingen niet het grote resultaat hadden opgeleverd waarop men gemikt had. Het vertrek van Den Uyl was het onvermijdelijke gevolg van die verkiezingsuitslag en daarna kwam er een nieuwe ronde met nieuwe kansen. Ik zag het als mijn rol om ervoor te zorgen dat de partij weer relevant werd.
Op 2 mei 1989 bleek de vvd zich te keren tegen het voornemen van de regering om het reiskostenforfait af te schaffen en de accijns op diesel te verhogen. Een dag later bood Lubbers het ontslag aan van zijn kabinet. Na de verkiezingen in september werd D66 door het cda snel buiten spel gezet. De besprekingen tussen cda en PvdA vonden plaats onder leiding van informateur Lubbers, waarbij Wim Kok en Bert de Vries zich lieten vergezellen door de beoogde nieuwe fractievoorzitters, respectievelijk Thijs Wöltgens en Elco Brinkman. Het nieuwe kabinet werd beëdigd op 7 november 1989, twee dagen voor de val van de Berlijnse Muur.
De val van het kabinet-Lubbers ii in 1989 kon je zien aankomen. Dat lag vooral aan de vvd: de verkiezingsuitslag voor die partij in 1986 werkte destabiliserend, er was een slechte verhouding tussen kabinetsleden en fractie en een toenemende erosie in de bewindsliedenploeg. Eigenlijk was het niet zozeer een val als wel een implosie. Het ging ook niet echt om het reiskostenforfait, dat was maar de aanleiding. Ook als je het achteraf analyseert, kan je moeilijk om de conclusie heen dat de hoofdrolspelers het eigenlijk niet meer zo erg zagen zitten. En dan zakt het paard plotseling
| |
| |
door zijn hoeven, het valt niet, maar het zakt gewoon in elkaar. De vraag die ik me weleens heb gesteld, maar niet kan beantwoorden: heeft deze ontknoping misschien ook nog iets te maken gehad met de bijdrage die ik in de jaren 1986-1989 heb geleverd vanuit de oppositie, inclusief de stijl van oppositie voeren?
Er kwamen vervroegde verkiezingen. Ik ben nog wel een weekje met vakantie geweest, maar de kaarten waren eigenlijk al geschud. In de opiniepeilingen is tussen de val van het kabinet in mei en de verkiezingen in september niet veel meer gebeurd. Bij die verkiezingen gingen we van 52 zetels terug naar 49, wat vooral te maken had met de opkomst van GroenLinks. In 1986 hadden we de linkerzijde leeggezogen, maar die keerde weer terug, vooral ook omdat iedereen dacht dat er toch wel een cda-PvdA-kabinet zou komen: dan maar liever afzwaaien naar links van de PvdA. Dan krijg je de formatieperiode, die kort was, bij elkaar zo'n twee maanden. Vooral de vraag of ook D66 zou deelnemen aan het kabinet, zorgde aanvankelijk voor spanning. Voor het cda was dat absoluut onbespreekbaar, al was het maar om niet in een minderheidspositie te komen in het kabinet. Met name fractieleider Bert de Vries voelde daar niet voor. Bij Lubbers was wat minder gemakkelijk te achterhalen wat hij ervan vond. In de eerste plaats omdat hij over een geweldige goochelkunst beschikte, maar daarnaast had hij persoonlijke sympathie voor Van Mierlo. Maar de krachten binnen het cda waren heel duidelijk tegen deelname gericht. Het is ook wel wennen, als je al die jaren in de gerieflijke positie hebt verkeerd om te kunnen zeggen met wie je gaat en om dan ineens met twee oppositiepartijen in zee te moeten. Bovendien lagen de opvattingen van D66 over immateriële kwesties, abortus en euthanasie, voor het cda extra gevoelig.
Na het wegvallen van D66 begon het echte onderhande- | |
| |
len. Hoe dat moest wist ik niet; ik weet eerlijk gezegd nog niet goed hoe dat moet. Er is geen blue print voor, er zijn dingen in het leven waarvan je niet uit een boekje kan leren hoe het moet. Ook na mijn vertrek uit de politiek heb ik veel aandacht gehad voor de formaties die hebben plaatsgehad en me regelmatig zitten afvragen hoe het zou gaan. Gaat het niet te veel over de inhoud en komen ze wel toe aan de vertrouwensrelaties, of gaat het te veel tussen twee of drie mensen? Dat is heel fascinerend. Er is natuurlijk wel een aantal basisvaardigheden, zoals overzicht houden. Dat is heel belangrijk. Dus je niet van de wijs laten brengen door te veel aandacht voor details. Dat wil niet zeggen dat je er maar een tijdje het zwijgen toe doet, omdat je almaar naar de grote lijnen zit te kijken, zo bedoel ik dat niet. Maar je moet tegelijk in je hoofd houden wat je op dat moment bespreekt - wat uiterst relevant is voor het vervolg en voor het eindresultaat - én de samenhang der dingen. Je goed concentreren op ieder onderdeel waar je diep moet gaan, maar tegelijkertijd het overzicht behouden. Nu had ik wel ervaring met onderhandelen in de vakbeweging natuurlijk, maar eind 1989 heb ik voor het eerst gemerkt hoe moeilijk het proces van regeringsprogramma's maken is. Dat is ongelooflijk moeilijk. Er komen allerlei onderwerpen aan de orde en om dat een beetje systematisch te doen, niet te veel af te dwalen... De neiging is heel groot om je in de details te verliezen. Je hebt ook niet altijd in de gaten of iets een detail is, voordat het te laat is eigenlijk. Dus dat is al ingewikkeld. En als dat proces eenmaal een beetje gaande is, zijn er ongelooflijk veel mensen, meer dan je lief is vaak, die er een sport van maken om daar heel erg diepzinnig en ook heel intensief mee bezig te zijn.
Als je dan 's avonds laat weer eens een stap had gezet, dan kon je nog eens beginnen aan dat andere karwei, namelijk de terugkoppeling. Je moest als het ware vermoeid
| |
| |
maar uitgerust beginnen aan het uitlegproces. Dan moet je het geduld hebben om deel te nemen aan allerlei schaakpartijen... en ik ben niet zo goed in schaken, ik heb het nooit verder gebracht dan dammen. Dat kon ik indertijd vrij goed, maar schaken niet. Dan gaat het bijvoorbeeld over de vraag of we niet te veel hebben weggegeven. Nou, de eigen omgeving vindt altijd dat er te veel wordt weggegeven. Je hoeft niet bang te zijn dat er ooit een lichtvaardige stemming ontstaat waarin plotseling een opeenstapeling van alle mogelijke concessies mogelijk is. Integendeel. Achterbannen, in de vorm van een fractie of een fractiebestuur of fractiegroepen, hebben altijd de neiging om te remmen in plaats van te zeggen: jongens we moeten naar het eindresultaat. En dan moet je ook rekening houden met de mogelijke commentaren: wat vinden de media ervan. Dat is toch belangrijk. De toon, de beeldvorming rondom het verloop van de onderhandelingen is belangrijk. Je moet niet continu zenuwachtig worden van iedere beweging buiten de deur, maar de omgeving speelt toch een rol. En soms zelfs een voorname rol.
Bij onderhandelingen moet je jezelf volop geven, maar ook afstand nemen en zeggen: wat staat ons eigenlijk voor ogen? Want de verleiding is groot om in het regeerakkoord van alles tot in de kleinste details vast te willen leggen, maar niet in te gaan op de vraag wat te doen als het in de wereld eens een beetje anders loopt dan we nu veronderstellen. Want één ding staat wel vast: verkiezingen zijn ontzettend belangrijk, evenals onderhandelingen over een regeerakkoord, maar de werkelijkheid houdt zich niet aan datgene wat je in een programmatisch akkoord vastlegt. Sommige punten zijn natuurlijk bestand tegen wisselende werkelijkheden, maar andere afspraken lijken meer op dagkoersen. Die onderhandelingen van 1989 bijvoorbeeld stonden sterk in het teken van de sociaal-economische situatie. Het ging
| |
| |
economisch wel een stuk beter, maar door de slappe knieen van het tweede kabinet-Lubbers - dat de teugels nogal had laten vieren - was het nodig strakke afspraken te maken over het financieel beleid. Dan is het wel belangrijk om goed af te spreken wat je beleid zal zijn voor de komende vier jaar, maar als de wereld zich niet aan de verwachtingen houdt en de economische prognoses worden achterhaald door de werkelijke ontwikkeling, dan word je dus snel geconfronteerd met nieuwe vragen. Dat overkwam ons ook: de feitelijke ontwikkeling bleek ongunstiger dan we bij de onderhandelingen dachten.
Maar zoals gezegd: alle onderhandelingen zijn weer anders. Eigenlijk heb ik nooit het gevoel gehad dat het echt in mijn vingers zat. Dat ligt ook aan mijn karakter. Ik weet over het algemeen beter wat ik niet dan wat ik wel in m'n vingers heb. Er zijn wel opmerkingen gemaakt over het feit dat ik kritisch ben of was op anderen, maar ik kan iedereen de geruststelling geven dat dat nog maar een flauw aftreksel is van de mate waarin ik kritisch ben op mezelf. Ik weet altijd wat eraan mankeert. Maar ik vind het heel erg uitdagend om iets voor elkaar te krijgen. Niet om het voor elkaar krijgen als zodanig, maar om iets tot stand te brengen waar mensen zich in kunnen vinden. Dat vond ik buitengewoon boeiend in mijn werk in de vakbeweging en dat vond ik ook in de politiek. Als je aan het begin van een periode staat en je brengt uiteindelijk een program tot stand, ook al weet je hoe relatief de betekenis daarvan is omdat de werkelijkheid de theorie snel kan inhalen, dan schenkt het toch bevrediging om iets te presenteren wat wordt gesteund en waarin mensen vertrouwen hebben. Dan heb je echt iets tot stand gebracht. Gedurende mijn hele leven heb ik meer bevrediging gevonden als ik dingen bereikt had dan wanneer ik met een stralend gezicht kon zeggen: Nu het is helemaal vastgelopen.
| |
| |
Ruud Lubbers heeft in dit soort dingen natuurlijk een geweldige ervaring, hij zat al sinds 1973 in de politiek. Je merkt zijn enorme vaardigheden om dingen te doorzien, zo niet zijn gewiekstheid. Dat dwingt respect af, maar tegelijkertijd zet het alle signalen op rood: wacht even, die moet ik in de gaten houden. Dat was een belangrijke overweging om zelf ook in het kabinet te gaan. Daar zat ook wel achter dat er echt iets gemaakt moest worden van de nieuwe coalitie en daaraan kan je beter bijdragen in het kabinet dan vanuit de fractie. En waarom Financiën? Daarbij hebben twee overwegingen een belangrijke rol gespeeld. De eerste was dat het volstrekt duidelijk was dat op dat departement alle lijnen samenkwamen, zeker gezien de ingrijpendheid van het regeerakkoord. Ten tweede vond ik dat ik zelf zou moeten proberen een bijdrage te leveren aan het gezond maken van de overheidsfinanciën, ook al had ik geen financiële achtergrond. Daar moest echt een slag van betekenis worden gemaakt, daar was ik diep van overtuigd. Dat heeft toch wel enigszins te maken met mijn met de paplepel ingegeven voorkeur om niet structureel veel meer geld uit te geven dan je hebt. Mij was van kinds af aan de stelregel bijgebracht dat je geld eerst moet verdienen en dan pas uitgeven. Nou weet ik wel dat je kunt lenen en dat er zelfs hele theorieën zijn die ervan uitgaan dat het helemaal niet erg is als de overheid zich flink in de schulden steekt, want daar worden anderen weer rijk van en zo loopt de economie toch weer rond.
Maar dat is niet het hele verhaal. Geen samenleving kan zich dat duurzaam permitteren, zeker niet als je ook nog grote ambities hebt op het gebied van de kwaliteit van de samenleving. Die moeten ook worden verzilverd. De rentebetalingen op staatsleningen vormden inmiddels geleidelijk aan de grootste uitgavenpost, er werd meer aan uitgegeven dan aan het grootste departement. Dat is zondegeld.
| |
| |
En je kunt je niet permitteren om daar altijd maar van te zeggen: Ja natuurlijk, is erg belangrijk, ben ik helemaal met u eens... maar nu even niet. Dat breekt je dus vroeg of laat echt op. Het gezondmaken van zieke overheidsfinanciën is dus echt in het belang van de bevolking.
Het eerste kabinet-Lubbers was hard, soms ongemeen hard, maar alle beeldvorming ten spijt had het tweede kabinet die lijn niet doorgezet. Nog wel stevig in zijn voornemens maar slapper in de uitvoering. De financiën waren niet op orde, maar dat werd gemaskeerd door een plotseling herstel van de internationale conjunctuur, met een economische groei die onverwacht fors was. Onno Ruding had aan het einde van zijn dagen als minister de belastingontvangsten te royaal ingeschat en ik zit nota bene nog geen twee weken op dat departement of daar vliegen de eerste tegenvallers me al om de oren. Dat zijn tegenvallers waar je heel nijdig over wordt: waarom moet dat mij nou juist gebeuren? Maar ook met drie keer boos worden waren ze nog niet verdwenen. Dat was een bittere pil waarop niet was gerekend. En zo kort nog maar na de start van het kabinet - en dat terwijl het resultaat van de kabinetsformatie binnen de PvdA vlak daarvoor met grote instemming was begroet. Ik zal me altijd het partijcongres blijven herinneren in de Flint in Amersfoort, waar het met applaus werd ontvangen. Nu was dat in de tijd dat de Berlijnse Muur wankelde, dus ik kan me voorstellen dat de aandacht zich enigszins was gaan verleggen naar iets wat natuurlijk de wereld echt een ander aanzien zou geven, maar dat applaus klinkt me nóg in de oren. Daarmee is veel gezegd over de verwachtingen die al voor de verkiezingen bestonden, maar is ook aangegeven dat niet alle consequenties van wat we hadden afgesproken, steeds in volle omvang werden overzien.
| |
| |
Bij het aantreden van het kabinet werd uitgegaan van een economische groei van 2,5% per jaar. Door de economische tegenwind zou daarvan nog niet de helft gerealiseerd worden. Bovendien bleek al snel dat de belastingontvangsten lager waren dan was ingeschat (wat aanleiding gaf tot het vernioeden dat vvd-minister Onno Ruding enige ‘lijken in de kast’ had achtergelaten). Het terugdringen van het financieringstekort (dat was gestegen naar 5,1% van het bruto binnenlands product, terwijl het op afzienbare termijn naar 3% moest) en de overheidsschuld (die was gestegen tot iets meer dan 79% van het bbp en in de richting van de 60% moest) bleek in die omstandigheden uiterst lastig. In deze situatie, zo legde Kok later uit, ‘duwden financiële problemen alle andere belangrijke dingen die je wilt doen weg’. In het voorjaar van 1991 kwam er een Tussenbalans, waarin het kabinet een forse bezuiniging (17 mil)ard gulden) aankondigde, onder veel meer op de sociale zekerheid.
