De gedichten van Anthonis de Roovere
(1955)–Anthonis de Roovere– Auteursrechtelijk beschermdHet dichtwerkAls rechtgeaard rederijker heeft Anthonis de Roovere zich vrijwel uitsluitend toegelegd op het lyrische en dramatische genreGa naar voetnoot1. Zuiver-epische gedichten heeft hij niet geschreven, half-episch zou men de droomballaden kunnen noemen, door ons tot een afzonderlijke groep verenigd en hieronder uitvoerig besproken (zie bl. 93 e.v.). Met de 8 refreinen in het amoreuse en zotte vormen deze 5 balladen meteen de inventaris van De Roovere's ‘wereldlijk’ dichtwerk, althans zoals ons dit is overgeleverd. Er kan natuurlijk meer bestaan hebben; de 3 spelen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op bestelling van Lier in 1466 vervaardigd zijn trouwens ook verloren. Maar ik heb niet de indruk, dat ons beeld van de dichter wezenlijk zou veranderen, indien er nog het een en ander voor de dag zou komen. Neen, Eduard de Dene heeft zijn stadgenoot en voorganger in de ‘edele conste’ met zijn ‘bloemlezing’ (ik bedoel de Rhetoricale Wercken) goed getypeerd. Welnu, dan blijkt het vroede genre, de geestelijke dichtkunst, deze rederijker het best te hebben ‘gelegen’. Is dus De Roovere wat de inhoud van zijn dichtwerk betreft, een dankbare leerling geweest van de Vlaamse didactische school, met betrekking tot de gehanteerde dichtvormen staat hij zelf aan het begin van een ontwikkeling. De Brugse rederijker kiest reeds de ballade bij voorkeur voor episch-gekleurde stoffen, zoals in de Droomballaden. Wetmatigheid heerst er echter niet, want ook de Marialoven Ten loue der reynder maghet Maria (bl. 174) en Ach alder gloriooster drachte (bl. 180) hebben deze vorm, alsmede het fraaie gebed O Ihesus Xristus wat zal ic bestaen (bl. 219), het gedicht getiteld Vier gheestelijcke leeringhen (bl. 256) en Wie is die nv ter werelt leeft (bl. 331). Ze bestaan alle uit een groter of kleiner aantal strofen (ook hierin heerst dus nog geen verstarring) eindigend op een ‘sententie’, een kernachtige slotregel. Een enkele keer heet een gedicht ‘balade’, maar is het in werkelijkheid een refrein zoals Wie dat heeft goede constellatie (bl. 302). Een refreinachtig gedicht zonder stok is Een ghedicht op dat woort Maria, beginnend Machtighe Mogentheit Menighertiere (bl. 186). De hoofdschotel van De Roovere's dichtmenu vormen de refreinen. In de andere genres heeft hij trouwens niet veel gepresteerd. Met de rhétorique extraordinaire, zoals Matthijs de Castelein dat later zal noemen, is hij al heel zuinig. Er schuilen onder de Marialoven inderdaad enkele zeer kunstige, inz. rijmkunstige gedichten en zelfs een gewrocht, dat De Roovere ‘schaeckspel’ noemt (al beantwoordt het niet geheel aan De Castelein's definitie) maar daarmee hebben we het dan ook wel gehad. Met betrekking tot de eenvoudiger structuren spraken we reeds over de weinige balladen - 's dichters aanleg ging niet in de richting van het breedopgezette en uitgesponnen objectief-verhalende, kortom het epische -, al is er daar wel een onder, die in een toekomstige bloemlezing een plaats zou mogen vinden. Trouwens ook de oogst aan rondelen valt bitter tegen. In de meeste schoolboeken is Wie geen pluymen en can strijcken opgenomen en dat kan gemakkelijk tot de verkeerde gevolgtrekking leiden, dat De Roovere zich inzonderheid op dit genre heeft toegelegd. Maar neen, we vinden in RW in totaal slechts vier rondelen; we erkennen echter gaarne, dat dit inderdaad juweeltjes | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn in hun soort. Het rondeel leent zich