Religieuze gedichten
Helaas heeft De Roovere maar weinig zuiver religieuze refreinen geschreven, ik bedoel zulke waarin alle kritiek en hekeling, waarin de gehele wereld om hem heen is verstild en de dichter alleen is met zijn God om schuld te belijden, om te bidden en te danken. Helaas, want de enkele, die wij van hem kennen, zijn voortreffelijk, behoren tot het beste van zijn gehele werk. Ook daarin is hij alweer een typisch rederijker, want immers ook later in de 16e eeuw zijn dit soort refreinen - ik denk slechts aan Anna Bijns - de meest geslaagde, alweer een bewijs, dat de rederijkers het hoogste hebben bereikt in de zuivere lyriek, met name in de religieuze. Jammer genoeg vereiste de hoge stemming heel dikwijls voor hun artistiek besef een gekunstelde vorm, die inzonderheid als ze in de richting van het alrijm ging, onberekenbaar veel schade aan de inhoud heeft berokkend. Van de vijf persoonlijk-vrome gedichten van De Roovere (waarbij de Corte Bedinghe van 11 regels niet is meegeteld) hebben er dan ook reeds twee ernstige schade geleden door die ‘consticheit’.
Zo is zijn PATER NOSTER, een uitbreiding van het Onze Vader op dezelfde wijze als het Salue Regina (zie bij Marialoven), in plaats van een eigenlijke ‘expositie’ niet veel meer geworden dan een spelletje met de woorden van het hogepriesterlijk gebed, waarbij telkens het latijnse woord wordt gevolgd door een aantal nederlandse, soms zelfs zonder enig verband. Of wel worden twee opeenvolgende latijnse woorden verbonden met twee regels middelnederlands, of het latijn wordt als diets verstaan (zo bij Et, es, ne, in). Zo kreeg hij met één tussen-regel en een uitbreiding van het Amen tot vier regels in totaal 54 paarsgewijs rijmende verzen, waarin het gebed om de eeuwige zaligheid de toon aangeeft. Door de kluisters van de latijnse beginwoorden was de dichter dermate gebonden, dat hij geen gedachtengang kon ontwikkelen. Hij mocht blij zijn, dat hij zinnen kreeg. Aansluiting bij de inhoud van het Onze Vader lag natuurlijk voor de hand, maar tot iets groots heeft De Roovere het daarbij niet kunnen brengen. Zijn gedachten bleven cirkelen om het verwerven van de eeuwige zaligheid; daarmee begint en eindigt hij (vg. r. 3, 11, 18, 20, 25-6, 38, 40, 53-4).
Ook aan het REFEREYN CONSTICH GHEESTELIJCK heeft de const veel schade toegebracht, maar desalniettemin mag het geslaagd heten. Het thema, de dank voor de verlossing, gedragen door een oprecht religieuze toon is ondanks de drie-voudige binnenrijmen, goed bewaard gebleven. Van de twee redacties, waarin het is overgeleverd,