Aan het begin was al duidelijk dat het een lastige periode zou worden, die naarmate de tegenwind toenam, steeds lastiger zou worden. In die omstandigheden werd van iedereen enorm veel gevraagd en dan heb je dus last van iedereen, van bemoeienis en betrokkenheid. Als vice-premier en minister van Financiën werd ik er regelmatig en overmijdelijk mee geconfronteerd, bijvoorbeeld op het wekelijkse overleg tussen de PvdA-bewindslieden op donderdagavond, dat ik het niet iedereen naar de zin kon maken. Uitgerekend de eerste man van de PvdA moest dan zeggen dat er geen ruimte was voor allerlei verlangens. Het zou minder confronterend zijn geweest als daar een vice-premier Kok van Binnenlandse Zaken zou hebben gezeten, die voor een deel ook de dupe was van het barre financieel-economische beleid en mee zou kunnen klagen. Maar dat ligt me eigenlijk ook niet zo. We hadden duidelijk verant- | |
| |
woordelijkheden op ons genomen. Godzijdank ging het niet iedere week over financiën, zij het meer dan me lief was natuurlijk.
Ik weet dat er van die verhalen zijn over mopperende bewindslieden en mijn knorrigheid daarover, maar dat vind ik wat overtrokken. Het zou onzin zijn om te zeggen dat er in dat bewindsliedenoverleg altijd een jolige sfeer heerste - de omstandigheden waren er niet naar - maar er was een sfeer van onderling argumenten uitwisselen, ook over de samenhang waarin we het eens moesten worden. We hebben elkaar altijd serieus genomen en dat heeft zich uitbetaald. Wat gold voor de verhouding met bewindslieden, met collega's, gold natuurlijk ook voor de relatie met de fractie, die weliswaar aan het regeerakkoord gebonden was, maar zich minder gebonden voelde aan de soms bittere consequenties daarvan. Wat begrijpelijk is. De cda-fractie speelde daar dan als een stoorzender doorheen, wat het ons als PvdA soms nog moeilijker maakte in het kabinet. Soms ook op een manier die het cda in het kabinet voor de voeten liep. De verhouding met Brinkman werd almaar stroever. Het had natuurlijk te maken met de aankondiging van Lubbers, al heel snel na de start van het nieuwe kabinet, dat hij weg zou gaan... later tot zijn eigen spijt.
| |
Financiën
De binnenkomst op Financiën herinner ik me nog goed, vooral omdat het niet de eerste werkdag was. Voordat het officieel bekend was, was ik op een avond al naar het departement gegaan, omdat ik behoefte had te kijken hoe het daar werkte. Het was in die tijd not done al te komen als je nog geen minister was, maar ik voelde de onbedwingbare lust er een uurtje aan te besteden. Daar zat de ambtelijke staf bijeen, dat zijn vijf of zes mensen, de secretaris-generaal en directeuren-generaal, die mij buitengewoon vormelijk ontvingen, anders dan ik ooit gewend was ge- | |
| |
weest. Met in hun ogen iets van: nou, dat wordt onze minister, we zullen alles doen het ook deze minister naar de zin te maken, maar we moeten nog zien wat daarvan komt. Ik had al wel een ontwikkeling doorgemaakt in de jaren tachtig, maar ik was een nieuweling op dat hele financiële beleidsterrein, dat ook wel iets weg heeft van een closed shop, een beetje een besloten gezelschap.
Wat later kreeg ik natuurlijk karrenvrachten stukken en die waren soms nogal technisch. Toen ik minister was, wilde ik op enig moment snel iets weten en vroeg om de man die een notitie had opgesteld te bellen. De betrokkene kreeg bijna een rolberoerte, want die dacht niet anders dan dat hij toch zeker vijftien jaar op het departement moest werken voordat hij rechtstreeks met de minister in aanraking zou komen. Zijn reactie was dan ook zo bedremmeld dat ik daar een beetje achterdochtig van werd, en even later werd duidelijk dat ik ook een hogere polsslag had veroorzaakt bij de lagen boven de medewerker. Want de gebruikelijke lijn is: als u iets niet weet, dan moet u dat aan de ambtelijke top vragen en dan gaat het langs de ambtelijke lijn naar beneden tot het weer bij de top terugkomt. Op zichzelf had men groot gelijk natuurlijk, het was een echte beginnersfout.
Ik voeg hier overigens graag aan toe dat het departement van Financiën weliswaar niet altijd even flexibel is, maar wel van een kwaliteit zonder weerga. Ik ben erg op degelijkheid en kwaliteit gesteld, en dat departement heeft me heel erg geholpen beslagen ten ijs te komen. Eigenlijk was er maar één nadeel, wat me vooral als vice-premier kon opbreken. Soms kwam er een immaterieel onderwerp op de agenda van de ministerraad en dan kreeg ik van het ministerie vaak te horen dat hieraan geen budgettaire consequenties waren verbonden, uitmondend in het advies om hierover in de raad derhalve geen opmerkingen te maken.
| |
| |
Dat was een van de redenen waarom ik al vrij vroeg op het departement met een politiek assistent werkte.
Het werk was omvangrijker dan ik me had voorgesteld, alleen al doordat we al snel voorzitter werden van de Europese Unie en het Verdrag van Maastricht snel dichterbij kwam. Ik moest me wel heel veel eigen maken. Dat kwam dus vaak op het weekend neer. Soms wilde ik beter over een dossier worden ingelicht. Daar vraagje na verloop van tijd eens naar en dan krijg je te horen: wordt aan gewerkt, komt in de weekendtas. Dat bleek dan te gaan om vijf van die loodgieterstassen op rij, bij elkaar bijna een strekkende meter papier. Dat hoefde ik niet allemaal te lezen, er zaten soms pakken achtergrondmateriaal bij, maar ik wilde wel graag dat ik het zou kunnen lezen als ik dat nodig vond. En daarnaast waren er natuurlijk nog heel andere dingen, die niet in die tassen waren terug te vinden, zoals de puzzels die je aan het oplossen was op weg naar de begrotingsvoorbereiding. Het ging ten koste van mijn gezin, dat was en is pijnlijk, maar het kon niet anders en iedereen in mijn naaste omgeving vond ook dat het niet anders kon. Op de vrijdagavond werd het dus altijd wat later, op zaterdag vergaderingen, partijbijeenkomsten en mediaverplichtingen, en als je in de politiek zit, wordt de zondagavond besteed aan diverse politieke contacten, de fractievoorzitter, de collega's: zondagavond is belavond. Dus je had van vrijdagavond bij thuiskomst tot en met maandagochtend halfacht nog veel meer aan je hoofd dan alleen die tassen.
Geleidelijk werd er bovendien ook wat meer elektronisch gecommuniceerd, nog niet per computer, maar wel via de fax. Lubbers had ook een fax aangeschaft, dat had ik hem aangepraat. Daar heb ik weleens spijt van gehad, want hij had de neiging zondagochtend vroeg al veel af te scheiden, in een vreselijke hanenpoot die absoluut niet te lezen was. Maar nu hebben we het over het barre verleden,
| |
| |
technologisch gesproken. Zo herinner ik me dat ik met Rita rond oud en nieuw een paar dagen op vakantie was in Andalusië. Op dat moment moest ik toch contact hebben met het departement over de eindafrekening van de belastingontvangsten. Bij aankomst in Málaga kreeg ik van het consulaat een soort veldtelefoon van zo'n zes kilo. Wij gingen met een auto en die telefoon op stap en op het midden van de dag zaten we op een heuvel onder de olijfbomen een Spaanse boterham te eten en kon ik gaan zwengelen aan dat ding. Toen bleek dat ik op die plaats geen contact kon krijgen, moest ik die koffer naar de top van de heuvel slepen en heb vervolgens daar zitten bellen. Ik heb toen een kort gesprek gevoerd en vervolgens dat zware ding teruggesleept en vervolgens weer bij het consulaat ingeleverd.
Een faxapparaat had ik ook, daar zaten rollen papier in. Op een van de schaarse avonden dat Rita en ik weg waren, werd op het departement gewerkt aan een memorie van antwoord, ten tijde van het Verdrag van Maastricht. Zo tegen middernacht kom ik thuis en de hele kamer lag vol met die vellen faxpapier. De ambtenaren hadden de zaak maar even gefaxt, dan kon ik er rustig naar kijken. Bij elkaar was het misschien wel honderdvijftig vel, zo door de kamer. Het leek wel een zwembad.
De communicatie is natuurlijk enorm veel efficiënter geworden, al was de prehistorie wel goed voor de gemoedsrust. Ik ben altijd bang dat ik iets mis, ik loop als ik thuiskom, altijd nieuwsgierig naar mijn antwoordapparaat om te horen wat erop staat en mijn e-mail maak ik altijd met een zekere nieuwsgierigheid open en maar zelden met de hoop dat er niks op staat. Vroeger vond ik het geen probleem drie dagen niet bereikbaar te zijn in een tentje, nu vind ik het al een probleem als ik een paar uur niet bereikbaar ben omdat ik dan denk dat er van alles gebeurt wat ik had kunnen weten. Daarin ben ik wel beïnvloed door mijn functies.
| |
| |
In het regeerakkoord van 1989 was de zin opgenomen dat het aantal mensen in de wao niet verder mocht groeien. Mede door de economische teruggang groeide het aantal echter door en leek op afzienbare termijn de één miljoen te zullen bereiken. In de zomer van 1991 werd besloten tot ingrijpen in hoogte en duur van de uitkeringen. Gezien de grote kritiek binnen de PvdA (op 30 augustus zag partijvoorzitter Marianne Sint zich gedwongen af te treden) vreesde Kok zijn geloofwaardigheid als partijleider kwijt te zijn. Op een bijzonder congres op 28 September in Nijmegen vroeg hij nadrukkelijk om een mandaat van zijn partij en kreeg dat met de steun van ruim 80 % van de aanwezige leden.
Ditwas al moeilijk, maar daar kwam nog bij dat de cda-fractie, bij monde van haar voorzitter Brinkman, de druk op het kabinet nog verder opvoerde: niet alleen moest het minder met de wao, het diende ook niet te komen tot een herstel van de koppeling tussen lonen en uitkeringen. Dit leidde tot een dubbele bijna-crisis in het kabinet. Wim Kok slikte met de grootst mogelijke tegenzin de ontkoppeling, de wao-ingreep werd (na een bizar bijna-akkoord tussen de fracties van cda en vvd) verzacht in het ‘bami-akkoord’, dat 23 januari 1993 bij de minister van Sociale Zaken, Bert de Vries (cda), thuis tot stand kwam onder het nuttigen van een maaltijd van de afhaalchinees. Op 4 juni van datzelfde jaar bleek Elske ter Veld, de PvdA-staatssecretaris op Sociale Zaken, het vertrouwen van de PvdA-fractie verloren te hebben, waarna zij aftrad.
Ons programma ging ervan uit dat het overheidstekort moest worden teruggebracht, omdat bij ongewijzigd beleid de problemen onoplosbaar werden. Ik voelde niets voor het traditionele linkse verhaal dat het probleem op te lossen viel door de belastingen te verhogen. In 1989 is niet meteen een fundamentele omslag gemaakt, maar geleidelijk
| |
| |
groeide toch het besef in de PvdA, maar ook onder de bevolking in het algemeen, dat er iets moest gebeuren. Ik heb me altijd ontzettend geërgerd aan iedereen, binnen en buiten de PvdA, die maar zei dat het beleid alleen maar door de zorg voor de financiën werd ingegeven. Laten we overigens niet uit het oog verliezen dat de overheidsfinanciën niet onder vooral Den Uyl, maar veel meer onder Van Agt-Wiegel uit de hand gelopen zijn. En het is wel degelijk van onderscheidend belang welke keuzes je maakt. Dan gaat het dus om het kiezen van de uitgavencategorieën die je belangrijk vindt. Daarbij let je ook op de manier waarop met het geld wordt omgegaan, want een containerbedrag voor onderwijsuitgaven of zorguitgaven zegt op zichzelf natuurlijk niet erg veel. Het gaat ook om de doelmatigheid van de besteding en datgene wat je ermee wil bereiken. En dan is er het terrein van de inkomensverhoudingen natuurlijk, voor zover die tenminste beïnvloedbaar zijn door middel van belastingen en premies. Daar waren ook in het cda-PvdA-kabinet vaak heel heftige discussies over, ernstige meningverschillen die zelfs zover gingen dat Lubbers en ik een paar dagen niet meer on speaking terms waren. Alleen dankzij goed overleg met Bert de Vries zijn we daar toen nog uit gekomen. Ten slotte was er dan nog de discussie over de inrichting van de verzorgingsstaat. Dat waren allemaal lastige vraagstukken, maar daarbij bleek er een duidelijk verschil te zijn tussen links en rechts of tussen meer of minder progressieve partijen. Al zijn er natuurlijk progressieve partijen die zich van financiële soliditeit niet veel aantrekken. Het ging er rond deze kwesties in het kabinet soms hard aan toe en we moesten werken in een politieke omgeving die instabiel was.
| |
WAO-crisis
Toen belandden we in de wao-crisis. Dat was voor mij persoonlijk en politiek een zwarte periode. Als sociaal- | |
| |
democraten hadden we ons, ook door de snelle val van Lubbers ii, achteraf gezien te weinig beziggehouden met de vraag wat links bezuinigen diende in te houden. We hadden wel een stevig kader afgesproken over het financieringstekort, maar daarbij hadden we geen sociaal-democratische visie ontwikkeld op de sociale zekerheid in slechtere tijden. In 1991 ging de economie minder goed draaien en nam het aantal arbeidsongeschikten toe. Voor het cda was dat al langer een heel belangrijk punt, maar wij hebben tot ver in het voorjaar van 1991 nog gezegd dat we het stelsel op hoofdlijnen dachten te kunnen handhaven. Dat is echt een taxatiefout geweest, niet in de laatste plaats van mijzelf. Want bij de bezuinigingen die we moesten gaan toepassen, wilden we al te schadelijke ingrepen op onderwijs, zorg, volksgezondheid en huisvesting vermijden. De consequentie was dat dan een flinke ombuiging in de sociale zekerheid onvermijdelijk was.