trouwens uitstekend voor satiriek, 's dichters lievelingsthema. Satirisch en didactisch is ook de spreuk, een genre door De Roovere na het refrein het meest beoefend. Alles bijeen zitten er tussen de omvangrijker gedichten in RW heel wat 2-, 4- of 6-regelige rijmpjes verborgen, die voorzien zijn van het opschrift Noteert. Het is evenwel de vraag, of ze alle uit 's dichters koker stammen; oudere vindplaatsen zijn er niet veel, wel jongere, zodat hier grote onzekerheid blijft bestaan (zie verder beneden bl. 70). De Roovere's refreinen geven een goed beeld van de rhetoricale bedrijvigheid in de 15e eeuw. Onmiddellijk treft het ons, dat de ontwikkelingstheorieën niet bevestigd schijnen te worden. Het strofenaantal is zeer willekeurig; evenzo het regeltal (boven de 20 komt hij nooit, maar daaronder heb ik geen orde of regel kunnen ontdekken). Het onderscheid met de latere, 16e en 17e-eeuwse refreinen beperkt zich - behalve natuurlijk het ontbreken van de alexandrijn en het sonnet-karakter der strofen - tot één enkele bijzonderheid, t.w. het lengteverschil van het Prinche in vergelijking met de voorgaande strofen; zo is althans de regel, al zijn ook daarop weer uitzonderingen. De gebruikte rijmschema's geven mij geen aanleiding tot bijzondere opmerkingen. Uiteraard zijn ze gebaseerd op gekruist rijm; in de uitwerking heerst vrijwat variatie. Bepaald kunstig zijn alleen de lofrefreinen, inz. die ter ere van de H. Maagd (zie beneden bl. 45). Uitgesproken gelegenheidswerk zijn de Emblematische gedichten (zie bl. 269) en voorts Vander obedientie enz. (bl. 248), het refrein beg. Ick worde met desen nieuwen Jaere (bl. 326) en het Nieuwe Jaer van Brugghe (zie ben. bl. 360). Het zijn alle Nieuwjaarsgedichten, een genre in rederijkerskringen opgekomen en gecultiveerd tot aan de 19e eeuw. Daarnaast dragen nog verscheiden andere gedichten sporen van ‘gelegenheden’, maar ze kunnen helaas weinig of niets bijdragen tot de kennis van 's dichters leven of werken. Het is gewoonlijk een vriend - die verder niet wordt genoemd - aan wiens verlangen het gedicht zijn ontstaan dankt. Over taal en stijl kan ik kort zijn. Het westvlaams is - voorzover dit mogelijk was en verwacht kan worden in litteraire teksten, die bovendien voor het grootste deel slechts in gedrukte vorm tot ons zijn gekomen - goed bewaard. Trouwens ook de handschriften zijn geen autografen. Slechts van één gedicht heb ik de zekerheid, dat De Dene de tekst uit de eerste hand meedeelt, t.w. het Nieuwe Jaer van Brugghe. Bijzondere taalvormen trof ik zelden aan (ik wijs hier alleen even op mer = mijnre (zie bl. 219, 258; ook bij Everaert 106, 213) en myr, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zyr (dat. sing.) in Lof van den H. Sacramente r. 141, 183, 218); aardig is ook een woord als verxacije = vexatie (Droom van Rouere enz. r. 222). De stijl die typisch rhetoricaal is (toen reeds!), bood mij welkom materiaal voor een syntactisch-stilistisch onderzoek, waarvan de resultaten elders zullen worden gepubliceerd. De Roovere's dichtwerk is overgeleverd in een aantal handschriften en oude drukken. Het zijn:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De handschriften, die varianten leverden voor de noteertjes vindt men op de betreffende bladzijden aan de voet vermeld; ze zijn niet belangrijk genoeg om ze hier nog eens opzettelijk te vermelden. Hetzelfde geldt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor de hss., die fragmenten van gedichten bevatten, zoals hs. U.B. Amsterdam (Cat. 1, A, 24n) voor Van der Mollenfeeste (zie ben. bl. 82).