De zaak werd verder nogal onder druk gezet door de cda-fractie. Brinkman had verkondigd dat het speelkwartier voorbij was en dat er doorgepakt moest worden. Dat kwam in zoverre overeen met mijn gedachten dat ook ik er wel van overtuigd was dat je beter zo vroeg mogelijk met een stevig pakket bezuinigingen kon komen, want als je daar te lang mee wachtte, was er te weinig tijd om het uit te voeren. In een vierjaarsperiode moet je het eerste jaar, uiterlijk het tweede jaar de beleidsvoornemens in gang zetten, om die in het derde en vierde jaar daadwerkelijk te effectueren. Bij de wao moest er iets gebeuren, want de instroom leek niet meer beheersbaar te zijn. En daar zat nog een groter belang aan vast: als het zo doorging, zou het vroeg of laat ook de ruimte opmaken van de mensen die werkelijk op de alleressentieelste sociale voorzieningen zijn aangewezen: de bijstand. Dit klinkt nu natuurlijk veel overzichtelijker dan het was in de chaotische omstandigheden
| |
| |
van dat moment, maar nu het stof is neergedaald, kun je zeggen dat het daarop neerkwam. Het bad stroomde over en we konden de kraan niet vinden, maar als we die niet snel vonden, zou het waterpeil in de badkamer stijgen.
De samenleving was al enkele tientallen jaren vertrouwd met de wao. Die bood oorspronkelijk de mogelijkheid van een uitkering tot aan het 65ste jaar die hoger was dan andere sociale uitkeringen. Het gebruik van die wet werd steeds verder opgerekt, ook al is het te gemakkelijk om te praten over ‘misbruik’. Ik kan me heel goed voorstellen dat er bij een ontslaggolf, in een soort sociaal overleg, gekeken wordt of daar geen ouderen onder zijn die in aanmerking komen voor de wao. Het was wel aantrekkelijk het zo te doen en in de samenleving was dat geleidelijk aan een algemeen geaccepteerd gegeven geworden.
Daarentegen moet ik denken aan het voorbeeld van mijn eigen vader. Die heeft zijn hele leven hard gewerkt in een timmerfabriek en daarvóór zware lichamelijke arbeid verricht in de bouw. Op zijn 61ste of 62ste was hij arbeidsongeschikt verklaard en de goede man heeft het tot zijn 65ste niet aangedurfd tijdens werktijd thuis iets van fysieke aard te doen als anderen het konden zien. Dat was echt zielig. Maar hoe dan ook, de wao had in Nederland in de jaren tachtig een bijna onbeheersbare omvang gekregen. Nadat de maatregelen werden aangekondigd, in het begin van de zomer van 1991, heb ik geprobeerd om ze uit te leggen door ze in een breder verband te plaatsen. Dat was te laat. Die zomer verliep tumultueus en de ontwikkelingen voltrokken zich in een razendsnel tempo. Het werd almaar duidelijker dat er onvoldoende draagvlak was voor het besluit. In de loop van augustus werd ik radeloos. Het meest dramatisch was eigenlijk het feit dat ik merkte dat mensen in mijn naaste omgeving dit niet konden begrijpen en niet konden dragen. De manier waarop mensen me aankeken
| |
| |
in de winkel, in de tram of waar dan ook, sprak boekdelen. Uit alles bleek een enorme weerzin tegen de maatregelen binnen de PvdA. Naar buiten toe bleef ik er natuurlijk op wijzen dat als dit pakket van tafel zou gaan, er nog veel ingrijpender maatregelen nodig waren om ons land financieel en economisch en daarmee op middellange termijn ook sociaal weer op de rails te krijgen.
Het ging toen halsoverkop almaar slechter, ook met mezelf. Je zag, niet alleen om je heen, maar ook in de polls het vertrouwen ongelooflijk hard dalen. Echt, ik zat helemaal stuk. Ik vond dat ik ermee moest stoppen, omdat was gebleken dat ik het niet aankon. Als je zo massief door mensen wordt misverstaan, dan mankeert er ook iets aan jezelf. Mijn gemoedstoestand was: ik heb gefaald en ik kan niet verder. Ik ben de vleesgeworden nuchterheid die altijd probeert een rationele analyse te maken en op basis daarvan een oplossing te vinden, maar dat vermogen was zoek, ik was volledig overweldigd door alles wat er was gebeurd en in vertwijfeling geraakt over wat ik had gedaan. Toen is het idee ontstaan het uit te leggen en in een perspectief te plaatsen op een buitengewoon partijcongres op 28 september in Nijmegen. Daaraan voorafgaand is er een hele serie regionale bijeenkomsten geweest die massaal werden bezocht en die zeer veel emotie losmaakten. Ik herinner me nog goed een bijeenkomst op 4 september in Etten-Leur, waar een meneer me bijna fysiek aanvloog. Dat was heel slopend, maar het bleek dat er wel te argumenteren viel.
Ik had mijn lot verbonden aan aanvaarding van de voorstellen op het congres, omdat ik anders volstrekt ongeloofwaardig zou worden. Dan zou overigens ook de PvdA een probleem hebben gehad en bovendien het kabinet gevallen zijn, maar het was niet anders. Wel, de uitslag was overtuigend, ook al besefte ik niet iedereen overtuigd te hebben. De PvdA zou in overgrote meerderheid de wao in de
| |
| |
oorspronkelijke vorm overeind hebben willen houden. Wat me intussen wel fascineerde, was dat in opiniepeilingen - waar ik in het algemeen niet zo dol op ben - driekwart van de mensen antwoordde dat ze het niet eens waren met de wao-voorstellen, maar als daarna gevraagd werd of die maatregelen nodig waren, dan zei een meerderheid dat de ingrepen nodig waren. Dat heeft me wel houvast gegeven, want dat betekende dat je door goede uitleg het vertrouwen kon herwinnen. Ik heb dit voorbeeld later regelmatig gebruikt bij andere gelegenheden, ook in het buitenland.
Het is ook moeilijk voor mensen, die denken gevrijwaard te zijn van veranderingen. De toenemende globalisering laat dat zien. Je kunt die heel lang afweren en zeggen: We hebben het hier nu toch goed geregeld? Maar hoe langer je wacht, hoe ingrijpender vervolgens de aanpassingen toch moeten zijn. Je hebt dat gezien in Duitsland, dat zich heel lang onaantastbaar heeft gewaand en dan plotseling lukt het niet meer. Dat betekent niet dat je je almaar als een windvaan moet aanpassen aan de hele wereld. Dat is niet mijn redenering. Maar de praktijk heeft, ook later, wel bewezen dat je verworvenheden die schijnbaar onaantastbaar zijn, toch tijdig en bij voortduring tegen het licht moet houden, niet alleen vanwege de boze tegenkrachten, maar vanwege zich wijzigende internationale omstandigheden en concurrentieverhoudingen. Alleen op die manier kun je bevorderen dat de verandering aan jouw normen voldoet. Hoe langer je wacht, hoe meer kostbare dingen je moet prijsgeven.
Mensen zijn over het algemeen goed in het bedenken van argumenten waarom men zegt: Ja het moet, maar liever niet nu. De wao was achteraf gezien een voorbeeld van iets wat in die vorm al langer niet handhaafbaar was. Dat was te lang onbesproken gebleven, ook in de PvdA. En toen er geen houden meer aan was, moesten er plotseling
| |
| |
forse correcties komen, die op dat moment te ingrijpend waren om op instemming te kunnen rekenen. Maar men voelde ergens toch wel dat het nodig was. Daarom zou ik het, nog steeds, pijnlijk vinden als het beeld zou blijven bestaan dat ik in Nijmegen alleen de partij mee kreeg door het machtswoord te gebruiken, want ik heb de indruk dat de verdediging van de voorstellen in de loop van september effect heeft gehad, ook in de partij. Ik heb zeker niet iedereen overtuigd, maar er is wel terrein teruggewonnen. Het is geen nutteloze maand geweest. Maar, gezien ook de terugloop in leden, de PvdA kwam verzwakt uit de crisis en dat hebben we ook teruggezien in de verkiezingsuitslag van 1994. Wat de stemming in de partij betreft, was het een dieptepunt in de geschiedenis, maar terugkijkend zie ik ook niet dat we de partij blijvend een dienst hadden bewezen door het kabinet te verlaten. Dan hadden we met opgeheven hoofd kunnen zeggen dat we een kabinet met het cda hadden opgegeven ter wille van de wao, maar het zou linksom of rechtsom toch tot een aanpak van de wao zijn gekomen. Ik denk ook niet dat we de toekomst van Nederland van dienst waren geweest door er met een grote boog omheen te lopen.
Daarna kregen we de wekenlange vrijage tussen cda en vvd, die elkaar ten slotte vonden. Dat was natuurlijk geweldig bedreigend voor de coalitie, want als het zover komt dat een van de coalitiepartijen openlijk met de oppositiepartij gaat vrijen... We praten hier wel over Nederland! Ik heb Bert de Vries tot de overtuiging weten te brengen dat we alles moesten doen om het kabinet te behouden. De verstandhouding met De Vries is toch wel de as van dat kabinet gebleken. Hij had eerst, nog voor de vorming van het kabinet, net als ik heel erg de neiging de kat uit de boom te kijken, maar een parlementaire reis - je hoort dat wel vaker - brak het ijs tussen ons. In Japan hadden we gelegen- | |
| |
heid eens langer door te praten. Jaren later was hij de man die ons het plechtanker heeft geboden zodat het kabinet in stand is gebleven en de vvd terzijde is geschoven. Dat heeft zonder twijfel tot een ongelooflijke clash binnen het cda geleid en misschien is dat ook wel één van de werkelijke aanleidingen geweest tot de confrontatie tussen Lubbers en Brinkman die daarop is gevolgd.
Eigenlijk was ongeveer iedereen boos op elkaar. Het was een dramatische tijd. Elske ter Veld is eraan ten onder gegaan, doodzonde. En binnen de PvdA kwam het tot de wisseling in het voorzitterschap. Marianne Sint kwam tot de conclusie dat het, gezien de verhouding tot het partijbestuur en de partijorganisatie, zo niet langer kon en vertrok. Ik heb haar daar uiteindelijk niet van proberen te weerhouden. Marianne is een heel stevige persoonlijkheid en als die een beslissing heeft genomen, moet je wel heel bijzondere argumenten hebben om daar tegenin te gaan. Daarop kregen we de bijzondere combinatie Ruud Vreeman en Felix Rottenberg. Daardoor kwam er een voorzitterschap, waarin de vernieuwende component volop aanwezig was, maar ook de component van bestuurlijke rust. Een partij is niet zomaar een debatorganisatie, er moet ook ordening zijn. Vreeman bleek enorm gerijpt te zijn in zijn bestuurlijke kwaliteiten, hij had een geweldige kwaliteit om regelmaat en structuur te brengen en zaken overzichtelijk te houden. Van achter af aan beginnen, dat wil zeggen weten waar je ongeveer wilt uitkomen voordat je aan de eerste twee stappen begint. Daar is Ruud Vreeman heel erg goed in. Niks ten nadele van sprankelende geesten die niet altijd over de vijfde en zesde stap nadenken, dat hoeft ook iedereen niet te hebben, maar dat vind ikzelf wel prettig. Van mij wordt weleens gezegd dat ik meestal achteraf begin. Maar ik heb nogal de neiging om de dingen te plaatsen in het perspectief van waar ik wil uitkomen. Als ik iets op gang breng
| |
| |
en daarbij geen idee heb waar ik wil uitkomen, dan voel ik me ongemakkelijk. Felix dacht dan weleens: als we zo denken, zetten we nooit een stap, maar daarom vormde hij met Vreeman ook zo'n mooie combinatie. Ik geloof overigens dat ik de eerste keer dat ik met ze sprak, niet al te toeschietelijk was, maar ik heb diepgaand met ze gepraat en ben uiteindelijk vol vertrouwen met ze in zee gegaan.
Inmiddels waren vooral door de onverwacht snelle ontwikkelingen naar een nieuwe Duitse eenheid de besprekingen over een Europese monetaire unie in een stroomversnelling geraakt. Nederland speelde als voorzitter in de laatste fase van de onderhandelingen een centrale rol bij de totstandkoming van de Economische en Monetaire Unie (emu). Nederland maakte bovendien een eigen ontwerp voor een Europese Politieke Unie dat op ‘zwarte maandag’ (30 september 1991) alom werd verworpen. Daarop dreigde ook de emu te mislukken. Dankzij Kok werd dit voorkomen en kon bij het Verdrag van Maastricht (7 februari 1992) tot de emu worden overgegaan. Ondanks de grote gevolgen van dit verdrag was er in Nederland overigens nauwelijks sprake van een intensief debat over de emu.
Achteraf gezien was 1991 een ongelooflijk zwaar jaar, want naast de wao-crisis ging het gewone werk door: het Verdrag van Maastricht kwam eraan, de begroting moest worden rondgemaakt, de troonrede voorbereid, de algemene beschouwingen moesten worden gehouden. Soms zit ik nog weleens te denken waarom ik niet vermoeider was dan toen bleek. Ik geloof omdat ik het me niet kon permitteren, ik stond het mezelf niet toe. De vermoeidheid was er wel, maar kwam niet aan de oppervlakte.
Intussen moest ik uiteraard ook heel veel tijd besteden aan de partij, maar als ik terugkijk, weet ik niet hoe ik mijn
| |
| |
tijd anders had kunnen indelen dan ik gedaan heb. Ik kan me dus wel voorstellen dat de partij soms vond dat ze er een beetje bekaaid afkwam. En dat roept met terugwerkende kracht de vraag op: moet iemand die zo nieuw is in de politiek en als politiek leider nog steeds een beetje moet wennen, meteen in de regering gaan zitten en dan nog wel als minister van Financiën? Dat heeft blijkbaar toch te maken met mijn instelling: de behoefte om echt de beleidsmatige invloed te willen hebben die je kunt uitoefenen. Linksom of rechtsom leidde dat, zeker in de perceptie van mensen die dat zo hebben beleefd, tot minder aandacht voor de partij dan men wenselijk vond. Maar ik zie niet hoe het anders had gemoeten, want in diezelfde tijd moesten we van Europa en het emu-verdrag een succes maken. Vergeet niet dat er in de aanloop in de voorbereidingen van Buitenlandse Zaken al veel was misgegaan, zoals op Black Monday bleek. Een herhaling konden we ons niet veroorloven, dus daar moest enorm veel tijd in worden geïnvesteerd. En aan het eind van het jaar kwam er ook nog de bomaanslag op het huis van Aad Kosto bij. Die leidde tot extra beveiliging, ook voor mij. Dus eerst een busje dat onder het raam van mijn slaapkamer en die van de mensen in onze straat de hele nacht de motor liet lopen... ik geloof om de auto op temperatuur te houden, het was november. Later kwam er een politiecontainer, dus veel commotie in de buurt, maar ook dat went weer snel.
Het was een bewogen jaar. Achteraf geloof ik dat er zeker ook wel veel waardering bestond voor de manier waarop ik na de commotie over de wao toelichting en verklaring ben gaan geven. Dat dacht ik te merken aan de mensen om me heen en in het land. Daar ben ik altijd erg gevoelig voor. Dat heeft ook mijn zelfvertrouwen weer gesterkt. Want bij de verkiezingen van 1994 kreeg de PvdA een afstraffing, maar bedenk wel dat we in de peilingen
| |
| |
tevoren op zo'n 20 zetels stonden en dus zijn teruggekomen tot 37. De nederlaag is me natuurlijk niet in de koude kleren gaan zitten, maar er had zich toch een kanteling in de opinievorming voorgedaan en er was een zekere waardering voor de manier waarop ik had proberen uit te leggen waarom het nodig was wat we gedaan hadden. In 1994 had ik voor het eerst een mandaat, hoe mager het ook was. Twaalf zetels verlies, dat was niet iets om trots op te zijn, als je het in een historisch perspectief ziet. Maar het mandaat was toch een bevestiging van het congresbesluit om door te gaan en dat gaf een steun in de rug. In die zin was het zelfs een dubbel mandaat, van de partij en van de kiezers. Want men had kunnen zeggen: Kijk, dat is een man met de geur van financiën en bloed aan zijn vingers, we moeten een ander gezicht. Ik had zelf kunnen zeggen: Ik durf het niet aan, ik kan het niet aan, ik wil het niet aan. Maar toen ik uiteindelijk om vertrouwen vroeg en dat in voldoende mate kreeg om uiteindelijk ook een kabinet te vormen, had ik wel voor het eerst het gevoel dat ik een mandaat had gekregen. Misschien kan ik het zo samenvatten: voor 1991 was ik amper politicus, na 1991 ben ik als politicus gegroeid.
| |
Het einde van het kabinet-Lubbers-Kok
Er was de enorme neergang van de PvdA in die vermaledijde peilingen, die ik altijd dagkoersen noem, maar waar ik ook altijd met belangstelling naar kijk. Ik hield ze verrekte goed bij en ik heb er ook heel slecht van geslapen soms. En de partij hernam zich na de wao-crisis wel enigszins, maar de verdeeldheid in de coalitie bleef en verbreedde zich naar een meer algemeen debat van het kabinet over de toekomst van de sociale zekerheid. De tweede helft van die periode, tot 1994 toe, bleef daardoor buitengewoon roerig.
Daar kwam bij dat zich in het cda hooibroei ontwikkelde. Belangrijk was dat Lubbers heel snel na de start
| |
| |
van het kabinet hardop heeft gezegd dat hij er de volgende keer niet meer bij zou zijn. Dat heeft ongetwijfeld een enorme druk op Brinkman gelegd om zich te profileren. Dat heeft het wantrouwen tussen cda en PvdA niet kleiner gemaakt, zeker niet na die flirt met de vvd over de wao. Het was trouwens wel meer dan een flirt en de manier waarop dat tussen een hap bami en een loempia door is opgelost, werd door de cda-fractie tandenknarsend en grommend aanvaard. De fractie wilde niet in opstand komen tegen de eigen leider, Lubbers, maar de messen werden geslepen om de zaak verder op scherp te zetten. Voor de cda-bewindslieden zijn het allerminst gemakkelijke jaren geweest.
Hoe slecht de interne verhoudingen in het cda waren, viel niet meteen op omdat er ook bij ons van alles aan de hand was. Maar geleidelijk drong die toenemende animositeit binnen het cda ook steeds sterker tot mij door. Het werd echt merkbaar in het kabinet zelf, in het zogenoemde Torentjesoverleg dat bij Lubbers plaatsvond en in de persoonlijke contacten met Lubbers. De laatste drie maanden voor de verkiezingen was de verhouding tussen Brinkman en Lubbers zodanig verziekt dat er binnen het cda bijna continu crisisberaad was, inclusief de serieuze dreiging dat het kabinet een paar maanden voor de verkiezingen zou moeten opstappen. Dat heb ik op een gegeven moment zelfs persoonlijk moeten tegengehouden. Ergens begin 1994 was Lubbers weer buitengewoon nerveus: hij legde mij een concept voor van een ontslagbrief aan de majesteit met als strekking dat het kabinet het voor gezien hield. Dat concept was ook aan een zeer kleine kring uit het cda getoond. Toen heb ik gezegd dat ik daar niet aan meedeed: Of jij meent te moeten opstappen, kun je het best zelf beoordelen, maar zo'n brief gaat niet namens het kabinet naar de majesteit.
| |
| |
Het was ook de periode waarin binnen het cda heel veel overlegd werd over de vraag of Brinkman wel lijsttrekker moest blijven. Je verzorgt primair je eigen winkel, maar ik zag de interne cda-situatie almaar onbeheersbaarder worden. Dat was lastig, want je werkt in een coalitiekabinet toch op basis van de gedachte met elkaar het eind van de rit te halen. Je weet natuurlijk nooit hoe zwaar dat telt bij de andere partij, maar dat was in ieder geval wel mijn eigen instelling. Ik heb dat persoonlijk zelfs vrij sterk, die basishouding van waaruit je ook de laatste loodjes gezamenlijk tot een goed einde probeert te brengen. Dat kan niet erg ‘politiek’ zijn, maar zo zit ik wel in elkaar. Wat de collegiale verhoudingen betreft, had ik bovendien geen slecht gevoel over de samenwerking met het cda. Ik kan niet genoeg benadrukken dat persoonlijke verhoudingen een veel grotere rol spelen dan ik van tevoren had gedacht. Dat gaat niet over gezellig met iemand eten of zo, maar over verwantschap in taakvatting, een open manier van met elkaar praten, elkaar geen streken leveren. Er was natuurlijk weleens wat, maar in het algemeen waren de persoonlijke verhoudingen in het kabinet goed.
Maar dat werd natuurlijk minder tegen het echte einde van de rit, en zeker in de verkiezingscampagne. Geleidelijk wordt de betekenis van het kabinetsbeleid minder, er komt niets nieuws meer op de politieke agenda, er worden geen wetsontwerpen meer voorbereid, en die zou het kabinet ook niet meer kunnen afmaken. Je gaat terug naar de lopende zaken en je bent meer op jezelf. Het verkopen van jezelf krijgt meer nadruk naarmate de verkiezingen naderen. De neiging om de helpende hand uit te steken aan de andere kant nadert tot nul. Je vecht allemaal om de kiezersgunst van dezelfde kiezers, zo gaat dat nu eenmaal. Ik voelde wel mee met de problemen van het cda, maar het gevoel dat wij moesten winnen, was toch wat sterker, en
| |
| |
ik geloof niet dat dat bij Lubbers echt anders was. Maar het was wel vreselijk voor hem. Hij had niet alleen zijn partij, maar ook het land bijna dertien jaar geleid en gediend. Dat heeft hij een heel lange periode heel goed gedaan. Je kunt daar verder van alles op afdingen, maar het is een heel goede en zeer toegewijde premier geweest. Je mag het je politieke tegenstander niet gunnen om aan het eind zo in de vernieling te raken. Het was te merken aan alles wat er gebeurde, het was hem ook aan te zien.
Bij de verkiezingen voor de gemeenteraden op 2 maart 1994 hadden ‘stadspartijen’ veel succes, voor een deel ten koste van de PvdA. De lijsttrekkers voor Stadspartij Heerlen, Leefbaar Hilversum en de Stadspartij Rotterdam waren afkomstig uit de PvdA. Het aantal raadszetels voor de PvdA daalde met 520 (tot 1761). Dit verlies was te interpreteren als een aankondiging van wat er zou gebeuren bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer op 3 mei. Doordat het cda echter meer verloor dan de PvdA, werd de laatste partij verrassenderwijs toch de grootste.
Vooral D66 had een grote voorkeur voor de ‘paarse’ coalitie. Na een aantal vergeefse aanloopjes om een dergelijke coalitie tot stand te brengen, benoemde koningin Beatrix Wim Kok tot informateur met als opdracht een regeringsprogramma op hoofdlijnen te schrijven, met het accent op het financiële en sociaal-economische beleid. Dit ontwerp, dat op 25 juli werd gepresenteerd, bevatte het voorstel om achttien miljard gulden te bezuinigen (waarvan zeven miljard in de sociale zekerheid), het financieringstekort terug te dringen tot 2,9 % in 1998 en de werkgelegenheid met 300 000 banen te laten groeien. Op 11 augustus verenigden de fracties van de PvdA, vvd en D66 zich met dit ontwerp, elf dagen later kon het eerste kabinet-Kok worden beëdigd. Sinds 1918 was dit het eerste kabinet zonder confessionele deel-
| |
| |
name. Om misplaatste triomf dan wel overspannen verwachtingen te temperen haastte Kok zich dit ‘een gewoon kabinet’ te noemen.
Toen kwamen de verkiezingen. In de periode die daaraan voorafging, leek de PvdA, als je naar de peilingen keek, in het hele verhaal niet meer voor te komen. Het is nog een raadsel hoe wij - en hiermee bedoel ik nadrukkelijk ook Ruud Vreeman en Felix Rottenberg - erin geslaagd zijn terug te komen. Op de avond van de 3de mei zat ik naar de televisie te kijken. Naarmate de avond vorderde, raakte ik behoorlijk gedeprimeerd en meer dan dat. Die twaalf zetels verlies, het was een ramp. Op dat moment krijg je dus de rekening gepresenteerd. Wat al jaren en maanden voelbaar was, gebeurde toen ineens. Ik was daar zo van onder de indruk dat ik in een voor mij totaal onwezenlijke sfeer belandde toen ik een paar momenten later in dat juichende, kokende, dansende Paradiso aankwam. Ik heb me bijna nooit zo unheimisch gevoeld als toen, want Paradiso danste omdat wij groter waren geworden dan het cda. Er sprak een ongelooflijke opluchting uit. Dat begrijp ik wel, we waren in de afgelopen periode ook zover weggezakt. Je durfde bijna niet meer naar verjaardagen en als je ging, begon men gelijk daarover. Die mensen ontlaadden zich: twaalf zetels verloren en toch een toekomst.
Maar bij mij overheerste een gevoel van verslagenheid: we hebben een geweldig pak slaag gekregen, van 49 terug naar 37. Dat heb ik weggeslikt, zoals je zoveel dingen wegslikt in het leven. Als ik een ander was geweest, had ik waarschijnlijk ook gejuicht, want bedenk wel dat er tot voor kort voor het cda geen wolkje aan de hemel was geweest. Brinkman had al geposeerd voor een wassen beeld bij Madame Tussaud. Het leek kat in 't bakkie. Het was ongelooflijk dat de gewaande winnaar niet won. In mijn werkkamer hangt
| |
| |
nog altijd in een bijna verborgen hoekje een overzicht van de exit polls die Maurice de Hond in de loop van de dag had gehouden, waarop je kan zien dat het pas om een uur of vier begon te kantelen. 's Ochtends lag het cda nog royaal voor en pas tegen zeven uur lagen wij voor. Maar goed, tegelijkertijd hadden wij een ongelooflijk pak slaag gehad. En ik vond niet dat dat werd goedgemaakt door het feit dat een ander nog meer had verloren.
| |
De formatie van Paars
Door de hele hectiek van die jaren en door de inspanningen van de campagne had ik me niet echt grondig kunnen voorbereiden op wat daarna moest gebeuren. Veel ervaring met formaties had ik niet. Ik had alleen de formatie van 1989 meegemaakt en die ging redelijk voorspelbaar, omdat de vvd op de grond lag en iedereen al ver voor die verkiezingen had gezegd dat het cda natuurlijk door moest gaan en de PvdA weer rijp was voor regeren. Vanwege de enorme dreun van 54 naar 34 zetels - dat was natuurlijk een ravage van de eerste orde - was in 1994 wel vanaf het begin duidelijk dat het cda heel moeilijk in een voldoende stabiel kabinet zou kunnen functioneren. En alle respect verder voor Brinkman, maar politiek was er geen redden meer aan. Dat maakte de kans dat de PvdA ook in de oppositie zou gaan buitengewoon klein. Tijdens de besprekingen over een regeerakkoord kregen Bolkestein en ik op enig moment een ernstig verschil van mening over de toekomst van de sociale zekerheid. In die fase was het mogelijk geweest dat begonnen was met de formatie van een centrum-rechts kabinet, ware het niet dat Hans van Mierlo absoluut niet met het cda wilde regeren.
De coalitie met de vvd was een vervolg op de samenwerking die lokaal en regionaal al in toenemende mate plaatsvond. Er was binnen het partijbestuur, het kader en ook in de fractie van de PvdA een flinke stroming die zei dat
| |
| |
een kabinet met vvd en D66 echt goed zou zijn. Dat was ook het gevolg van een aantal gesprekken, zoals in Des Indes, waardoor men een beetje beter van elkaar wist hoe er gedacht en gepraat werd. Bij de PvdA waren er bovendien nog mensen die een deel van onze problemen verklaarden door het cda daarvan de schuld te geven. Misschien een beetje terecht, soms een beetje overdreven.