De oude drukken zijn:
1. RW = Rethoricale Wercken van Antho // nis de Roouere Brugghe // linck / Vlaemsch Doctoor ende // gheestich Poete. // Carnation. // Den VoYs hoort eer an. XVJ. // In MeYe bederf// DJes doen // CLaer de CVnstJChste DJCh- // tere sterf. Anno. 1482. // Gheprint Thantwerpen op die lombaerde Veste / inden wit- // ten Hasewint / bi mi Jan van Ghe- // len ghesworen Boeckprinter der // Co.Ma. Anno M.D.LXJJ. // Met Gratie ende Preuilegie // van sesse Jaeren. - Ai-Niiij. Aiv Den Voys hoort eer an / // was zijn deuijse. // Met dese xvij.letteren / meer noch min // Is Anthonis de Roouere / ghespelt daer in. // Wercken Rethoricael Anthonis de Roouere
Brugsch Rethorizien / vlaemsch Poete bekent
Godsuruchtich / verstandich / oprecht gheloouere
Tot Godlijcke saken / inden gheest op ghespent
Gheene dese zijnder wercken / waren noyt geprent
Tot een eerlijck verblijden / nu nyeu wt ghegheuen
Ende als tzijnder eeren / naerstich diligent
Meest wt zijn eyghen hantboeck gheschreuen.
Psalmus.63. // Exaudi Deus orationem meam. // Rasch vp En Dene. Aij Alle Rethorica conste beminders // salighe ende voorspoedige groetenisse // E. de Dene / goetionstelijck wenscht (Voorbericht van de uitgever Eduard de Dene Aij-Aiij); Aiijv-Ni (Gedichten door De Dene onder De Roovere's naam uitgegeven); Niv-ijr Clachte op de doodt van Antho- // nis de Roouere / ghestelt by wijlent // Jan Bortoen zijnen mede ghe- // selle in tijden voorleden; N ijr Carnation. Den Voys Hoort Eer An.xvi.in Mey bederf
Dies doen claer de constichste Dichter sterf.
Int Jaer alsmen schreef. M.CCCC.LXXXJJ
N ijv - iijv Hier is noch by gheset een schoon // Refereyn vanden Aue Maria - Dit gedicht is door De Dene aan de collectie toegevoegd als een specimen van contemporaine dichtkunst; het is niet van De Roovere, zoals nog steeds door sommigen volkomen ongemotiveerd wordt ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ondersteld. De lezing van enkele regels is voldoende om een eeuwverschil in de tijd van ontstaan te constateren; het bevindt zich ook in hs. Crul fol. 43 (Brit. Mus., London, hs. Sloane 1174 vg. A.v. Elslander en L. Roose in De Gulden Passer 27 (1949) bl. 40); N iijv - iiijr (Privilege) expl. Gedaen inde Stadt van Bruessele / den Eersten dach Octobris / Anno.M.CCCCC.ende.LXJ. Onderteekent.J.de Perre.; N iiijr (Colophon) Gheprint Tantwerpen op de Lombaerde veste inden witten Hasewint / by my Jan van Ghelen ghesworen Boeckprinter der C.Maiesteyt. Anno.M.CCCCC.ende LXJJ.den.xvi.dach in Junio.; N iiijv (Drukkersmerk van Jan van Ghelen, vg. Bibl. Belg., Marques Typogr., Jan van Ghelen, No. 4). Exemplaren bevinden zich in de Bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden (Cat. 1, 212) en de Universiteitsbibliotheek te Gent. In deze kl.8o druk die terecht is genoemd de eerste verzenbundel in onze taal, die om zijn dichterlijke waarde is gedrukt (J. Cuvelier in Versl. Vl. Acad. 1937, bl. 98) bevinden zich de meeste van De Roovere's gedichten. Hoe kwam De Dene aan deze collectie? Hij vertelt ons in zijn voorbericht (fol. Aijv), dat hij zich had ‘gheschickt by langher handt te vergaderen ende by een te copulerene eenighe particuliere stucken / bijden voorgenoemden Anthonis de Roouere (die een vlaemsch Poete was) ghemaeckt zijnde. So in partie wt zijn eyghene oude hantscriften ghecopieert / alsooc wt sekere hantboeck wijlent ghescreuen by eenen notabelen Poorter der voorsz. Stede van Brugghe / dye metten seluen Roouere seer