Persoonlijk vond ik niet dat onder de gegeven omstandigheden samenwerking met het cda voorop moest staan, maar samenwerking met de vvd vond ik ook niet zo vanzelfsprekend, mede gezien de oppositie tegen mijn beleid op Financiën. Bij mij moet zoiets groeien; het was al heel wat dat ik daar eens rustig over na wilde denken. Van huis uit had ik het gevoel dat de afstand tot de vvd het grootst was. Ik heb mezelf in mijn hele leven niet ver van de Anti-Revolutionairen gevoeld, zoals later Jan de Koning en Bert de Vries. De vvd was van oorsprong veel meer de tegenpartij. Met het Akkoord van Wassenaar was er wel meer samenwerking gekomen, wij waren natuurlijk ook wat pragmatischer geworden - of zoals anderen zouden zeggen: nog reformistischer - en in de vvd was een sociaal-liberale stroming zichtbaar geworden, terwijl D66 een duidelijke voorkeur had voor een coalitie met de vvd.
Al die factoren samen leidden tot een klimaat waarin ook ik een paarse combinatie niet op voorhand uitsloot. Er gaat een merkwaardige mythe rond dat ik de vleesgeworden pleitbezorger voor Paars zou zijn geweest en een groot deel van de PvdA daartoe in 1994 met moeite zou hebben overgehaald. Misschien komt dat door de vereenzelviging van twee kabinetten-Kok met Paars: de kabinetten-Lubbers en -Balkenende en daartussen had je Paars. Maar ik moest er juist meer dan gemiddeld aan wennen. Het was ook niet gemakkelijk. Met Bolkestein werd het ijs in de loop van de maanden wel gebroken, we ontmoetten elkaar wat
| |
| |
vaker en dat is dan van belang. Maar mijn conclusie dat we met de vvd verder zouden gaan, werd pas getrokken na een aantal belangrijke waarnemingen en ervaringen.
Het informatieproces verliep traag. Een van de verklarende factoren was het werken in de formatie met werkgroepjes. Dat heeft heel veel tijd genomen, al stond daartegenover dat het draagvlak in de fracties daardoor ook groeide. En verder is Bolkestein niet een man die zich gemakkelijk aanbiedt voor het zoeken naar een gemene deler. Ik bedoel dat niet negatief, maar zijn stijl is meer gericht op poneren dan overleggen en er samen uitkomen. Dat was al gebleken en dat zou opnieuw duidelijk worden toen hij als het ware oppositieleider binnen onze coalitie werd. Op tal van momenten legde hij een heel helder statement af, maar daarna draaide hij zich bij wijze van spreken om en dat was het dan. Daar was moeilijk grip op te krijgen.
Na zeven weken liepen de besprekingen met de informateurs vast en toen - dat was een novum - werd in de Kamer gedebatteerd over de oorzaken daarvan. Door dat debat is, mede door mijn eigen toedoen, de kloof tussen vvd en PvdA niet kleiner geworden. Dat leidde, na een nieuwe advies- en consultatieronde, vervolgens tot mijn benoeming als informateur, maar met een merkwaardige opdracht, namelijk om een proeve van een regeerakkoord te maken. Dat was ook wel nodig omdat we inmiddels in de periode zaten waarin de begroting voor 1995 moest worden opgesteld. Dus enerzijds was Lubbers bezig als demissionair minister-president een begrotingsproces in de steigers te zetten, waar ik als demissionair minister van Financiën de sleutelrol in moest vervullen, en tegelijkertijd zat ik aan de andere kant te onderhandelen over een nieuw kabinet. Vandaar die formatieopdracht, die huiselijk gezegd luidde: maak een begroting op hoofdlijnen en zoek de partijcombinatie die daarbij past.
| |
| |
Het bracht me in een vrij onwerkelijke situatie, want als informateur vallen alle structuren om je heen weg. Je hebt een minimale - technische - ondersteuning, alsmede een woordvoerder van de Rijksvoorlichtingsdienst. Verder is er een oude tafel in de ministerskamer van het Eerste-Kamergebouw. Daar ligt een blocnote op, er is een telefoon en er staat een stoel voor. Daar zit je dan als informateur. En dan komt er een mevrouw van Algemene Zaken en die wordt dus secretaresse. Die gaat zitten: Nou, zegt u het maar. De eerste zetten zijn wel duidelijk, er moeten afspraken worden gemaakt met een aantal fractievoorzitters, maar verder is ook je agenda leeg. Je zou kunnen zeggen dat het een zegen is, want nu kan de politiek het eindelijk helemaal zelf doen, zonder adviseurs, medewerkers en ambtelijk apparaat. Toch moet je uit het niets iets maken en dat drukt heel zwaar. Want die vorige formatieronde van zeven weken was natuurlijk niet voor niets vastgelopen. Dus je loopt dan rond met de vraag: Wat kan ik nu doen, wat moet ik nu doen, waar moet ik allemaal rekening mee houden om te zorgen dat de bal aan het rollen gaat en er iets uitkomt in het belang van Nederland.
Toen heb ik dus zitten zweten, letterlijk en figuurlijk, want het was ook nog eens snik- en snikheet. Ze hebben er in de Eerste Kamer alles aan gedaan om voor airconditioners te zorgen en die kwamen net aan toen mijn stuk klaar was. Maar ik heb het ook figuurlijk wel heet gehad, want het was echt een eenzaam karwei. Ik wist natuurlijk wel veel uit het proces zoals het tot dan gelopen was, kende de partijprogramma's, kon beschikken over de voorlopige cijfers van het Centraal Planbureau, kon ook weleens deze of gene bellen, maar het is niet zo dat je een stuk schrijft en dat hier en daar eens laat lezen om te zien of het ermee door kan. Want je bent informateur in opdracht van de koningin.
| |
| |
Nu denken we in Nederland bij formaties altijd dat we de komende vier jaar kunnen voorspellen en we dus met onze Nederlandse grondigheid precies kunnen aangeven hoe we het die periode gaan doen. Binnen een paar maanden blijkt dan dat de wereld zich niet gedraagt naar de eerdere verwachtingen. Tegen deze achtergrond moet het in een formatie dus vooral ook gaan over de vraag of partijen - en dus mensen - elkaar vertrouwen. Dat was mijn ervaring tenminste. Meer dan ooit komt het dan op mensen aan. Formeren is een heel inhoudelijk proces, dat ook weer niet al te veel over de inhoud mag gaan. Je bent dus intensief aan het nagaan of je inhoudelijk iets kunt formuleren wat voldoende bindend is én of er voldoende vertrouwen in elkaar is. En dan ben je ook nog bezig met de vraag of het wel zal lukken. En met de hand op mijn hart kan ik verklaren dat ik me zorgen maakte hoe het dan verder zou moeten... We hebben het wel over de regeerbaarheid van het land! Dus je zit daar helemaal niet met het gevoel dat je minister-president zit te worden, de invulling van de posten komt weer in een latere fase. Wel was het vertrouwen in mij gegroeid in de campagne. Het ging om de PvdA maar op het affiche stond ‘Kies Kok’, en het lag wel voor de hand dat ik de leiding zou nemen in het kabinet.
Het lastigste punt was natuurlijk de sociale zekerheid. Bolkestein heeft later weleens gezegd dat hij tot op het laatst onzeker was of het zou lukken. Het cda - dat intern overigens alleen maar heftiger verdeeld raakte - bleef vasthouden aan verdergaande ingrepen, terwijl de vvd bereid was een relatie te leggen met de volumeontwikkeling. Als het goed zou gaan met de economische ontwikkeling, was er, gevoegd bij een herstructurering op onderdelen, geen noodzaak de hele zaak op de schop te nemen. Daarop kon ik de knoop doorhakken.
| |
| |
Op 11 december 1995 gaf Wim Kok de achtste Den Uyllezing in de Rode Hoed te Amsterdam, later gepubliceerd onder de titel We laten niemand los. Hij schetste hierin de belangrijkste politiek-maatschappelijke tegenstelling, namelijk die tussen het liberalisme en de sociaal-democratie. Deze laatste stroming had zich naar zijn mening op belangrijke punten vernieuwd: ‘De oude ideologie blijkt niet in staat afdoende antwoord te geven op sleutelvragen van deze tijd. Het afschudden van ideologische veren is voor een politieke partij als de onze niet alleen een probleem, het is in bepaalde opzichten ook een bevrijdende ervaring.’ Hoewel in deze rede verder een ambitieus hervormingsprogramma werd geformuleerd, bleef vooral deze zin hangen.
De Partij van de Arbeid is een partij links van het midden. Maar het is wel belangrijk of je je electoraat alleen links van het midden of iets ruimer wilt zoeken. Dat laatste wil niet zeggen dat je de partij helemaal naar het midden brengt, maar wel dat je een progressieve partij wil zijn die het politieke midden niet van zich vervreemdt. De kunst is dan natuurlijk om dat programmatisch goed en consistent te verwoorden. Dat heb ik onder woorden proberen te brengen in mijn Den Uyl-lezing van december 1995. Daarin voorzag ik op langere termijn een tweedeling in het politieke landschap, enerzijds de sociaal-democratie, anderzijds het liberalisme. Niet met de bedoeling overigens om het bestaansrecht van de christen-democratie te ontkennen, dat heb ik nimmer gedaan, maar ik kon mijn ogen niet sluiten voor de diepe crisis waarin zij toen verkeerden.
En dan was er de passage over ‘het afschudden van ideologische veren’. Zo'n uitspraak gaat een merkwaardig leven leiden. Ik had het over gesloten ideologische denksystemen en beweerde dat de tijd waarin die hoogtij vierden, voorbij was, mede gelet op de internationalisering, de grote ver- | |
| |
anderingen in de wereld en het kritischer en zelfstandiger worden van de burger. Maar die woorden hebben geleidelijk een andere interpretatie gekregen dan ik aangaf of bedoelde. Men kon het interpreteren alsof ik de waarde en betekenis van idealen en beginselen in twijfel wilde trekken. Daar is nooit sprake van geweest. Alleen al om die reden had ik het gewoon beter niet zo kunnen zeggen. Het heeft onnodig misverstanden veroorzaakt. Maar los daarvan, ik had niet de ambitie om met grote regelmaat bijzondere toespraken af te scheiden over de plaats en rol van de sociaal-democratie. Interviews zijn vaak ook een heel goede manier om over bepaalde onderwerpen en ontwikkelingen of over een toekomstvisie uit te weiden.
De hoofddoelstellingen van twee kabinetten-Kok werden ten volle gerealiseerd. De werkgelegenheid groeide sinds het midden van de jaren negentigmet 100 000 voltijdsbanen per jaar; de werkloosheid werd gehalveerd (tot ruim 3 % in 2001) en de jeugdwerkloosheid loste nagenoeg op. In 1999 werd voor het eerst sinds 1973 weer een overschot op de begroting geboekt; de staatsschuld is teruggebracht (van 80 % van het bruto binnenlands produkt in 1994 tot 56 % in 2000).
De minister van Financiën, Gerrit Zalm, was op advies van Wim Kok in 1994 al een weekje voor de beëdiging op het departement met zijn werkzaamheden begonnen. Hij ontwierp een nieuwe begrotingssystematiek, waarbij een vast uitgavenniveau (de ‘Zalmnorm’) voor de kabinetsperiode werd vastgesteld. Tegenvallers zouden niet meteen omgezet hoeven te worden in bezuinigingen op lopende begrotingen. Dit systeem bood veel meer rust aan het kabinetsoverleg. Meevallers werden tijdens het eerste kabinet-Kok vooral besteed aan reductie van de schuld, in het tweede vooral aan lastenverlichting voor de burgers.
| |
| |
We hebben vanaf het begin van het kabinet-Kok 1 ingezet op het bevorderen van de werkgelegenheid: werk, werk en nog eens werk. En dan hoorde je weleens: het is wel mooi dat er meer werk komt, maar het zou toch een stuk mooier zijn geweest als daar niet al die saneringsmaatregelen inclusief bezuinigingen aan vooraf waren gegaan. Ja, dank je de koekoek. Dat klinkt allemaal heel erg redelijk, maar het is natuurlijk je reinste demagogie. Ik kan het als onderdeel van het spel in zekere zin nog wel waarderen, dat hoort er allemaal bij, maar het is natuurlijk cherry picking, en als men dat niet om politieke redenen deed, maar inhoudelijk die vergissing maakte, werd ik altijd wat prikkelbaar. Want die groei in arbeidsparticipatie was natuurlijk niet mogelijk geweest zonder een heleboel onaangename dingen, zowel voorafgaand aan als in de eerste jaren van Paars. Mede dankzij het compromis over arbeidsflexibiliteit en sociale zekerheid lag Nederland een aantal jaren voor op onze buurlanden. Dat compromis had aanvankelijk allerlei kritiek te verduren: het woord flexibiliteit was niet bepaald populair. Ook in mijn vakbondsperiode heb ik jarenlang de ene na de andere districtsvergadering bijgewoond om te horen dat we tegen uitzendarbeid waren. Maar nu kregen de ondernemers iets meer ruimte om op een flexibele manier met de personeelsbezetting om te gaan, waar tegenover stond dat mensen konden rekenen op een voldoende mate van zekerheid en bescherming.
Ik wilde de zekerheid handhaven voor mensen die al werk hadden en de arbeidsmogelijkheden verruimen voor mensen die nog niet tot het arbeidsproces waren toegetreden. Het is in wezen vrij simpel: naarmate de bescherming van mensen die al tot de arbeidsmarkt behoren groter is, is de barrière tot de arbeidsmarkt voor mensen zonder werk hoger. Als je de outsiders een kans wil geven, roep je dus vanzelf spanningen op tussen gevestigde belangen en de
| |
| |
belangen van mensen die niet aan de bak kunnen komen. Toch heeft dat beleid wel succes gehad. Dat was in sterke mate gebaseerd op de overtuiging dat er in het leven weliswaar meer is dan alleen maar betaalde arbeid, maar dat betaalde arbeid, zinvol werk toch een van de beste manieren is om mensen uit armoede en achterstelling te bevrijden. Dat ging tegen de overtuiging in van diegenen, ook in onze eigen beweging, die zeiden dat volledige werkgelegenheid door de automatisering en nieuwe technologie toch niet meer terug zou keren. Mensen zouden hooguit vijfentwintig uur per week werken en als we de vruchten van de productiviteit maar goed verdeelden, was er niks aan de hand. Daarmee waren ook de ideeën rondom het arbeidsloos inkomen verbonden. Ideeën die ik niet deelde. Werken, vond ik, was een heel belangrijke voorwaarde om tot welvaartscreatie en tot participatie van mensen in de samenleving te komen.
Goedkoop produceren en dus het matigen van de lonen blijft in dat licht uitermate belangrijk. Maar lage lonen leveren niet vanzelf een goede economische positie op, want de internationale concurrentie gaat ook, en steeds meer, op kwaliteit. Maken ondernemingen wel goede dingen die mensen willen hebben? In de oude economie was kostenconcurrentie beslissend, maar die tijd is allang voorbij. Het is nu veel gecompliceerder geworden.
Een nabeschouwing over Paars is lastig, zeker door de teloorgang ervan. Ik blijf gissen en in verwarring over wat nu de echte redenen of oorzaken waren dat er plotseling zoveel onvrede boven tafel kwam. Achteraf is er zoveel over die periode te zeggen dat het moeilijk is een ingang te vinden voor wat ik onder woorden wil proberen te brengen. Zo vlak voor de gemeenteraadsverkiezingen, in februari 2002, hadden burgers volgens peilingen nog een redelijk vertrou- | |
| |
wen in de regering. Er was wel een groeiend ongenoegen merkbaar over achterstanden in het onderwijs, wachtlijsten in de zorg en het achterblijven van beloningen ten opzichte van de marktsector voor zorgpersoneel, onderwijspersoneel en politie. Het ging immers zo goed met de economie? Dat was ook een van de redenen waarom wij bij de begrotingsbesprekingen toch iedere keer tot aan het gaatje gingen om ruimte te vinden binnen de Zalmnorm. Inmiddels is er die kritiek gekomen dat er met geld zou zijn gesmeten, maar vergeet niet dat er toen enorm werd geklaagd over de misstanden die in het onderwijs, zorg en veiligheid heersten, ook door het cda. Het debat ging dus over private rijkdom en publieke armoede. Een apart probleem was dat de kwaliteit van die publieke voorzieningen niet alleen maar in geld kon worden gemeten en ook niet alleen met geld kon worden verbeterd. Er was ook het vraagstuk van de organisatie.
Het is buitengewoon moeilijk een kwaliteitsslag te maken zonder dat er extra middelen beschikbaar komen. Hoe dat ook zij, er was groeiend onbehagen en ongemak over tekortschietend beleid in de collectieve voorzieningen, dat zeker ook gevoed werd door de fracties ter linkerzijde, inclusief de Partij van de Arbeid zelf. Je zag dat in de verhouding tussen Ad Melkert en Gerrit Zalm. Nou behoort het natuurlijk ook tot het spel om in het kabinet echt het uiterste binnen te halen en dan nog een beetje ontevreden te blijven kijken. Dat hoort erbij.
In de nazomer van 2001 stak de storm op. Op 20 augustus kondigde Pim Fortuyn aan in de politiek te gaan, op 29 augustus maakte Wim Kok bekend te zullen terugtreden als partijleider. Op het voorjaarscongres van de partij, 15 en 16 maart, had Ad Melkert met een politieke rede (‘Is het ieder voor zich of doen we het samen?’) zoveel indruk ge- | |
| |
maakt dat velen in hem de vanzelfsprekende opvolger zagen. Tijdens een partijcongres op 15 december werd Melkert bij acclamatie tot politiek leider gekozen.
Op 25 november was Pim Fortuyn gekozen tot lijsttrekker van Leefbaar Nederland. Vanaf dat moment begon deze partij sterk te stijgen in de opiniepeilingen. Vervolgens, op 20 januari 2002, werd hij ook gekozen als lijsttrekker van Leefbaar Rotterdam. In de nacht van 9 op 10 februari zei het bestuur van Leefbaar Nederland het vertrouwen in Fortuyn op, waarna deze het besluit nam om met een Lijst Pim Fortuyn deel te nemen aan de verkiezingen voor de Tweede Kamer op 15 mei. Vanaf het begin was de lpf een succes in de peilingen. Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 6 maart behaalde Fortuyn in Rotterdam meer dan eenderde van de stemmen; 's avonds volgde een debat op de televisie waarbij Melkert zijn weerzin tegen Fortuyn niet wist te onderdrukken.
Waar ik nog steeds niet achter ben - en ook nooit achter zal komen - is de vraag of ik misschien toch niet op een andere manier weg had moeten gaan, of ik de 29ste augustus wel had moeten verklaren de volgende keer niet beschikbaar te zijn. Het aantal mensen dat overtuigd raakte dat ik zou gaan, werd groter, maar dat was niet essentieel. Ik had altijd gezegd dat men pas zou weten dat ik wegging als ik de aankondiging zou doen. Ik bedoel, er kan zich altijd iets voordoen waardoor je van mening verandert en besluit te blijven: als 11 september twee weken eerder was geweest, dan zou ik de aankondiging dat ik wegging waarschijnlijk niet meer hebben gedaan. Niet omdat ik het niet zou hebben aangedurfd de Partij van de Arbeid aan andere handen toe te vertrouwen, maar omdat ik dan niet de verantwoordelijkheid zou hebben durven nemen Nederland zo achter te laten, als het ware in de steek te laten. Je blijft tot op het
| |
| |
laatste moment rekening houden met onverwachte dingen, maar dit was niet te voorzien. Ik weet niet hoe overwegingen bij een ander gaan, maar bij mij wordt alles overwogen zolang ik iets nog niet definitief besloten heb. Het blijft lastig. Het is moeilijk om te komen, maar nog vele malen moeilijker om weg te gaan, behalve als je ernstig ziek wordt of plotseling de pijp uit gaat. Het is moeilijk omdat je anders bekeken wordt vanaf het moment dat je hebt gezegd weg te gaan. In de politiek geldt dan dat je er niet meer bent.
Als leider van een politieke partij ben je een symbool, als voorzitter van de ministerraad ben je symbool van een land. Als je zegt dat je er vanaf 15 mei niet meer bent, dan creëer je dus een gat. Ik dacht dat in dat gat goed zou worden voorzien. We hadden na uitvoerige gesprekken in de PvdA gezegd dat Ad Melkert de man was die het best in staat zou zijn om het vertrouwen te gaan verdienen. Leiderschap wordt niet overgedragen, dat moet verdiend worden, primair onder de leden en het congres, maar uiteindelijk ook onder de kiezers. Er was al heel wat in gang gezet om hem steeds meer mijn natuurlijke opvolger te laten worden. Ik denk hierbij aan het partijcongres in maart 2001, dus een halfjaar voordat ik aankondigde weg te zullen gaan. Daar stond tot mijn enthousiasme - en niet alleen het mijne - Melkert werkelijk als de nieuwe man van de PvdA.
Het is echt een karikatuur om te denken dat ik hem heb aangewezen en dat verder iedereen het nakijken had. Natuurlijk is Ad Melkert daar mede gekomen omdat ik mijn vertrouwen in hem had gesteld, maar hij heeft ook alle mogelijkheden gehad en benut om zich te profileren. Mijn ervaring was dat het klikte en dat er een basis voor hem aanwezig was, hij had zelf een belangrijke mate van vertrouwen verdiend. Toch heeft het politieke krachtenveld door de aankondiging van 29 augustus onderhuids meer wijzigingen ondergaan dan ik ooit had voorzien. Het was voor
| |
| |
veel mensen geen verrassing meer, maar als het hoge woord er eenmaal uit is, dan is het jachtseizoen geopend en ga je allerlei bewegingen krijgen. Ik merkte niet dat mijn gezag kleiner werd, binnen of buiten het kabinet, maar men keek toch anders tegen me aan. Melkert deed het op het congres in december heel goed en werd door de partij met open armen ontvangen.
Maar op 11 september was de deur opengegaan - achteraf bezien - naar een nieuwe episode in onze geschiedenis. De problemen van terrorismedreiging en het opkomen van radicale groeperingen, hoe daarmee en met rechten en privacy om te gaan, het is toch van een andere orde dan de problemen van de rechtsorde waar we tien jaar geleden voor stonden. Ik zou aan die thematiek nu dus ook veel meer van mijn tijd moeten geven dan toen. Maar los daarvan bleek er een zekere honger te ontstaan mensen die van elders kwamen en anders waren, duidelijk te laten merken waar ze eigenlijk stonden. En er was de steeds stelliger overtuiging dat Nederland ‘politiek correct’ was geweest, verzuimd had het beestje bij de naam te noemen. We zouden te weinig oog en oor hebben gehad voor het feit dat er groepen buitenlanders waren die voor overmatig veel overlast zorgden. Ik heb daar overigens zo mijn twijfels over: in het integratie- en grotestedenbeleid - zo niet het beleid in het algemeen - is daar veel meer aandacht aan gegeven dan nu verondersteld wordt. Maar goed, op een gegeven moment was er de perceptie dat we alles maar op zijn beloop hadden gelaten.
Na 11 september ontstond er al snel een klimaat, waarin onder meer Fortuyn naar boven kwam, waarin alles gezegd moest worden wat tevoren zogenaamd niet gezegd had mogen worden. Al met al zat ik nog braaf op mijn post, maar ik had mijn afscheid al aangekondigd, en daarbij kwam de snelle wisseling in klimaat. Dat waren de in- | |
| |
grediënten voor het ontstaan van de ruimte die door de tegenbewegingen werd benut. In de zomer en nazomer van 2001 groeide Leefbaar Nederland, inclusief de intrede van Fortuyn en vervolgens diens uittreding uit die partij. Dat werd wel in toenemende mate voelbaar, maar nog niet echt waarneembaar. Ik herinner me nog dat het politieke klimaat half februari 2002, drie maanden voor de verkiezingen, wat broeieriger werd, maar er was nog steeds geen sprake van een omslag. Die kwam in een heel korte periode tot stand, met de enorme overwinning van Fortuyn in Rotterdam, meteen gevolgd door dat ontluisterende non-debat op de televisie van die avond. Dat heeft bij heel veel mensen de knop omgedraaid.
Mijn handen waren gebonden, dat was de consequentie van mijn aangekondigde vertrek. Dat wreekte zich bij de pogingen van het kabinet om in de laatste maanden nog een aantal belangrijke knopen door te hakken. Denk in dit verband aan de wao en aan de organisatie van een nieuw zorgstelsel. Maar in die fase kon ik als premier niets meer toevoegen. Als minister-president moet je mensen bij elkaar houden die allemaal hun nukken en hun merkwaardige karaktereigenschappen hebben. Dan kan je veel bereiken, door mensen eens bij je te roepen, wat te masseren... maar dat was de laatste maanden niet meer mogelijk. Als persoon kreeg ik nog wel waardering, maar verder had men niet zoveel boodschap meer aan me. Zo gaat het in het leven. En eerlijk gezegd kan ik dat ook niemand kwalijk nemen, want ik geloof dat ik het zelf ook zo zou doen.
Ik kon weinig doen toen Fortuyn doorbrak en Melkert daar op de avond van de gemeenteraadsverkiezingen niet goed op reageerde. Zoals hij binnenkwam... Daar zijn geen trainingstechnieken voor, maar hij had natuurlijk naar Fortuyn toe moeten gaan en zoiets moeten zeggen als: Ik ben het op een aantal punten totaal met je oneens, maar gefe- | |
| |
liciteerd met je overwining. Ik had het zelf niet gezien, ik kwam van de uitslagenavond in Heerenveen terug en had het op de radio gehoord. Om te horen was het nog minder erg dan om te zien. Ik kwam thuis en Rita zat rechtop in bed, die was zo ontdaan en tegelijkertijd ook heel erg verdrietig. En dan die eindeloze herhalingen op tv in de dagen daarna van de pijnlijkste momenten. Het was allemaal heel erg. Ik vind het doodzonde voor Ad, want het is echt een van de mensen die ik nog steeds het allerhoogste heb zitten, niet alleen qua intelligentie, maar ook qua morele instelling. Het is een man die het echt goed gedaan zou hebben. Maar die avond was het omslagpunt... daarna ging het met hem bergafwaarts. Melkert ís niet arrogant, maar hij tóónt arrogant, daar ben ik echt van overtuigd.
Ik heb me nooit zo machteloos gevoeld als in die periode, want ik kon geen kant op. Ik weet helemaal niet of ik het tegen Fortuyn gered had, het is best mogelijk dat hij me met boter en suiker had ingemaakt. Hoe dat ook zij, het was uitgesloten dat ik me in het strijdperk begaf, want ik kon geen antwoord bedenken op de vraag die ik dan zou krijgen: Zo meneer Kok, kan meneer Melkert het niet meer alleen af? Ook na twee jaar bedenktijd weet ik nog altijd niet wat ik daarop had moeten zeggen. Want ik was niets, ik stond niet eens op de kandidatenlijst. Dat was het dilemma.
Halverwege maart presenteerde Fortuyn zijn boek over de puinhopen van Paars. Dat was opmerkelijk, want het ging in Nederland economisch heel goed, misschien zelfs wel uitbundig. Per 2001 was de herziening van het belastingstelsel doorgevoerd en dat was in die zin lastig dat de lichte oververhitting van de economie erdoor werd versterkt. Mede daardoor groeide de economie aanmerkelijk. Daarbij kwam nog een meevaller in de belastinginkomsten, zodat er binnen de Zalmnorm nog extra ruimte kwam voor overheidsuitgaven. De toestand van de economie was geen
| |
| |
thema meer en ook over de toekomst van de werkgelegenheid werd niet meer gesproken. Het debat ging nu over de staat van de publieke voorzieningen. Schoolgebouwen waren slecht onderhouden, de zorg ging gebukt onder wachtlijsten, in de ziekenhuizen werden patiënten niet meer verschoond, tehuizen voor bejaarden hadden pyjamadagen ingevoerd: daar ging het over. Toen. Want inmiddels horen we daar weinig of niets meer over, terwijl er toch niet zoveel veranderd is: er is zeker geen financiële ruimte van betekenis voor al die sectoren bij gekomen. Dat dit soort kritiek niet meer bestaat, kan twee dingen betekenen: óf we zijn inmiddels om goede redenen met andere dingen bezig, óf we hebben toen misschien een beetje overdreven. Misschien is het wel een combinatie van die twee.