familiaer was / ende dickwils frequenterende / by dyen vele van zijne wercken om wtscrijuen van hem gheleent creech’. Lyna en Van Eeghem (Jan van Stijevoorts Refereinenbundel dl. II, bl. 302 e.v.) hebben hieruit de voor-de-handliggende conclusie getrokken, dat De Dene geput heeft uit twee albums: 1. van De Roovere zelf; 2. van diens vriend. Het eerste, zeggen zij, behoeft niet uitsluitend gedichten van De Roovere te hebben bevat, het was immers gewoonte eigen plus anderer werk in een album te verzamelen. Het tweede zou uit louter afschriften hebben bestaan, wat de slechte tekstoverlevering in RW verklaart. Dezelfde schrijvers willen tenslotte niet veel van De Roovere zelf in RW overlaten. Behalve de acht naamverzen zouden dit zijn een aantal onder onoorspronkelijke titels opgenomen gedichten, die als de vertaling van het Quicunque aan thans zoekgeraakte spelen van de dichter zullen zijn ontleend en tenslotte een of ander gedicht in de trant van St No. cxxi, dat met cxx en cxix een trilogie uitmaakt. Ze achten het zeer merkwaar- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dig, dat deze drie verheven refreinen niet zijn opgenomen in RW, ofschoon St cxix in direct verband staat tot de H. Geestkamer te Brugge. Mettertijd zal blijken, aldus hun conclusie, dat de meeste en de beste gedichten van De Roovere elders te zoeken zijn dan in RW; St cxxxvij zou dit reeds bewijzen. Ons eigen onderzoek heeft deze voorspelling niet bevestigd; ze berust ook op onhoudbare supposities. Maar eerst iets over De Dene's bronnen. Mogen wij de uitgever geloven, dan heeft hij de gedichten ten dele afgeschreven naar autografen, ten dele naar copieën van de notabele Poorter. Wij zijn geneigd op grond van onze bevindingen deze verantwoording te geloven, met dien verstande, dat de autograaf zich heeft beperkt tot één enkel gedicht, t.w. het Nieuwe Jaer van Brugghe. Dit gedicht is namelijk het enige, dat feilloos is overgeleverd, terwijl alle andere corruptelen bevatten, die een herkomst uit 's dichters eigen portefeuille uitsluiten. Bovendien heeft De Dene zichzelf verraden door boven het Nieuwe Jaer uitdrukkelijk te vermelden: ... ‘Ende is tnaeruolghende gheschreuen wt zijn eyghen handtgheschrifte / by my al noch in wesene zijnde / ende wel punctueerlick gheschreuen’ (RW J6v). Wanneer wij dus aannemen, dat De Dene vrijwel uitsluitend heeft geput uit het album van de notabele Poorter, dan is het niet te verwonderen, dat er op deze manier ook gedichten van anderen dan De Roovere in RW zijn terechtgekomen. Maar het is weer niet zo, als Lyna en Van Eeghem willen, namelijk dat er tenslotte niet veel van De Roovere zelf en zeker niet zijn beste werk in RW te vinden zou zijn. Integendeel! Het aantal gedichten van anderen, dat in RW verdwaald is geraakt, is slechts gering en buiten deze bundel kan alleen het gebed, beg. O Ihesus Xristus wat zal ic bestaen met het beste in RW vergeleken worden. Van de drie lofrefreinen op de Drie Personen van de Drieëenheid heb ik volstrekt geen hoge dunk (zie mijn motivering beneden bl. 31 e.v.); nog veel geringer is mijn waardering van het Marialof beg. Ach alder gloriooste drachte. Daarentegen staan De Roovere's hoogtepunten (het Lof van den H. Sacramente, Van der Mollenfeeste, de innige gebeden, de beste satiren (t.w. de rondelen), en de voortreffelijke amoreuze en zotte refreinen) alle en de meeste van deze uitsluitend in RW. Daar komt nog bij, dat indien een gedicht in meer dan één redactie is overgeleverd, RW vrijwel altijd de beste lezing heeft. Geen wonder trouwens, want de notabele Poorter, d.i. de ‘vaderlijke vriendt’, die herhaaldelijk in De Roovere's refreinen optreedt, heeft ze met piëteit - zij het ook doorgaans niet volkomen feilloos - afgeschreven. Deze verzamelaar verdient meer nog dan De Dene, onze dank. Vermoedelijk heeft de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