Het centrale probleem was echter dat de loonontwikkeling in de collectieve sector meer in lijn moest komen met die in de marktsector. De werkloosheid was nagenoeg verdwenen en het werd buitengewoon lastig mensen te krijgen in de publieke sector. Nu het economisch wat minder gaat, is dat personeel ook weer relatief gemakkelijk te krijgen. Het was niet simpel een kwestie van geld. Neem bijvoorbeeld het uitgebreide veld van de zorg met zorgverzekeraars en zelfstandige instellingen. Er gaat veel geld naartoe, maar langs allerlei trechters en sluizen, zodat het onvoldoende resulteert in kwaliteitsverbetering van de zorg. De kritiek was ook zwaar overtrokken. Misschien waren sommige publieke voorzieningen te schraal, maar met Paars lijken soms ook de klachten verdwenen. De boosdoener is weg en daarmee kennelijk ook het probleem.
Toen dat boekje van Fortuyn verscheen, hebben we ons in het kabinet afgevraagd of we dat gewoon verbaal te lijf zouden gaan, of dat we een wat meer cijfermatig overzicht zouden geven van wat er in al die jaren bereikt was op een aantal belangrijke thema's. We kozen voor het laatste en
| |
| |
daar is een aantal weken hard aan gewerkt. Op zichzelf geeft het een goed beeld en een soort verantwoording, al is het wat in de haast bij elkaar gefabriekt. Maar het document is politiek totaal irrelevant gebleken en kwam terecht in de maalstroom van de ontwikkelingen. Niets kon nog op een rationele manier. Bovendien verscheen het op 2 april... een paar dagen later presenteerde Hans Blom de conclusies van het Srebrenica-onderzoek. Alles kwam toen bij elkaar.
Al vroeg in februari 1992 had het kabinet-Lubbers-Kok in principe besloten tot deelname aan een vredesoperatie van de Verenigde Naties in het door een burgeroorlog verscheurde Joegoslavië. Daarmee was op 12 maart ingestemd door de commissies van Buitenlandse Zaken en Defensie van de Tweede Kamer. In de loop van 1993 was de Luchtmobiele Brigade ter beschikking gesteld ter handhaving van een ‘safe area’ in Srebrenica; het eerste bataljon arriveerde daar in maart 1994. Het gebied werd in juli 1995 onder de voet gelopen door Bosnische Serviërs, die vervolgens ongeveer 8000 Bosnische moslims bij massa-executies doodschoten. Deze grootste massamoord in Europa na de Tweede Wereldoorlog leidde tot pijnlijke vragen - ook in de Kamer aan minister van Buitenlandse Zaken Van Mierlo en zijn collega van Defensie, Joris Voorhoeve (vvd) - naar de wijze waarop Nederland gehandeld had, dan wel nagelaten had op te treden. In november 1996 kreeg het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (niod) opdracht een historischwetenschappelijk onderzoek te doen naar deze gebeurtenissen. Na een langdurig onderzoek presenteerde de directeur van het niod, Hans Blom, op 10 april 2002 de bevindingen. Kok besloot vervolgens dat Nederland de verantwoordelijkheid voor de gebeurtenissen diende te aanvaarden en bood op 16 april - enkele dagen nadat de minister van Volkshuis- | |
| |
vesting en Ruimtelijke Ordening, Jan Pronk, in het openbaar had laten weten dat dit rapport niet zonder politieke gevolgen kon blijven - het ontslag aan van zijn kabinet, een maand voor de Tweede-Kamerverkiezingen van 15 mei.
De timing stemde dan ook behoorlijk moedeloos. Na allerlei eerdere aankondigingen kwam de mededeling dat het rapport in september 2001 zou verschijnen. In het late voorjaar van 2001 kwam toen het bericht dat het nog een aantal maanden later zou worden, onder andere omdat er inmiddels ook archiefmateriaal in Servië zelf beschikbaar was gekomen. Als regering had je daar geen invloed op, want we hadden dit onderwerp zeer bewust en weloverwogen uit handen gegeven. De duur en aanpak van het onderzoek was de volledige verantwoordelijkheid van het niod. Er waren toch al suggesties dat we ons ermee bemoeiden en dat was om hels van te worden, want het was absoluut niet waar. Ik vind het nooit leuk om ergens van beticht te worden, maar ik kan het in zekere zin nog hebben als het waar is. Maar bij dit onderzoek bestond geen enkele mogelijkheid én geen enkele aanvechting om te manipuleren: daar was de dramatiek van de gebeurtenissen in Srebrenica te ernstig voor. Dit onderwerp mocht geen speelbal worden van politiek gesjacher. Maar dan verscheen er weer eens wat in de weekbladen en dan riep de oppositie, vooral het cda, me voor een spoeddebatje naar de Kamer, vreselijk was het, want je staat met lege handen: hoe bewijs je dat iets wat niet waar is, ook werkelijk niet waar is? Alleen al dat spelen met suggesties, je kunt zeggen dat het er nu eenmaal bij hoort, maar het is wel heel erg als het om dit soort thema's gaat, vind ik. Maar goed, van Blom hoorde ik dat de publicatie zou opschuiven naar november, waarna in de loop van oktober duidelijk werd dat het april 2002 werd.
| |
| |
Naarmate april naderde, werd natuurlijk almaar duidelijker dat het onmogelijk zou zijn om nog tijdens de zittingsperiode van het kabinet verantwoording af te leggen voor het gehele gevoerde beleid inzake Srebrenica. Een goede behandeling van het rapport zou al snel enkele maanden vergen, zodat we wisten dat de verantwoording aan de Kamer niet meer vóór de verkiezingen mogelijk was en dus aan een nieuw kabinet moest worden overgelaten. Dat zo zijnde, drong zich de onvermijdelijke conclusie bij me op dat mij bij het nemen van mijn verantwoordelijkheid het staatsrechtelijk verwijt zou treffen dat ik zulks zou doen zonder eerst verantwoording te hebben afgelegd tegenover het parlement. Die ‘koninklijke weg’ werd immers afgesneden - ik zeg dat niet verwijtend, maar constaterend - gezien het simpele feit dat de Tweede Kamer al twee weken na het verschijnen van het niod-rapport met verkiezingsreces zou gaan.
Met Srebrenica heb ik het door de jaren heen altijd ongelooflijk moeilijk gehad. Van Mierlo en Voorhoeve hadden wel in 1995 verantwoording afgelegd in de Kamer, maar dat kon niet het parlementair sluitstuk zijn. Toen het rapport verscheen, heb ik slapeloze nachten gehad over de vraag: kun je je ermee van afmaken dat ook in dit rapport de regering niet schuldig is bevonden aan de ramp? Mag je wel zeggen: Wij waren deel van een internationaal geheel, er hadden ook anderen kunnen staan en de mensen daar konden fysiek geen weerstand bieden tegen Bosnische Serviërs die de enclaves overliepen, dus wij wassen met de rest van de internationale gemeenschap onze handen in onschuld? Ik vond - en vind - dat we weliswaar staande kunnen houden dat ons geen schuld treft, maar waar blijft dan de morele verantwoordelijkheid? Nederland heeft toch het besluit genomen om mensen uit te zenden? We waren in de steek gelaten door de internationale instanties, maar ik kon me niet
| |
| |
Op werkbezoek in Sarajevo najaar 2004 (Collectie Ireen van Ditshuyzen)
losmaken van het almaar knagende gevoel dat wij toch politieke consequenties moesten verbinden aan de gevolgen van de besluiten van een regering waarin ik minister was geweest. Het was dicht bij de verkiezingen, dus we hadden de schijn tegen: dat is ook makkelijk, het enige effect is dat jullie vijf weken eerder demissionair worden. Dat was een redenering waarbij mijn hart zich omdraaide. Maar je kunt mensen niet verbieden zo te denken, je kunt niemand verbieden te denken zoals men denkt.
Het ging erom dat we niet de juridische of politieke schuld accepteerden, maar wel de morele verantwoordelijkheid voor het niet-voorkomen van de moord op bijna achtduizend mensen. Achteraf gesproken zou het misschien denkbaar zijn geweest dat het kabinet al meteen na de dramatische gebeurtenissen zou zijn afgetreden. Indertijd heb ik dat niet zo gezien, met het klimmen der jaren zijn steeds meer gegevens beschikbaar gekomen en publicaties verschenen, maar kan ook een morele last zwaarder worden. Hierbij speelt zeker een rol dat we in de jaren na na 1995, naar aanleiding van allerlei gebeurtenissen in de
| |
| |
wereld, een fundamentele discussie hebben gevoerd over schuld en verantwoordelijkheid, vergelding en vergeving. Ik respecteer andersluidende opvattingen. Het is niet zo dat de uiteindelijke beslissing om ontslag in te dienen de enig mogelijke of zelfs de enige moreel juiste was, maar het heeft me wel pijn gedaan dat sommigen deze beslissing zo hooghartig diskwalificeerden. Zo moest ik even naar adem happen toen ik het zelfs ‘vaandelvlucht’ hoorde noemen, want dat klinkt even dapper als respectloos. Ik heb toch over het algemeen wel de neiging om, zelfs als ik het met zo'n besluit niet eens zou zijn, toch iets meer consideratie in te bouwen met de afwegingen die een ander heeft gemaakt. Maar nogmaals, ik zeg niet dat mijn beslissing een daad van morele superioriteit was, dat is wel het laatste wat ik zou willen beweren. In de loop van die dagen ben ik naar mijn conclusie toegegroeid en ik geloof dat ik het niet anders zou doen als ik er vandaag opnieuw voor zou worden geplaatst. Dat is uiteindelijk geloof ik één van de beste graadmeters: het gaat niet om gelijk of ongelijk, maar om de vraag of je je hart hebt gevolgd. Dat Jan Pronk zo voor de muziek uit ging lopen, maakte het natuurlijk extra gecompliceerd.
Ik heb niet zoveel behoefte daar verder op in te gaan, te meer waar het in het niet zinkt bij de kwestie hoe het nu gaat met de mensen die direct betrokken waren bij die ramp. Dat is de groep mensen die daar onder zeer moeilijke omstandigheden gewerkt hebben en met enige regelmaat heel veel modder en aantijgingen over zich heen hebben gekregen. Maar het gaat natuurlijk vooral om de nabestaanden. Ik was nooit in Srebrenica geweest, maar ik ben ernaartoe gegaan in mijn demissionaire periode, in het voorjaar van 2002. Toen heb ik met mensen daar gepraat en ook veel uitingen van woede en onbegrip over me heen gekregen. Veel mensen die hun naasten hebben verloren, blijven van mening, zij het niet allemaal, dat de Nederlandse
| |
| |
blauwhelmen het gezicht waren van de internationale volkerengemeenschap en dus schuldig en op zijn minst medeverantwoordelijk. Die redenering kon en kan ik uiteraard niet onderschrijven. De geschiedenis laat zich niet overdoen, de tragedie is geschied, maar je kunt je inspannen om het leven voor de nabestaanden wat draaglijker te maken. Dat leidt tot gezamenlijke projecten, maar het heeft ook te maken met persoonlijke aandacht.
Ik ben in contact gekomen met een internationale commissie die zich bezighoudt met het opgraven en identificeren van slachtoffers. Dat is een initiatief geweest van president Clinton, in 1997. Ze hebben mij gevraagd deel uit te maken van die commissie en daarin zit ik samen met mensen uit de Verenigde Staten, Groot-Brittannië, Pakistan, Scandinavië en Jordanië. We bevorderen fondsenwerving en zien toe op de besteding van die gelden en op de resultaten die men boekt. Als je er van buitenaf tegen aankijkt, denk je misschien: wat heeft dat nu voor zin? Maar als je erbij betrokken raakt, is onmiskenbaar hoe belangrijk dat is voor families en hele lokale gemeenschappen. Hoeveel het voor de nabestaanden betekent dat er eindelijk een ordelijk graf voor de slachtoffers is, met een monument waarbij gerouwd kan worden, waar gebeden kan worden, waar men af en toe naartoe kan gaan. Ik zie dat niet als een soort boetedoening, maar ik doe het wel met toewijding omdat het een van de weinige dingen is die ik in dat land nog kan doen. In onherstelbaar leed kan ik geen verbetering brengen, maar ik kan een bijdrage leveren aan het helen van wonden. De boosheid blijft, maar je merkt toch dat de houding van de mensen er iets door verandert.
Na zijn overwinning in Rotterdam richtte Fortuyn zich op de landelijke politiek en publiceerde met zijn De puinhopen van acht jaar Paars een frontale aanval op het beleid
| |
| |
dat door Kok was gevoerd. Bij de presentatie van dit boek in Nieuwspoort op 14 maart 2002 werd hij ‘getaart’ door een drietal actievoerders, die op deze wijze ‘het charisma van de populist’ wensten te doorbreken. Fortuyn wendde zich na het incident op de televisie rechtstreeks tot Wim Kok: ‘U bent minister-president van alle Nederlanders, dus ook mijn minister-president. Wij willen een inhoudelijke verkiezingsstrijd voeren zonder demonisering.’
In de loop van 2001 werd het fenomeen ‘Leefbaar’ wat duidelijker zichtbaar. Ik had al snel het gevoel dat de PvdA daarvan veel last zou krijgen, al waren er ook binnen de partij nogal wat die het allemaal relativeerden vanuit de veronderstelling dat het de vvd veel meer schade zou doen dan ons. Wonderlijk genoeg vertoonden peilingen over het waarschijnlijke stemgedrag van kiezers een langzame maar gestage ontwikkeling bij de vraag op wie men dacht te gaan stemmen, maar er zat vrijwel geen beweging in de antwoorden op de vraag in welke partijen men vertrouwen stelde. Opiniecijfers en vertrouwenscijfers liepen dus uiteen, en ik werd bezorgd voor een sluipende erosie van het vertrouwen in de politiek. Het voelde niet goed, al kon ik niets met de cijfers in de hand aanwijzen. Maar de twee thema's die opkwamen, bevielen me niet. Ten eerste het verhaal dat later zou uitmonden in de ‘puinhopen’, en dat volledig over het hoofd zag hoeveel geld er bijvoorbeeld al concreet naar de zorg ging om de wachtlijsten weg te werken. Ten tweede het thema van de allochtonen, misschien moet ik zeggen: minderheden en integratie. Achteraf moet ik wel zeggen dat we te lang hebben uitgestraald dat de problemen met minderheden overwegend terug te voeren waren op sociaal-economische en in veel mindere mate op sociaal-culturele factoren. Dit hele debat is eigenlijk het onderwerp dat me ook nu nog het meeste bezighoudt.
| |
| |
Door 11 september werd het deksel van de put weggeslagen. Toen werd het plotseling legitiem om over moslims dingen te zeggen die tot dan toe niet werden gezegd. Het effect van 11 september is nog lang niet uitgewoed, nergens in de wereld. En in ieder geval ook niet in mijn hoofd. Ik dacht toen: hoe moet het nu verder met de interne verhoudingen in de Nederlandse samenleving? Hoe zal het gaan in oude wijken, waar veel mensen van uiteenlopende herkomst met elkaar samenleven? Daarop heb ik een aantal wijken in de grote steden uitgezocht om met de mensen te praten over hoe ze tegen de wereld na 11 september aankeken en of en hoe dat doorwerkte in hun onderlinge verhoudingen. Want er was in Amerika iets verschrikkelijks gebeurd, maar dat had ook invloed op het denken over diegenen die vanaf dat moment schuin uit de ooghoeken werden aangekeken.
Een van de eerste dagen ben ik naar het Oude Westen in Rotterdam gegaan om te vragen wat ze ervan vonden wat in Amerika was gebeurd. Tja, er waren natuurlijk ook jongere moslims die het allemaal niet zo erg vonden, maar de meeste mensen met wie ik sprak, waren heel erg onder de indruk, maar zeiden dat ze binnen de wijk geen problemen met elkaar hadden. In Rotterdam geboren en getogen mensen hadden geen problemen met Marokkanen die ze kenden, maar er waren Marokkanen die vertelden dat ze anders bekeken werden zodra ze de wijk uit gingen. In Amsterdam bezocht ik moskeeën, als een poging tot toenadering. Daar werd hier en daar wat schamper over gedaan, ik kreeg het verwijt dat ik nog niet had begrepen dat Nederland rijp was om uit elkaar vallen. Ik wilde dingen naar elkaar toe brengen, zoals ik dat in het verleden ook op andere terreinen had gedaan. Ik hoopte op de gemeenschappelijke bereidheid om in elkaar te blijven investeren.
Zo in februari begonnen de cijfers voor Fortuyn echt
| |
| |
goed te worden, zonder dat iemand daar een antwoord op had. Toen zette zich het beeld en leek alles zich daarnaar te gaan richten. Halverwege maart kreeg Fortuyn twee taarten in zijn gezicht. Dat lijkt een kleinigheid, maar die paste perfect in het beeld van de underdog die met een loeischerpe aanval op Paars komt, en zie de reactie daarop. En wat is het eerste commentaar: Ja dat heb je ervan met de heren Kok en Melkert, die zetten ertoe aan en doen er niks tegen. Ik heb zo snel mogelijk een verklaring uitgegeven dat wij weliswaar van mening verschilden, maar dat de vrije meningsuiting in ieder geval gerespecteerd moest worden en dat taartensmijterij daar niet bij hoorde. Maar die reactie kwam niet in de krant, hooguit als een klein stoppertje. Ik was machteloos toen Fortuyn de zaak rechtstreeks op mijn bord legde, alsof ík de taartengooier was. Voor Fortuyn had de hele gang van zaken die maanden iets van een droomscenario, omdat hij voortdurend zijn eigen event kreeg, met maximale aandacht in alle media, zonder vervolgens last te hebben van bijverschijnselen zoals doorvragen. Het ging allemaal in één vloeiende lijn door, het was een zegereeks. De triomfantelijke entree in het stadhuis van Rotterdam, de presentatie van het boek... hij kon zijn momenten kiezen in de opmaat naar de verkiezingen, alle deuren stonden voor hem open, alles ging over hem. De politiek was in een maalstroom, alles was op drift, de irrationaliteit had zich van Nederland meester gemaakt. Ik ben er dan ook van overtuigd dat Fortuyn de verkiezingen zou hebben gewonnen. Hij zou uiteindelijk wellicht geen minister-president zijn geworden, maar zijn lpf was wel de grootste partij geworden. Het was een niet meer te stuiten proces.
En dan is er 6 mei. Dat is de dag die ik me van alle dagen van mijn premierschap het meest ben blijven herinneren, misschien wel van mijn hele leven. Het was ook zo'n dag
| |
| |
waarvan je jaren later nog precies weet waar je was, wat je deed, wat je dacht... dat is in je lijf opgeslagen. Later verschenen er degelijke en betrouwbare reconstructies van de gebeurtenissen, zoals in NRC Handelsblad. Dat hoef ik hier dus niet allemaal te herhalen. Overheersend was het gevoel van verbijstering en ongeloof: dat het niet waar kon zijn. Ik hoorde het van Eef Brouwers. Ik zat in Haarlem in een wat donker café met een stuk of twintig mensen te praten over onveiligheid en drugsoverlast. Die mensen hadden allerlei grieven geuit en ik was net een beetje aan het woord toen ik aan de telefoon werd geroepen, maar toen hoorde ik alleen nog maar dat er een aanslag was gepleegd. Ik ging terug naar het zaaltje, maar twee minuten later werd ik opnieuw aan de telefoon geroepen - de mensen begonnen er een beetje narrig van te worden - toen ik te horen kreeg dat Fortuyn zwaar gewond was en er heel slecht aan toe was. Dat vertelde ik de mensen in het café en een van de vrouwen vroeg nog bezorgd of ik wel een kogelvrij vest aan had. Toen ging ik als een speer terug naar het Torentje en kreeg daar om rond halfacht de bevestiging van zijn dood. Daar hoorde ik het angstaanjagende, bulderende boegeroep en geschreeuw en de beschuldigingen. Het sneed me door de ziel.
Op zo'n moment en in de uren die volgden, besefte ik hoe nauw het luisterde wat ik zou doen. Aan de ene kant had ik dezelfde gevoelens als ieder ander die dit afschuwelijk en onverdraaglijk vond, terwijl ik aan de andere kant m'n hoofd moest gebruiken omdat ik voelde dat de verhoudingen in de samenleving op scherp stonden. Ik herkende me soms zelf niet, met de race tegen de klok, bijna minutenwerk... ik zit daarop natuurlijk niet te wachten, maar gek genoeg is dat ook een van de dingen die ik nu het meeste mis, die stroomsnelheid die nu blijkbaar niet meer zo nodig is. Laat in de avond heb ik gebeld met de leiding van de lpf
| |
| |
en met de broers van Fortuyn. De volgende morgen vergaderden we met de top van de lpf op het Catshuis. Daar hebben we af en toe ook de meest afschuwelijke verwensingen naar onze kop gekregen, vooral naar mijn kop. En ik moest me toch groot houden en persconferenties geven en beslissen om de verkiezingen niet uit te stellen.
Achteraf heb ik het er nog steeds moeilijk mee dat ik het ooit heb laten gebeuren om voor de rouwdienst langs de achterdeur de kerk binnen te gaan. Dingen gebeuren op een gegeven moment zoals ze gaan, ik meen dat de beveiliging dat allemaal zo had georganiseerd. Misschien heb ik toen zelf ook wel gedacht dat het zo maar beter was, om niet te provoceren, maar tegelijkertijd was het zo vernederend. Ik denk weleens dat ik dan nog liever had gehad dat me iets was aangedaan, al klinkt dat roekeloos. De daaropvolgende dagen tot de verkiezingen waren een hel.
| |
Europa
Ik ben geboren op de dag dat Chamberlain in München was, 29 september 1938. Dat was de dag dat de vrede gekocht leek te worden door Tsjechoslowakije op te offeren. De dokter heeft mijn moeder nog voorgesteld mij naar Chamberlain te vernoemen, wat ze gelukkig niet gedaan heeft. Ik heb dat alleen maar van horen zeggen natuurlijk en ook aan de oorlog, die niet lang daarna toch zou uitbreken, heb ik slechts vage herinneringen. Maar ik herinner me wel de angst van mijn ouders voor overvliegende bommenwerpers, de leegte thuis omdat mijn vader ondergedoken zat en de armoede, ook toen de oorlog eindelijk voorbij was. Verder heb ik thuis wel veel verhalen gehoord over de oorlog. Dat is de achtergrond van mijn diepe engagement met Europa en daarbinnen de betrekkingen met Duitsland. In de jaren vijftig zijn er allerlei contacten tussen Duitsland en Nederland gelegd, de Bondsrepubliek werd al snel weer de grootste handelspartner van ons land. Maar de politiek- | |
| |
psychologische verhoudingen bleven moeilijk, belast door het verleden. In 1993 was er bijvoorbeeld de bekende studie van Clingendael, waaruit bleek dat de Nederlandse jongeren aanzienlijke vooroordelen koesterden ten opzichte van onze oosterburen. Dat was een stimulans om de inspanningen te verhogen en de Duits-Nederlandse samenwerking uit te breiden en te verdiepen, op het gebied van de universitaire samenwerking bijvoorbeeld. In 1995 was er sprake van een soort omslag, met als hoogtepunten de instelling van een gezamenlijk Duits-Nederlands legerkorps en het uitzonderlijk goed verlopen bezoek van Helmut Kohl aan Nederland in mei van dat jaar.
Ik kom vrij veel in Duitsland en heb daar goede vrienden. Wat me altijd opvalt, is het daar heersende historisch besef dat de versterking van Europa gezien het verleden nodig is. In Nederland lijkt daarentegen bijvoorbeeld de enorme betekenis van de recente uitbreiding van Europa maar nauwelijks door te dringen. De euroscepsis in ons land is enorm toegenomen, dat benauwt mij zeer. Ook als minister-president werd ik soms geconfronteerd met de groeiende euroscepsis, bijvoorbeeld als er in het kabinet alleen maar aandacht bestond voor wat wij aan Brussel betaalden en wat we daarvoor terug zouden krijgen. Dat is niet onbelangrijk, maar veel te kortzichtig.
Het zal voor ieder weldenkend mens duidelijk zijn dat ten behoeve van houdbare stelsels van sociale zekerheid in de landen van Europa een hoger peil van werkgelegenheid en een jaarlijkse groei van de arbeidsproductiviteit een absolute must is. Een tussentijdse evaluatie van de zogenoemde Lissabon-Strategie heeft inmiddels duidelijk gemaakt dat daarmee in de meeste landen te weinig resultaten zijn geboekt. Europa zal echt de weg moeten vinden naar een structureel hoger groeipad dan die magere economische groei van dit moment. En mijn advies daarbij is
| |
| |
niet te veel te rekenen op het aanbreken van ‘gouden tijden’ die lastige keuzes wellicht overbodig zouden kunnen maken. De ervaring van het leven leert ons dat hoe langer met onafwendbare keuzes of aanpassingen wordt gewacht, hoe hoger de prijs zal zijn die daarvoor uiteindelijk toch moet worden betaald. En niet zelden ook in sociaal opzicht.
Over het huidige Europa maak ik me zorgen. Het debat over Europa gaat veel te veel over het directe eigenbelang, terwijl het toch noodzakelijk is over de eigen schaduw heen te stappen en boven het directe nationale belang uit te stijgen. Beter nog: om het nationale belang zo te definieren dat het in hoge mate samenvalt met het belang van Europa. De toekomst van Nederland zal in de toekomst sterk bepaald worden door Europa. Realiseren we ons dat, spelen we daarop in, of trekken we ons achter de dijken terug?
De militaire interventie in Irak heeft de verhoudingen in Europa op scherp gezet. De argumenten om daar in te grijpen waren nogal divers en ze werden door elkaar heen gebruikt. Zelf had ik, net als anderen, de ervaring dat het in de maanden daarvoor niet gemakkelijk praten was met de Amerikanen. Als ik vroeg wat er zou gebeuren nadat de oorlog gewonnen was, werd dat beschouwd als een vijandige vraag. Ik kreeg in toenemende mate de indruk dat er absoluut niet was nagedacht over de vraag wat er zou gebeuren als de oorlog in Irak gewonnen was. Daar kreeg je later het bewijs van. Alles was gebaseerd op de veronderstelling dat de haat tegen Saddam Hoessein sterker zou zijn dan de aarzeling over of weerstand tegen de Amerikaanse aanwezigheid. Europa is er diep verdeeld door geraakt. Het zat in de zomer van 2002 natuurlijk wel erg tegen: het lukte Blair niet om de Amerikanen op het spoor van de Verenigde Naties te krijgen en Schröder moest voor
| |
| |
zijn politieke leven vechten. Het is diep tragisch dat Europa toen zo snel uit elkaar gevallen is in een niet meer te stuiten proces van verdeeldheid. En het zal nog wel enige tijd duren voor de wonden van die verdeeldheid niet alleen zijn geheeld, maar ook niet of nauwelijks meer worden gevoeld.
| |
Ten slotte
Dick Benschop heeft eens over mij gezegd: Wim begint vaak aan het einde van een proces. Die methode had niet altijd succes, maar ik ben er wel van overtuigd dat landen vaak veel moeilijker is dan opstijgen. Hoe wil je landen en waar, dat zijn de vragen waar je mee moet beginnen. En een tweede les, die ik al vroeg in mijn leven heb geleerd, was dat je niet met 6-0 moet willen winnen en je vreugde daarover in elk geval niet moet laten blijken: dan speel je namelijk geen volgende wedstrijd meer. Samen met Adrie de Boon voerde ik eens harde onderhandelingen met de werkgevers over de prijscompensatie. De werkgevers werden vertegenwoordigd door een vrij zwakke delegatie die door ons volledig werd opgerold. Adrie en ik kwamen terug in de Verbondsraad van het nvv en daar zaten mannen die doorgaans vonden dat de resultaten die we binnenhaalden, niet goed waren of niet deugden. Maar deze keer werden we met applaus binnengehaald. Nou, er was nog geen twaalf uur verstreken of het hele akkoord was aan diggelen, want de werkgevers hadden de onderhandelaars onderuitgehaald. Het is beter bescheiden en beheerst te winnen, anders krijg je het hard en soms onverwachts terug. Eigenlijk geldt dat overal. Ik heb dat menigmaal ervaren, zowel in de politiek als in de intermenselijke verhoudingen. Don't rub it in.
|
|