laatste ook niet veel meer gedaan dan de gedichten in de bestaande volgorde te laten afdrukken. Want die volgorde vertoont in haar ordeloosheid naar ònze begrippen het typische karakter van al dergelijke verzamelbundels. De gedichten in RW, die niet van De Roovere afkomstig zijn, werden reeds door Lyna en Van Eeghem verzameld. Maar hun lijst verdient wel enige correctie. Wij zullen ze in de door hen (dl. II, bl. 302 e.v.) gegeven volgorde behandelen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In totaal blijken dus - afgezien van het ‘nog toegevoegde’ Ave Maria - vijf of zes gedichten in RW niet van De Roovere te zijn, althans voorzover de acrosticha of de niet bij de tijd passende inhoud dit leren. Stijlcritische argumenten zijn in rederijkersteksten altijd gevaarlijke wapens, maar dit durf ik wel te zeggen, dat geen der overige gedichten in RW op die grond voor afwijzing in aanmerking komt.
2. Van pays en oorloghe // een Dialogus oft tsamensprekinghe, ver- // halende de schade ende tquaet des Orloochs // ende des Paeys gherustheyt ende weluaert. // Beschreuen door Anthonis de Roouere - (Houtsnede voorstellende twee strijdende legers) - Gheprint Thantwerpen op de Lombaerde veste teghen // ouer de gulden hant int Lauoirken, by my | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hans // van Liesuelt, ghesworen boecprinter. // Met Preuilegie. 1557. (Zie over het boekje verder beneden bl. 105 e.v.).
3. Die Tafel des kersteliken levens (Gouda, G. Leeu, 1478, Campbell Annales No. 1634), waarin fol. 8v-13v de tekst van het Lof van den H. Sacramente (zie verder beneden bl. 37 e.v.).
Aan De Roovere werden nog de volgende gedichten toegeschreven:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Al deze gedichten, waarvan De Roovere's auteurschap dubieus moet worden geacht, hebben wij in deze uitgave achterwege gelatenGa naar voetnoot2. Wij hebben er naar gestreefd de dichterlijke nalatenschap van onze rederijker zo zorgvuldig mogelijk te inventariseren. Waar wij de beschikking hadden over twee of meer redacties kozen wij de beste als tekstlezing met de varianten der andere aan de voetGa naar voetnoot3. Wij gaven er de voorkeur aan de teksten integraal te laten afdrukken. Van toevoegingen tussen teksthaken hebben wij een uiterst spaarzaam gebruik gemaakt. Afkortingen zijn - in cursieve druk - opgelost. Al wat nodig is tot een goed verstaan van de tekst bleef gereserveerd voor de aantekeningenGa naar voetnoot4. Voorop | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gaan de Lofrefreinen; daarop volgen de religieuze- en de ethisch-didactische gedichten; een derde groep vormen de vanitas-refreinen en de hekeldichten en een vierde de wereldlijke droomballaden en de refreinen int amoureus en sot. Aan de analyse van elk van deze groepen zullen wij een hoofdstuk wijden in de gegeven volgorde; alleen moet nog worden opgemerkt, dat het onder groep 1 vallende Lof van den H. Sacramente en de Marialoven en de tot groep 3 behorende Emblematische gedichten een afzonderlijke bespreking verdienden. |
|